Tan Dun – Tea

Opera in drie bedrijven naar een libretto van Tan Dun en Xu Ying
De Nederlandse Opera
Regie Pierre Audi
Nederlands Kamer Orkest o.l.v. Lawrence Renes
Gezien 11 januari 2005 in de Stopera

 

Tan Dun, geboren in 1957 in Hunan, China is, ofschoon begonnen als bordenwasser in Manhattan  inmiddels een gevierd componist. Met recht en reden wordt zijn werk veelvuldig ten gehore gebracht op de westerse podia. Tea is, na Marco Polo, zijn tweede opera en om met het eindoordeel te beginnen: verpletterend en sensationeel. Vanaf het allereerste begin van de opera, die van start gaat met waterdruppels en boventonen, zit je op het puntje van je stoel waarbij zintuigen en emoties om de voorrang strijden: wil je kijken en je tegoed doen aan de kleurenpracht, de belichting of het toneelbeeld; of moet je vooral luisteren naar de wonderbaarlijk schone muziek van Tan Dun. Alles tegelijk wil nauwelijks lukken, reden voldoende om tijdens de pauze alvast de videoregistratie van deze schitterende opera aan te schaffen.

Het verhaal is in haar eenvoud tijdloos, wordt verteld aan de hand van de oosterse thee cultus en laat zich samenvatten in de drie regels thee telen is moeilijk, thee plukken is moeilijker maar thee proeven en naar waarde schatten is het allermoeilijkst. Thee is de metafoor voor leven of liefde. Tegelijkertijd zitten in het libretto verschillende dilemma’s vervlochten: laat de mens zich leiden door het hart of het verstand of het bloed; verkiest de mens de eer ongeacht de consequenties boven het verstandige compromis, het in der minne schikken? In een interview voor Radio 4 gaat Tan Dun evenwel veel dieper in op de thee ceremonieën in Japan en China en de verschillen tussen die beide. In zijn interpretatie brengt thee kunst in het leven terwijl thee in China leven in de kunst brengt. Is de thee ceremonie in Japan enigszins verheven van aard en uitdrukking gevend aan de spirituele gelijkheid tussen mensen ongeacht hun komaf en status, in China hoort thee veel meer bij het eten en is de ceremonie veel minder cerebraal.

Zelf heb ik in 1997 een theeceremonie bijgewoond op Taiwan, een onvergetelijke ervaring in al haar eenvoud en charme. Ook in Taiwan is er bij het drinken van thee, aldaar inderdaad geen plechtige aangelegenheid maar veeleer een moment om tot rust te komen, geen enkel onderscheid meer tussen hen die zich tezelfdertijd in het geheel open theehuis bevinden. De theeblaadjes worden eindeloos met heet water besprenkeld tot ze sterk of mild genoeg bevonden wordt om te drinken. In zijn opera laat Tan Dun de hoofdpersoon, de monnik Seikyo aan het einde verzuchten: “Tea…a mirror of soul”.

Onlangs riep Benno Barnard in een lezing bij gelegenheid van de Internationale Theaterdagen in Maastricht uit: “ Vergeet Europa”. Hij stelt dat er zoveel Europa’s bestaan dat het waanzin is te streven naar zoiets onzinnigs als Europees toneel. Kunstwerken behoeven, aldus Barnard, een zeker provincialisme om universeel te kunnen zijn. “Waarom, aldus wederom Barnard, zouden we ons vermoeien met theoretische Europese kunst? Met die kunst zal het immers net zo gaan als met de maïs die de boeren in onze contreien in naam van Europa verbouwen: die blijft op de velden staan, want oogsten is duurder dan laten verrotten.” Een lezing die ook nog de prachtige oneliner bevatte: “Kranten, dat is de nog natte geschiedenis.” We laten deze verzuchting van Benno Barnard voor wat zij is (en komen daar elders wellicht nog op terug) en keren terug naar Tan Dun. De noodzaak van het provincialisme doet zich in zijn klank- en taalwereld niet voor, kosmopoliet als hij is.

