Jähner, Harald- Wolfstijd

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Duitsland en de Duitsers 1945-1955
Uitgeverij De Arbeiderspers, 426 pagina’s plus notenapparaat

 

Ik herinner mij begin jaren zeventig, liftend door de Bundesrepublik Deutschland, eens meegenomen te zijn door een niet eens zo oude vrachtwagenchauffeur, het was in de buurt van Keulen, mijn Duits moet abominabel geweest zijn – wij moesten Schwere Wörter en eindeloze rijtjes met woorden uit het hoofd leren en dat was het dan – maar desondanks raakte ik met de chauffeur in gesprek, een gebeurtenis die ik nooit meer zou vergeten. Een gesprek over ‘damals’, het was een emotionele autorit waarbij de chauffeur zelfs halt hield bij een oorlogskerkhof. En ondanks mijn jeugdigheid nam deze Duitse vrachtwagenchauffeur de gelegenheid te baat mij te vertellen van de schaamte die hij voelde over die jammerlijke periode van zo’n zes-, zevenentwintig jaar geleden. Wie ik was, was niet zo heel erg belangrijk in deze ontmoeting, ik kwam uit het buitenland, het buurland en was ongetwijfeld geboren uit ouders die de oorlog nadrukkelijk hadden meegemaakt. Dat gegeven scheen belangrijk te zijn voor deze vrachtwagenchauffeur. Bij het lezen van Wolfstijd van Harald Jähner moest ik onwillekeurig terugdenken aan die gedenkwaardige ontmoeting op de Autobahn, ergens in de buurt van Keulen.

Aan het einde van de oorlog waren er 9 miljoen evacués en daklozen, 14 miljoen vluchtelingen en verdrevenen, 10 miljoen vrijgelaten dwangarbeiders en gevangen in Duitsland en tegelijkertijd keerden miljoenen krijgsgevangen Duitse soldaten terug. Wat gebeurde er met hen en hoe leefden zij? Die eerste jaren na de oorlog werden steeds duisterder door de behoefte van de Duitsers zichzelf als slachtoffer te zien. Hoe zwaarder en zwarter die eerste naoorlogse jaren – en ze waren inderdaad niet gemakkelijk – hoe minder zwaar – wellicht – de schuld van de Duitsers. Zo werkt kennelijk de menselijke psyche. Tot nog toe wisten we niet eens zo heel erg veel over het naoorlogse Duitsland, ook ik niet. Jähner heeft daar nu verandering in gebracht, met een prachtig boek.

Voor de miljoenvoudige moord op Duitse en Europese joden was in het denken en voelen van de Duitsers geen plaats. Overlevingsdrang schakelt schuldgevoelens uit, schrijft Jähner. En toch konden er twee antifascistische en vertrouwenwekkende Duitslanden ontstaan. Pas na de Auschwitz-processen in 1963 begin Duitsland de excessen tegen de joden onder ogen te zien. Het generatieconflict tussen de jongeren van 1958 en hun mentoren verliep in Duitsland ongekend verbeten en woedend.

Op 7 mei 1945 ondertekende Alfred Jodl tegenover Eisenhower de Duitse capitulatie maar dat moest op 9 mei nog eens overgedaan worden tegenover Stalin, dit keer was het Wilhelm Keitel die namens Duitsland tekende. In de geschiedenisboeken wordt doorgaans 8 mei als capitulatiedatum aangehouden maar juist die dag gebeurde er niets. Op die dag trad dus Stunde Null aan. Na de oorlog moest er in Duitsland zo’n vijfhonderdmiljoen kubieke meter puin opgeruimd worden. Berlijn alleen al had 55 miljoen kubieke meter puin liggen. En het waren vooral vrouwen die het puin ruimden. Veel mensen hadden het gevoel dat de puinhopen het ware gezicht van de wereld lieten zien. In zekere zin hadden ze ook iets poëtisch’.  Er ontstonden zelfs heuse puinfotografen en ook werd het oorlogspuin gebruikt als decor voor modereportages. Jähner: de platgegooide stad bood een universeel vanitasmotief. Alle ornamenten en versierselen waren afgebroken, ornamenten die symbool stonden voor een liederlijk verleden. Gretig omarmden de Duitsers een nieuwe zakelijkheid die we tot de dag van vandaag overal kunnen waarnemen in de herbouwde Duitse steden.

