Dawkins, Richard – God als misvatting en Zeeman die uit de bocht vloog

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Einsteinbeschimpfung

Dawkins begint zijn betoog in zijn omvangrijke studie God als misvatting door zich van het Einsteiniaanse geloof te ontdoen. Hij betoogt dat Einstein ondubbelzinnig heeft aangegeven niet te geloven in een persoonlijke god en dat zijn opmerkingen over religiositeit – “ik ben een diep religieuze ongelovige” – vooral gezien moeten worden als uitingen van een pantheïstische levenshouding: een pantheïst gelooft niet in een bovennatuurlijke god maar gebruikt het woord als een niet-bovennatuurlijk synoniem voor de natuur of voor het universum, of voor de wetmatigheden die de werking daarvan beheersen.

Dawkins geeft een paar schokkende voorbeelden van reacties uit de wereld van gelovigen op de uitlatingen van Einstein. En in het vervolg van dit hoofdstuk wijst hij met tal van voorbeelden op het onverdiende respect waarin religiositeit zich mag verheugen. Hij maakt melding van een aantal geruchtmakende rechtzaken in de USA waarbij mensen met een beroep op de vrijheid van godsdienst claims of rechten toegewezen kregen die aan anderen onthouden worden. Bizar is het aan de leden van het Centro Espirita Beneficiente Uniao do Vegetal toegekende recht om hun sterk hallucinogene hoascathee te drinken – voor de rechter was het voldoende dat zij verklaarden die drug nodig te hebben om hun god te kunnen begrijpen, zij hoefden dat niet aan te tonen – terwijl kankerpatiënten die ter bestrijding van pijn en misselijkheid medicinale cannabis gebruiken, waarvan de werking wetenschappelijk is aangetoond, nog steeds federale vervolging riskeren!

En uiteraard zijn er legio voorbeelden van de waanzin van respect opeisende gelovigen waarbij de hedendaagse moslims overal ter wereld de meest duidelijke exponent vormen. Dawkins verwijst onder meer naar de tekst op een spandoek tijdens een moslimdemonstratie: onthoofd hen die zeggen dat de islam een gewelddadige godsdienst is!

Jaloerse god

Vervolgens gaat Dawkins nader in de Oud Testamentische god en om dat beeld kort en bondig samen te vatten: “god is jaloers en er nog trots op ook, hij is een kleingeestige, onrechtvaardige, onverzoenlijke regelneef; een haatdragende, bloeddorstige pleger van etnische zuiveringen; een vrouwenhatende, homofobe, racistische, kinderen en volkeren uitmoordende, drammerige, megalomane, sadomasochistische, onvoorspelbare boosaardige dwingeland”. Vervolgens poneert hij de god-hypothese: “er bestaat een bovenmenselijk, bovennatuurlijk wezen dat doelbewust het universum en alles erin, inclusief ons mensen, heeft ontworpen en geschapen”.

Vermakelijk is het verhaal van de aanslag op de paus in Turkije waarbij Johannes Paulus II verklaarde de aanslag te hebben overleefd dankzij Onze Lieve Vrouwe van Fatima die de kogel persoonlijk een andere wending zou hebben gegeven; jammer dat ze niet wat grondiger was, dan was de paus niet eens geraakt! Overigens maakte de paus geen melding van het enorme team artsen en chirurgen dat urenlang in de weer is geweest om hem van een wisse dood te redden.

De theepot van Russell

Dawkins laat vervolgens zien dat het Amerika ten tijde van de Founding Fathers een seculiere maatschappij was, een schriller contrast met het hedendaagse Amerika is nauwelijks denkbaar. Thomas Jefferson moest in het geheel niets hebben van immateriële existenties en in die zin is hij te beschouwen als een agnost, om niet te zeggen een atheïst. Benjamin Franklin verklaarde dat “vuurtorens nuttiger (zijn) dan kerken”. En wat te denken van John Adams’ uitspraak: “Dit zou de beste van alle mogelijke werelden zijn, als er geen religie was”. De volgende vraag die hij aan de orde stelt betreft de bewijslast voor een stelling. Aan de hand van onder meer Bertrand Russell’s theepotparabel laat Dawkins zien dat de kans dat de theepot bestaat niet even groot is als de kans dat deze niet bestaat en in navolging van Russell stelt hij dat de bewijslast ligt bij de gelovers, niet bij de niet-gelovers.

