Guillou, Jan – De grote eeuw

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Prometheus – trilogie

 

Bruggenbouwers

De Zweedse auteur en journalist Jan Guillou schreef een familiesaga welke zich afspeelt tussen het eind van de 19de eeuw en het noodlottige jaar 1939. Het eerste deel van deze kroniek beschrijft het leven van de twee oudste van drie broers die alle drie aan de Technische Universiteit van Dresden worden opgeleid tot ingenieurs, bruggenbouwers. De oudste van de twee, Lauritz, begint zijn carrière in Noorwegen waar hij werkzaam is op het spoortraject tussen Oslo en Bergen en met name op een aantal moeilijke locaties technisch geavanceerde oplossingen moet bedenken om treinverkeer mogelijk te maken. Daarbij gaat het om een daadwerkelijk aangelegde spoorverbinding, inclusief de technische hoogstandjes: bruggen op lastige posities in barre klimatologische condities. Oscar, de jongere broer, komt na een aantal verwikkelingen terecht in wat destijds Duits Oost Afrika heette, Tanganyika. Ook hij bouwt aan een spoorweg en vele bruggen. Met name de passages waarin Oscar figureert doen sterk denken aan Karl Mai. Op een gegeven moment is er sprake van een Old Shatterhand-handdruk en op pagina 236 brengt de schrijver zelf Karl Mai ter sprake.

Guillou schrijft buitengewoon goed gedocumenteerd, hij heeft nadrukkelijk research gedaan naar de feitelijke historische toedracht, zowel in Europa als in Afrika. Hij beschrijft de ongekende wreedheid van de Engelsen en de Belgen in Afrika. De Belgen roeiden in de Congo ruim zes miljoen Congolezen uit, zonder dat er een haan naar kraaide. En de Engelsen lieten het vuile werk opknappen door Indiërs en Pakistanen die scheepsladingen vol werden aangevoerd om vrijwel kansloos afgeslacht te worden. De Engelsen hebben consequent geweigerd medische hulp te verlenen aan hun eigen gewonden. De avonturen van de beide broers spreken enorm tot de verbeelding en het boek leest als een echte page turner. Eén anekdote evenwel is minder geloofwaardig: de koningin van een matriarchale stam uit Burundi laat Oscar – ofschoon een Noor, in hun ogen vermoedelijk een Duitser – haar dochter bezwangeren om voor de toekomst sterk nageslacht te garanderen. Mij lijkt dat niet direct geloofwaardig maar het zij hem graag vergeven.

 

Dandy uit het noorden

In het tweede deel van de trilogie beschrijft Guillou het leven van de jongste broer die zijn geliefde Albi volgde naar Engeland waar in zekere zin een laisser-faire klimaat heerste waar het homoseksualiteit of pederastie betrof. Een levenshouding die vooral de beter gesitueerden zich relatief gemakkelijk konden permitteren. Er werd uiteindelijk wel getrouwd en nageslacht geproduceerd, er was altijd wel een huwelijkskandidate te vinden die zich door middel van een huwelijk status en welvaart wilde verwerven. Het was een soort sociaal contract, niet zelden waren beide partners in stilte op de hoogte van elkaars motieven en beweegredenen. Na de Eerste Wereldoorlog ontstond er een kentering en werden mannen die niet naar het continent waren vertrokken om te vechten per definitie verdacht. Homoseksualiteit was formeel nog steeds een ‘act of crime’.

Ook dit deel beschrijft de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog en hoe daar in Engeland op werd gereageerd. En ook hier heeft Guillou merkbaar veel research gedaan, als hij zijn verhaal razend knap verbindt aan de Bloomsbury groep, een verzameling intellectuelen die een belangrijke rol speelden in het intellectuele debat en het literaire en kunstzinnige klimaat binnen de Engelse avant garde. Tot grote ergernis van de mainstream overigens. En zo komen we in dit schitterende deel zulke uiteenlopende figuren als Bertrand Russel, Roger Casement, Roger Fry, Vanessa Bell, Duncan Grant, Dory Carrington, Lytton Strachey en Maynard Keynes tegen.

Prachtig ook is de liefdegeschiedenis tussen Sverre en Albi en hoe binnen adellijke kringen doorgaans op homoseksualiteit werd gereageerd. Opmerkelijk is dat Guillou ondanks deze ode aan de Hellenistische levenshouding een omstreden standpunt inneemt als het om homoseksualiteit gaat. Daarover zou hij onder meer hebben gezegd: “Homoseksualiteit is eerder een modieus verschijnsel dan iets dat iemand is aangeboren. Het is iets dat in de geschiedenis telkens is opgekomen en weer verdwenen”, en: “Homoseksualiteit bestond niet in de 17e eeuw”.

