Het Paleis voor Schone Kunsten: de vergissing van Brussel
Het Paleis voor Schone Kunsten: de vergissing van Brussel
Brussel, de metropool van België, het hart van Europa. Maar België lijkt een land dat nooit een natie, nooit een volk werd. België is een compromis en Brussel laat dat zien. Het is vlees noch vis en dat is vooral zichtbaar in de architectuur van het Belgische Brussel, zeg maar vanaf 1830.
Door de slechte economische toestand en de Franse Julirevolutie kwam het op 25 augustus 1830 tot relletjes in Brussel. Dit leidde uiteindelijk tot de afscheuring van de zuidelijke provincies en tot de oprichting van het Koninkrijk België: de Belgische Revolutie was een feit. Het Voorlopig Bewind riep op 4 oktober 1830 de onafhankelijkheid uit en op 3 november werd door een select groepje mensen het Nationaal Congres gekozen dat op 7 februari 1831 de Grondwet goedkeurde. Na een conferentie op 4 november te Londen erkenden de grote mogendheden op 20 december 1830 de scheiding tussen Nederland en België. Op 3 februari 1831 werd de hertog van Nemours, de tweede zoon van de Franse koning, gekozen tot “koning der Belgen”. Hij weigerde echter en op 24 februari werd Surlet de Chokier, de voorzitter van het Nationaal Congres, tot regent aangesteld. Op 4 juni 1831 werd Leopold van Saksen-Coburg-Cotha door het Congres tot staatshoofd gekozen en op 21 juli legde hij de eed af als eerste koning van de Belgen.
Die postrevolutionaire architectuur van Brussel is afgrijselijk, bombastisch neoclassicisme, veel zuilen, veel steigerende paarden, heel veel beton, massief en zonder enig gevoel voor betrekkelijkheid en dus gespeend van iedere subtiliteit. En het moet gezegd: ook de architectuur die vorm moet geven aan Brussel als hoofdstad van Europa is niet bepaald een toonbeeld van fijnzinnigheid, integendeel. Groot en veel, veel glas ook maar zonder ook maar de geringste speelsheid. Het Brusselse Europa ligt zwaar op de maag, het is massief en omdat het allemaal op een of andere manier in het stadshart van Brussel moet worden gepropt ontbreekt de ruimte. Het Brusselse Europa lijkt zo, gedwongen door stadsinbreiding en moderne architecten, het wijdere perspectief te moeten ontberen. Dat geeft te denken.
Dit alles neemt niet weg dat een verblijf te Brussel zeer aangenaam is. Ondanks al die rare gebouwen rondom die fantastische Grote Markt, die zo groot overigens niet is, ondanks het feit dat het officieel tweetalige Brussel voornamelijk Frans spreekt is Brussel een prettige stad. Toegegeven: tijdens ons bezoek scheen de zon en dat helpt altijd maar niet ontkend kan worden dat Brussel wel een zekere grandeur heeft. De grandeur van de metropool, de dynamiek van het politieke centrum van de Oude Wereld waar op terrasjes alle talen van de wereld gehoord en gesproken worden, de zelfbewuste stadsbevolking die zich realiseert: wij bewonen deze hoofdstad van België én Europa, België en Europa zijn ónze gasten.
Op een van die mooie dagen een bezoek gebracht aan het Museumplein van Brussel en het Palies voor Schone Kunsten bezocht. Ook weer ondergebracht in zo’n foeilelijk neoclassicistisch bouwwerk maar wat geeft het. Een museum mag best mooi zijn zo lang het gebouw maar niet de aandacht afleidt van de tentoongestelde werken (zoals bijvoorbeeld het geval is in Groningen). De afdeling Vlaamse Primitieven is niet de hele dag toegankelijk; naar verluidt vanwege een tekort aan suppoosten maar wanneer men elders in het gebouw groepjes suppoosten uitgebreid ziet praten en kouten, dan lijkt dat een onzinnig smoesje. Soit.
Een groot deel van de collectie, met name de moderne en eigentijdse kunst bevindt zich op etages onder de begane grond. Men is er goed in geslaagd de beperkt beschikbare ruimte zoveel mogelijk te benutten maar daar is dan alles ook wel mee gezegd. Al het andere is fout aan dit museum en niet zo’n klein beetje ook. Om te beginnen is het er koud, in het hele museum, echt koud. En dat wordt nog eens versterkt door de architectuur waarvan men niet begrijpt hoe een welstandscommissie dit ooit heeft kunnen aanvaarden. De kunstzalen zijn zeer ruim van oppervlak maar in hoogte beperkt. Door de plafonds te bekleden met zwarte stalen roosters komen ze op je af terwijl materiaal en kleurstelling de gevoelstemperatuur verder omlaag brengen. Kortom, het is er vrijwel overal donker. En aangezien men er vervolgens in is geslaagd een volstrekt onzinnig verlichtingsplan te ontwerpen, is een groot deel van de tentoongestelde werken slecht tot zeer slecht te bewonderen.
Ook de kleurstelling van het museum verdient aparte vermelding. Ook hier zal iemand over nagedacht hebben, ook hier moet ooit iemand, vermoedelijk zelfs een zwaar bezette commissie, een besluit over genomen hebben maar het resultaat is verbluffend in disfunctionaliteit en lelijkheid. De kunst is dus al moeilijk te appreciëren door materiaalkeuze en lage zwarte plafonds, door de wanden de meest afschuwelijke kleuren mee te geven worden de kunstenaars nog eens extra beledigd. Foei!
Hoe dieper men in deze kunsttempel afdaalt, hoe eigentijdser de kunst, hoe leger de zalen. Alsof de meeste bezoekers dan al hebben afgehaakt. Zo hangt de moderne kunst er wel heel troosteloos bij. Als kunstenaar zou ik me niet gevleid voelen met een plekje in een van die naargeestige zalen van het Paleis voor Schone Kunsten te Brussel. Dat nodigt niet uit, dat stimuleert niet, dat enthousiasmeert niet. Wil men kinderen enig gevoel of liefde voor (moderne) kunst bijbrengen, mijdt dan dit kunstenpaleis want je komt er gedesillusioneerd vandaan met maar één gedachte: een kop warme koffie!
En dan hebben we het ergste nog niet eens vermeld: een bezoek aan de toiletten in dit kunstenpaleis blijkt een onvergetelijke ervaring! De pislucht is dermate penetrant dat het godsonmogelijk is zonder beademingsapparatuur je behoefte in het museum achter te laten. Ik wens u sterkte.
En toch was een bezoek aan dit gedrocht meer dan gerechtvaardigd: de prachtige doeken van Constant Permeke, vooral De Lente en Gulden Landschap. Gelukkig hingen deze werken wel in het volle daglicht en wat is dat toch een groot en prachtig schilder! Woonde ik in Brussel, ik zou er toch minstens eenmaal per maand naar Permeke gaan kijken.September 2005