Ruim 40 miljoen Duitsers waren na het einde van de oorlog niet waar ze thuishoorden. Een kwart van de totale woningvoorraad was vernietigd. Onder hen ook meer dan 10 miljoen Duitse soldaten die krijgsgevangen waren gemaakt, circa 10 miljoen Duitsers die in concentratiekampen waren opgesloten en meer dan 12 miljoen uit het oosten verdreven Duitsers. Maar er waren in Duitsland ook nog eens 7 miljoen voormalige dwangarbeiders uit het buitenland, voor wie de Duitsers zeer bevreesd waren. Men was vooral bang dat deze dwangarbeiders wraak zouden nemen. Zij werden dan ook vaak het slachtoffer van Duitse ordehandhavers die geregeld bloedbaden onder hen aanrichtten.

Veel joden bleven noodgedwongen achter in de concentratiekampen omdat ze te verzwakt waren voor repatriëring. Zij werden vaak even slecht behandeld door de geallieerden als door de nazi’s. Ook keerden er ruim honderdduizend joden terug uit Polen waar ze niet langer welkom waren en het slachtoffer van pogroms werden. De joden hoopten via de Amerikaanse sector in Duitsland door te kunnen reizen naar Amerika of Palestina. Het antisemitisme was, ook in Duitsland, nog steeds nadrukkelijk aanwezig.

In 1950 zaten er nog ruim 150.000 displaced persons in allerlei emigratie- en integratieprogramma’s in Duitsland. Maar veel Duitsers gedroegen zich tegenover hun gevluchte volksgenoten net zo hardvochtig als tegenover andere displaced persons. En het racisme leefde voort maar richtte zich nu naar binnen: naar de eigen bevolkingsgroepen. Tegelijkertijd waren al die nieuwkomers van enorm belang voor de ontsluiting en modernisering van het platteland. En daarmee werden al die verdrevenen een aanwinst voor de Duitse economie. Ze waren flexibeler. Bijna 90 procent van de nieuwkomers veranderde van beroep.

In 1952 kwam er een lastenverdelingswet waarin werd geregeldere welke lasten moest dragen die direct uit de oorlog voortvloeiden.  Veel west Duitsers moesten de helft van hun vermogen afstaan ten gunste van Kriegsgeschädigte medeburgers, die gecompenseerd moesten worden voor verlies van grondbezit en bedrijfsvoeringen, van huisraad en spaargeld. Wie moest geven vind het altijd teveel, wie ontving ervoer dat slechts als een druppel op een gloeiende plaat.  Maar hiermee creëerden de Duitsers wel een als het ware uitonderhandelde burgermaatschappij, begonnen als een opgelegd bondgenootschap tussen elkaar onwelgevallige etnische groepen. En legden hiermee de basis voor het succesvolle naoorlogse Duitsland, het Wirtschaftswunder. Opmerkelijk is Jähner’s vaststelling dat niemand had kunnen voorspellen dat de kinderen na de oorlog ook statistisch gezien tot bijna buitensporig ijverige, carrière gerichte jongeren zouden uitgroeien. Dat gold overigens nadrukkelijk niet voor de kinderen die in 1945 nog in de luiers lagen.

Prachtig zijn de hoofdstukken over dansen en liefde, het vrouwenoverschot – zelfs in 1950 waren er nog steeds 1000 mannen op iedere 1362 vrouwen – in Berlijn zouden er zelfs 6 vrouwen op iedere man zijn, de problemen die daaruit voortvloeiden op de arbeidsmarkt en waardoor getrouwde vrouwen prompt ontslagen werden, maar ook de verkrachtingsgolven in de oostelijke sector waar twee miljoen vrouwen, vaak meerdere keren, werden verkracht.

En hoe veelzeggend is niet deze zin van Jähner: “Uitgerekend het traditionele ideaal van de apolitieke Duitse staatsdienaar zorgde ervoor dat ze de instructies van de geallieerde administratie even bereidwillig opvolgden als ze ook de nazistaat hadden gediend”.