Dawkins hanteert het postulaat van de waarschijnlijkheid. Hem interesseert het niet of het bestaan van god weerlegbaar is maar vooral of diens bestaan waarschijnlijk is. En juist op basis van de waarschijnlijkheidsleer stelt Dawkins dat de wetenschap wel degelijk uitspraken mag doen over (het bestaan van) god. Waarom, vraagt Dawkins zich (terecht) af, zouden ultieme vragen als de beweging die aanzette tot de oerknal het terrein voor filosofen en theologen maar niet voor wetenschappers zijn? Op grond van welke kwaliteit of welk criterium zouden filosofen en theologen daar wel geautoriseerde uitspraken over kunnen of mogen doen?

Heel fraai is Dawkins’ opmerking dat het feit dat een vraag in een grammaticaal correcte zin kan worden geformuleerd nog niet betekent dat het ook een zinvolle vraag is. Theologie mag zich dan de waarom-vragen hebben toegeëigend (alleen de hoe-vragen zijn voor de wetenschap) maar op grond waarvan? En betekent het zich toe-eigenen van een domein dat er vervolgens alleen maar waarheid of geldigheid over gesproken kan worden door de toe-eigenaar? Neen, zegt Dawkins, het bestaan of niet bestaan van een scheppend wezen is wel degelijk een wetenschappelijk vraagstuk, ook al is dat in de praktijk nog geen uitgemaakte zaak. Zoals ook de theologie maar wat graag gebruik zou maken van wetenschappelijk bewijs dat god bestaat.

ETI

Wanneer wij buitenaardse wezens zouden aantreffen, wanneer ons signalen van buitenaards bestaan bereiken dan is de veronderstelling gerechtvaardigd dat dat buitenaards bestaan superieur is aan het onze, alleen al op grond van het gegeven dat het signaal zo’n enorme afstand heeft moeten afleggen dat ze tegen de tijd dat het signaal ons bereikt millennia op ons vooruitlopen. Maar, zegt Dawkins, het cruciale verschil tussen goden en godachtige buitenaardse wezens betreft niet hun eigenschappen maar hun herkomst. Entiteiten die complex genoeg zijn om intelligent te zijn, zijn de producten van een evolutieproces. De wetten van de waarschijnlijkheid sluiten elke notie van een spontaan ontstaan zonder antecedenten uit. Natuurlijke selectie is de geweldigste takel aller tijden, aldus Dawkins: “Ze heeft het leven opgetakeld van zijn oereenvoud naar de duizelingwekkende hoogten van complexiteit, schoonheid en ogenschijnlijk ontworpen doelmatigheid die ons vandaag de dag versteld doen staan”.

De beweger bewogen?

Welke argumenten zouden pleiten voor het bestaan van god? Maar of het nu om de Bewijzen van Thomas van Aquino gaat, om ontologische bewijzen, om argumenten van schoonheid of persoonlijke godservaringen, aan de Heilige Schrift ontleende argumenten (Thomas Jefferson schreef aan John Adams: “Ooit zal de dag zich aandienen waarop de mystieke verwekking van Jezus, door het Opperwezen als zijn vader, in de schoot van een maagd, wordt ondergebracht in de categorie van de verwekking van Minerva uit het hoofd van Jupiter”.) of ten slotte om de bewondering voor gelovige geleerden, geen van deze argumenten blijft overeind, nergens wordt het onweerlegbare bewijs van het bestaan van god geleverd. En als we weer terugkeren naar de bewijzen van Aquino, de onbewogen beweging, de onveroorzaakte oorzaak of het kosmologische argument: “een doelgericht ontwerpende god is onbruikbaar om georganiseerde complexiteit uit te leggen, omdat elke god die in staat is om wat dan ook te ontwerpen, zo complex zou moeten zijn dat hij ten aanzien van zichzelf hetzelfde soort verklaring vereist”, aldus Dawkins. Anders gezegd: wie schiep god? Hier ligt voor Dawkins de crux: het is geen wetenschappelijk bewijs voor het niet-bestaan van god maar het maakt zijn bestaan wel heel erg onwaarschijnlijk.