 

Tussen rood en zwart

In dit derde deel zijn de drie broers weer met elkaar herenigd en bouwen zij gezamenlijk aan een industrieel conglomeraat met bouwactiviteiten in Noorwegen, Zweden en Duitsland. Maar tegelijkertijd is deze periode de opmaat naar het Derde Rijk en wederom heeft de schrijver zijn huiswerk grondig gedaan. Zijn beschrijving van de opkomst van de nazi’s is weliswaar beknopt maar consistent en naar mijn mening historisch en feitelijk correct. Ook de familie Lauritz, twee broers huwden een Duitse, ontkomt niet aan besmetting door het bruine gedachtengoed. We maken kennis met de raciale kletsika en de spierballenverering van Ernst Jünger, met de opvolger van de rode baron Manfred von Richthofen, Hermann Göring, met de schrijver-arts Alfred Döblin die aan zijn grote roman Berlin Alexanderplatz werkt (Döblin was als legerarts in Verdun gestationeerd waar hij onder meer ruim tienduizend beenamputaties uitvoerde) en met Bertold Brecht. We zijn aanwezig bij de Olympische Spelen van 1936 en ook dit deel leest als een trein. Het boek eindigt op de dag dat de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. We hebben dan bijna duizend pagina’s uiterst spannende lectuur achter de rug. Telkens wanneer je de laatste pagina’s van ieder deel bereikt voel je de teleurstelling van een onderbroken spanningsboog.

En dat is natuurlijk de verdienste van de schrijver, Jan Guillou. Hij heeft met deze familiesaga uiterst geloofwaardige personages gecreëerd, naar wiens levensloop je voortdurend nieuwsgierig blijft. Een effect dat versterkt wordt door het verhaal van de drie broers te vervlechten met historische feitelijkheden, in een historische context te plaatsen. Feiten en fictie, beide knap beschreven. Guillou laat merken oprecht geïnteresseerd te zijn in de historische context waarin zijn verhaal zich afspeelt. Hij maakt het zichzelf niet gemakkelijk maar neemt de ook in het detail geïnteresseerde lezer serieus. Te oordelen naar de taal in deze indrukwekkende saga kan men Guillou niet direct als een groot literator beschouwen. Maar een verhalenverteller, een rasverteller is hij zeker! Zoals gezegd, zijn personages zijn volstrekt geloofwaardig en de verwikkelingen uit de eerste twee delen komen verassend goed samen in het laatste deel. Soms een tikkeltje geconstrueerd wellicht en soms moet het toeval een handje geholpen worden maar dat is nergens storend.

Denkbaar is dat Guillou een betere literator is dan ik hier veronderstel. Maar dan dringt zich de vraag op welke rol de vertaler heeft gespeeld. Welnu, deze romancyclus van Jan Guillou is vertaald door Bart Kraamer. Onverdeeld gelukkig met diens vertaling ben ik niet. Hij komt nogal eens met lelijk Nederlands zoals vervierdubbeld in plaats van ‘verviervoudigd’ (Bruggenbouwers); vrouwelijke geiten (pagina 433 idem); de ordonnans liet de motor met zijspan vallen (pagina 496 idem); Als het niet te laat gebeurd (pagina 513 idem); bewonderingswaardig in plaats van ‘bewonderenswaardig’ (pagina 101 Dandy uit het Noorden); om eerlijk te zijn droeg het feit daaraan bij dat… (pagina 173 idem); oorlogshetse (pagina 220 idem); het zuiverste en friste contrast (pagina 222 idem); voormalige barones die kan conserveren in plaats van ‘converseren’ (pagina 41 Tussen rood en zwart); zinlooste dingen (pagina 100 idem); ambitieuste (pagina 131 idem); vliegbasissen (pagina 187 idem); alleen het littekenweefsel en de korstjes jeukte (pagina 178 idem); degene en degenen die in plaats van ‘wie’ (pagina 233 idem).

Ik ben het Zweeds niet machtig en kan over het origineel geen oordeel vellen. Maar de indruk ontstaat dat ook Guillou geen meester van het fraaie proza is. Hij hanteert een directe verteltrant en gebruikt  nauwelijks metaforen of verbeelding. Het spreekt voor zich dat diens stijl terug te vinden is in de vertaling. Maar dat hoeft dan toch geen lelijk Nederlands te zijn. Jammer, de rasverteller die Jan Guillou is, had beter verdiend.

Kortom, een geweldige aanrader, deze trilogie.

 

Enno Nuy, augustus 2014

2018-11-02T10:55:58+00:00