Honger leden de Duitsers overigens pas na de oorlog. Maar was er echt sprake van een wolfstijd waarin ieder voor zich voedsel trachtte te bemachtigen en waar moraal ver te zoeken was? Jähner stelt dat er eerder sprake was van gewetenloos stelen en liefdevol delen, sociale desintegratie en solidariteit in één adem. En waar de hele wereld de Duitsers als een dadervolk beschouwden, gingen de Duitsers zich pas na de oorlog zo zien toen ze zich als wetsovertreders gingen gedragen om in leven te blijven. Jähner: wie clandestien aardappelen rooide was een hamsteraar, wie ze van een hamsteraar afpakte was een hyena en tussen die twee door zwierf de wolf, wiens sociale competenties twijfelachtig waren, omdat de lone wolf even berucht was als de hele roedel. Bezit gold in veler ogen als een door niets gerechtvaardigd resultaat van toeval dat correctie behoeft.

Later zou echter blijken dat de zwarte-markt-generatie Duitsers van na de oorlog tot de braafste soort uit de geschiedenis zou behoren, de kleinburgerlijke Duitsers die de politie nauwelijks iets te doen zou geven. En de hang naar orde en de sociale achterdocht van de jaren vijftig leek nadrukkelijk een reactie op de tijd van de zwarte handel direct na de oorlog.

Heel interessant is de volgende vaststelling van Jähner: “De Duitsers stonden in een spagaat tussen twee verschillende systemen: de geleide schaarstedistributie en de anarchistische vrijheid van de onbeteugelde markt. Twee totaal verschillende verdelingslogica’s. Dit lastige dagelijkse praktikum maatschappijleer verklaart de latere onwrikbare loyaliteit van de West Duitsers aan het systeem van de sociale markteconomie, die vanaf 1948 het panacee van de Bondsrepubliek in opbouw werd.”

In juni 1948 besloten de geallieerden de Reichsmark te vervangen door de Deutsche Mark. Spaarders hielden slechts 6,5 procent van hun vermogen over. Die gebeurtenis werd ook wel de oerknal van de Bondsrepubliek genoemd, die een jaar later zou worden gesticht. Het Wirtschaftswunder ging van start. Let wel, na de oorlog bleek driekwart van het industriële potentieel nog intact.

Heel interessant is de geschiedenis van Wolfsburg en Volkswagen waar vele displaced persons, Duitse vluchtelingen, Ostarbeiter en Duitse krijgsgevangenen tewerkgesteld werden.

Opmerkelijk is deze constatering van Jähner: “De veramerikanisering van de jeugd stond symbool voor de hele smaad van de nederlaag en voor de vergissingen van de ouders – die nu in de hysterische strijd tegen de ‘verloedering van de jeugd’ een schijnbaar apolitieke, culturele uitlaatklep zochten. Zo konden zij nazi’s blijven zonder zich openlijk als zodanig te manifesteren”.

Onmiddellijk na de oorlog bestond er een enorme cultuurhonger in Duitsland, de theater- en concertzalen kenden een bezettingsgraad van meer dan 80 procent. Er was ook niets anders waar de Duitsers geld aan uit konden geven. Ook de beeldende kunst was mateloos populair in het naoorlogse Duitsland. Eindelijk mocht de entartete Kunst weer geëxposeerd worden.

Jähner beschrijft hoe de Russen een gebod tot figuratieve schilderkunst introduceerden waar de Amerikanen juist de abstracte kunst propageerden. Abstracte kunst was het perfecte antwoord op het figuratieve dogma van de Russen en daarnaast bij uitstek geschikt voor de denazificatie van de fantasie. Hoe en waarom abstracte kunst zo zou werken worden we helaas niet gewaar.  Zeer opmerkelijk is dat de koude oorlog strategen in de VS zich over de abstracte kunst ontfermden als het beste middel om Amerika internationaal te profileren. En zo werd abstracte kunst vooral een geheime dienst aangelegenheid! Jähner schrijft: “ Zo kwam het dat uitgerekend kunstenaars die in het Congres als godslasterlijke kliederaars werden bespot, in het kader van de psychologische oorlogvoering binnen het Amerikaanse buitenlandbeleid werden ingezet voor esthetische propaganda.” Intrigerend om te lezen welke grote rol de CIA in deze geschiedenis speelde. Er zijn vele kunstenaars die werden ondersteund door de CIA zonder dat ooit te weten. Heinrich Boell was een van hen. Openlijke steun zou voor de kunstenaars uiterst blamerend en dodelijk geweest zijn maar ook de doelstellingen van de CIA zouden met openbaarheid in het gedrang komen. De abstracte kunst zou ook al heel snel doordringen in design, industriële vormgeving en huisinrichting en textiel van de gewone Duitsers.