Toeval

De basis voor de stelling dat er vrijwel zeker geen god bestaat is gelegen in de natuurlijke selectie, zoals Darwin die heeft laten zien. Creationisten nemen vaak verbluffende schepselen als voorbeeld om uiteindelijk te verzuchten dat zoveel schoonheid en raffinement nooit door toeval kan zijn ontworpen. Dawkins laat zien hoe juist hier, op dit moment het begrip intelligent design zijn intrede doet. Ooit eens heeft iemand in de goddelijke schepper het natuurlijke contrapunt van toeval gezien. Dat misverstand is nooit meer uit de weg geruimd.

Inderdaad is het leven niet door toeval ontworpen maar door het proces van natuurlijke selectie. “Op de keper beschouwd “ zegt Dawkins, “blijkt intelligent design het probleem te verdubbelen. Nogmaals, dat is omdat de ontwerper zelf onmiddellijk het grotere probleem van zijn eigen oorsprong opwerpt. Een entiteit die in staat is zoiets onwaarschijnlijks als een Duitse pijp (of een universum) doelbewust te ontwerpen, zou zelf nog onwaarschijnlijker zijn dan een Duitse pijp. In plaats van een einde te stellen aan de vicieuze regressie maakt god de zaken er spectaculair erger op”.

Dit is een centraal thema in het gedachtengoed van Dawkins en met hem de seculiere mens: wie ontwierp de ontwerper? De statistische onwaarschijnlijkheid sluit toeval als veroorzaker uit maar ook het ontwerp is geen aanvaardbare verklaring; geen van beide kunnen het probleem van de statistische onwaarschijnlijkheid oplossen omdat “een van die twee zelf het probleem is, terwijl de ander ernaar regresseert”.

Natuurlijke selectie en de onwaarschijnlijkheid

Natuurlijke selectie slaagt er nu juist wel in om het probleem van de onwaarschijnlijkheid op te lossen doordat het een cumulatief proces is dat het probleem van de onwaarschijnlijkheid in kleien stukjes breekt. Ieder van die kleine stukjes kan lichtelijk onwaarschijnlijk zijn maar niet prohibitief onwaarschijnlijk. Als grote aantallen van die lichtelijk onwaarschijnlijke gebeurtenissen worden opgestapeld, dan is het eindproduct van dat proces zeer onwaarschijnlijk. De creationisten kijken uitsluitend naar het eindresultaat van het proces, stellen de complexiteit en de onwaarschijnlijkheid daarvan vast en menen daarmee het bestaan, de noodzaak van intelligent design te hebben aangetoond. Zij weigeren echter in te zien dat het proces van natuurlijke selectie een cumulatief proces is.

Vervolgens laat Dawkins zien hoe en waarom creationisten zo vaak met het postulaat van de onherleidbare complexiteit komen. Darwin zelf heeft gezegd dat als kon worden aangetoond dat er een complex orgaan bestond dat onmogelijk kon zijn gevormd door talrijke, achtereenvolgende, lichte wijzigingen, een dergelijke vondst zijn theorie met de grond gelijk zou maken. “Maar” zegt Darwin, “ik kan zo’n geval niet vinden”. De gelovige is blij met niet-begrijpen want daarmee bewijst hij het bestaan van god, de wetenschapper is blij met niet-begrijpen omdat het hem uitdaagt wel tot begrijpen te komen.

De god van de mensen is een god van de gaten, van de lacunes in onze kennis, lacunes die overmorgen kunnen worden overwonnen. Als wetenschappers een dergelijke levenshouding als wetenschappelijke houding hadden aangenomen, zou er sinds mensenheugenis niets meer ontdekt zijn. In deze pre-wetenschappelijke wereld zou god inderdaad de enige echte alleenheerser zijn. Augustinus, stelt Dawkins, heeft dat goed begrepen toen hij zei: “Er bestaat nog een andere vorm van verleiding, die nog gevaarlijker is. En dat is de ziekte van de nieuwsgierigheid. Het is die ziekte die ons aanzet tot pogingen om de geheimen van de natuur te onthullen; geheimen die ons bevattingsvermogen te boven gaan, die ons niets kunnen opleveren en die de mens beter niet zou kennen”. Nog een fraaie zin uit het proza van Dawkins: “roofdieren lijken prachtig te zijn ontworpen om prooidieren te vangen, prooidieren lijken prachtig te zijn ontworpen om aan roofdieren te ontsnappen. Voor wie is god nu eigenlijk?”