Tan Dun componeert zijn muziek in een geheel eigen taal zonder een geheim te maken van de tradities die hem beïnvloeden. De een noemt hem een eclecticus, de ander beschouwt zijn muziek als een bundel citaten, het is me om het even. In mijn ogen is Tan Dun een kosmopoliet die de westerse symfonische traditie even gemakkelijk hanteert als de oosterse muziekpraktijk. Zo hoort men in Tea niet alleen symfonisch werk en operastemmen uit de beste Europese tradities, prachtige en onvergetelijke trompetakkoorden maar evenzeer de diep gebronsde als een Japanse shakuhachi gespeelde dwarsfluit, de harpen die klinken als oosterse snaarinstrumenten en niet te vergeten een eindeloos panorama aan slagwerk, zowel binnen het orkest zelf alsook op het podium waar drie Aziatische percussionistes met water, papier en keramiek betoverend mooie muziek maken; we horen de apendans kecak, we horen ver weg noties van de gamelan, we horen Colin McPhee en Lou Harrison maar het is allemaal de onvergetelijk mooie muziek van Tan Dun.

De eerste voorstellingen in Amsterdam, waar de Europese première plaatsvond, werden gedirigeerd door de componist zelf. De voorstelling die ik bijwoonde werd gedirigeerd door Lawrence Renes. Het vergelijk ken ik niet maar Renes heeft zijn orkest tot een topprestatie geïnspireerd. Fabelachtig! De regie is zoals men van Audi mag verwachten. Indringend, eenvoudig, altijd subtiel. Met de meest simpele middelen en de meest subtiele ingrepen weet hij een maximaal effect te sorteren. De abstractie wordt nergens te ver doorgevoerd en zo creëert hij op toneel mensen van vlees en bloed die voelen, denken en handelen zoals mensen van vlees en bloed doen. Audi is een Libanees van origine die jarenlang in London en – gelukkig – inmiddels al weer jarenlang in Amsterdam werkzaam is. In talloze producties heeft deze intendant en operaregisseur laten zien waartoe hij in staat is en dat is niet gering. Ook Audi is te beschouwen als een moderne kosmopoliet. En wie in staat is zulke prachtige voorstellingen te creëren zonder te verzanden in de kitsch van east meets west, zonder te verworden tot een eclectische melting pot, die laat iets na waar velen zich aan laven kunnen.

Niettemin – en dat verwonderde mij zeer – verlieten in de pauze tientallen bezoekers voortijdig de opera, het was aan hen niet besteed. Jammer dat deze groep niet naadloos samenviel met de cohorte kuchers en hoesters die elke voorstelling weer verknoeien met hun ongepaste om niet te zeggen ronduit onbeschofte gedrag. Wie er niet zeker van is dat hij zijn bacillengesproei of andersoortige oprispingen niet kan beheersen, die zou de toegang tot concertzaal of opera verboden moeten worden. Maar vergeef me het uiting geven aan deze kleine maar constante frustratie….terug naar de voorstelling.

De combinatie van Pierre Audi met Tan Dun lijkt een welhaast perfecte combinatie, evenals overigens de combinatie van Pierre Audi met Monteverdi dat is. Twee gelijkgestemde zielen, zo lijkt het en wat een verbluffend resultaat! Alles valt hier samen zonder ook maar ergens uit te glijden laat staan uit de bocht te vliegen: muziek, regie, toneelbeeld, belichting (Jean Kalman) en kostuums (bravo voor Angelo Figus), het was een onvoorstelbaar genot dit alles te ondergaan.

Tot slot een enkel woord over de vertolkers: de hoofdrol is weggelegd voor de bariton Chang Yong Liao, zijn tegenspeelster de Chinese prinses Lan wordt vertolkt door de sopraan Nancy Allen Lundy, de Chinese prins, de broer van Lan wordt gezongen door de tenor Warren Mok terwijl de keizer, de vader van Lan en de prins wordt gespeeld en gezongen door de bas Stephen Richardson; de mezzosopraan Ning Lian vertolkt de rol van Luyu, dochter van Lu, schrijver van een vermaard werk over thee, boodschapper voor de geest. Prachtige stemmen, vooral Seikyo en de prins komen zeer overtuigend over maar ook de keizer maakte indruk, door zang en spel. De toneelprestaties van Lan en haar broer de prins waren voortreffelijk in tegenstelling tot Seikyo die sober acteerde en als karakter wat minder tot de verbeelding sprak, zoals wel vaker het geval is bij Joris Goedbloed. De nobele en edele, de onbaatzuchtige, ach ze zijn er te weinig maar ze zijn vaak ook zo saai, te weinig menselijk. Maar laat niemand hier een woord van kritiek in lezen. Wat een schitterende opera! Gaat dat zien of schaf u de dvd-opnames aan!

januari 2005