Even bizar als opzienbarend is het gegeven dat de Duitsers zich al heel snel na de oorlog zagen als een volk dat verschrikkelijk had geleden onder de nazi’s. Zozeer dat de echte slachtoffers van die terreur helemaal buiten beeld vielen. Sterker nog, sommigen meenden zelfs dat ze op grond van hun ongeëvenaarde schande aanspraak mochten maken op intellectueel leiderschap! Maar over de joden en de holocaust werd gezwegen.

Het echtpaar Mitscherlich sprak over het onvermogen te rouwen. Dat deel van hun geschiedenis waarin ze zelf behalve wetende misschien ook wel mededader waren, daar konden de Duitsers niet mee uit de voeten? Wa dat uit schaamte? Was men überhaupt bereid enige schuld op zich te nemen? En dit betrof niet alleen gewone Duitsers maar bijvoorbeeld ook de Duitse kerken. Jähner hierover: “ De schaamte wedijverde met de gemakzucht – en verloor meestal”. De Duitsers hebben elkaar ook nooit ter verantwoording geroepen, stelt Jähner, elkaar nooit afgerekend op hun gedrag in de oorlog. Ook stonden zij schokkend onverschillig tegen de Neurenberger processen in 1946.

En in alle processen die zich in Duitse gerechtshoven voltrokken werden slechts 25.000 actieve nationaalsocialisten daadwerkelijk als schuldige aangemerkt, van wie maar 1.667 als ‘hoofdschuldige’.

In 1945 werden niet alleen alle landen in Europa bevrijd, ook Duitsland werd bevrijd van het nazi-spook. Ook de Duitsers voelden zich slachtoffer en hoefden niet na te denken over de misdaden die in hun naam waren begaan. Dat Duitsland haar verleden niet onder ogen wenste te zien en massale terugkeer van de nazi-elite op hun oude posten toestond en er desondanks in slaagde een gedenazificeerde samenleving te doen ontstaan is een veel groter wonder dan het Wirtschaftswunder, aldus Harald Jähner. Niettemin blijft de vraag wat er van de Duitsers was geworden zonder dat Wirtschaftswunder uiterst relevant. De echte Vergangenheitsbewältigung voltrok zich in Duitsland pas later. De 68-generatie zou daar een zeer grote rol in spelen.

Harald Jähner schreef een buitengewoon interessant boek over een periode die tot nog toe nauwelijks was beschreven. Goed geschreven ook, deze openhartige en onthullende blik op een volk dat in een immens inferno verslagen werd, nadat het door de zelf verkozen leiders in een zieke en perverse wereld van grootheidswaan en eigendunk, van machtshonger en superioriteit, van een ongekende geweldsorgie en niet eerder zo publiekelijk en massaal beleden antisemitisme was geleid. Persoonlijk heb ik altijd veel bewondering en waardering gevoeld voor de manier waarop de Duitsers met hun verleden zijn omgegaan. Vergangenheitsbewältigung is zo’n typisch Duits woord dat precies aan lijkt te geven welke krachttoer de Duitsers aan moesten gaan om in het reine te komen met hun geschiedenis. Niet eerder belastte een volk zichzelf met zoveel schande en schaamte. Natuurlijk zijn er nog steeds mensen die met wrok terugdenken aan de Duitsers en als je voorvaders- en moeders slachtoffer van de nazi’s waren heb je ook alle reden daartoe. Maar er zijn ook tallozen die niet direct door de mof geraakt werden maar desondanks nog gretig oude vooroordelen koesteren. Het meest indringend komt dat sentiment aan de oppervlakte wanneer geprobeerd wordt ook Duitsers te betrekken bij de 4 mei herdenkingen. Jammer. Maar de honden mogen blaffen, de karavaan trekt voort. Ik durf te beweren dat juist de ernst waarmee de Duitsers hun Vergangenheitsbewältigung hebben opgepakt, hen in staat heeft gesteld terug te keren naar de beschaafde orde en een grote rol te spelen in het uitbouwen van de Europese Unie. Een van de laatste oprispingen van het oude sentiment was afkomstig van uitgerekend een Nederlandse minister-president, Ruud Lubbers, die zich meende te moeten verzetten tegen de hereniging van de beide Duitslanden. Net als toen vind ik dat nu nog steeds beschamend. Maar Jähner schreef een prachtig boek, lees het vooral, u zult er geen spijt van krijgen.

Enno Nuy
November 2020

2020-11-15T13:22:49+00:00