Toeval revisited

Het ontstaan van het leven hoefde maar één keer te gebeuren en vermoedelijk was dat een zeer onwaarschijnlijke gebeurtenis. Voor leven als het onze, hier op aarde, hebben we water nodig en er zijn niet bijster veel planeten die water bevatten en ook nog eens een zodanige afstand tot hun ster, in ons geval de zon, hebben dat het water noch bevriest, noch kookt. De baan die de aarde om de zon beschrijft is weliswaar een ellips maar een bijna cirkelvormige ellips waardoor er geen al te grote temperatuurverschillen in water ontstaan. Bovendien haalt Jupiter tal van asteroïden uit de lucht en functioneert zo als stofzuiger in het heelal terwijl ook de maan nuttig werk verricht door onze rotatie-as te stabiliseren. Kortom, op en rond onze planeet doe zich toevalligerwijs al die noodzakelijke fenomenen voor om leven zoals hier op aarde überhaupt mogelijk te maken.

Statistiek

Water is dus een noodzakelijke voorwaarde voor leven zoals wij dat kennen maar het blijft een groot raadsel hoe die eerste erfelijkheidsmolecule in het water kon ontstaan. Zoals er gelovigen zijn die beweren dat God de mens natuurlijk niet voor niets juist op onze planeet schiep, zo zijn er ook gelovigen die beweren dat die eerste erfelijkheidsmolecule een gevolg van ontwerp was. Dawkins hanteert hier de statistische methode: men veronderstelt dat ons melkwegstelsel 1 tot 30 miljard planeten bevat en dat er in het universum zo’n 100 miljard melkwegstelsels zijn. Wanneer je er voorzichtigheidshalve een paar nullen van af haalt, zijn er in het totale universum toch altijd nog 1 triljoen planeten. Zelfs als de kansen dat er spontaan leven zou ontstaan op een planeet een miljard tegen één waren, dan zou die ontstellend onwaarschijnlijke gebeurtenis zich nog altijd voltrekken op een miljard planeten! Op basis van deze statistische benadering moet het bestaan van buitenaards leven waarschijnlijk worden geacht.

Gemakzucht

Het leven op aarde kan uitsluitend worden verklaard vanuit het postulaat van de natuurlijke selectie. De kosmologie houdt zich bezig met het ontstaan van het universum of het multiversum. Vermoedelijk zijn dat twee van elkaar verschillende processen. Het ontstaan van de kosmos leverde de chemie die uiteindelijk het ontstaan van leven op aarde mogelijk maakte. Keren we weer terug naar het begin van onze kosmos. Dawkins zegt daarover: “Willen doen geloven dat de eerste oorzaak – de grote onbekende die verantwoordelijk is voor het feit dat er iets bestaat in plaats van niets – een wezen is dat in staat is het universum te ontwerpen en gelijktijdig tegen een miljoen mensen te praten, is volslagen afstand doen van de verantwoordelijkheid om een verklaring te vinden. Het is een gruwelijk staaltje van gemakzuchtig, elk denken loochenend ‘hemelhakengeloof’”. De takel God heeft ons naar het huidige complexe niveau getild, niet de natuurlijke selectie.

Er bestaan inmiddels meerdere hypothesen voor het begin van het universum, behalve de ontwerptheorie zijn er gelukkig ook uitsluitend wetenschappelijke theorieën omtrent het ontstaan van de kosmos. En op het concept van het multiversum zou evenzeer het principe van natuurlijke selectie van toepassing kunnen zijn. De nieuwsgierige mens zoekt verder. De biologische takel is dus de natuurlijke selectie, de takel voor de fysica hebben we nog niet gevonden. En het is op grond van al deze argumenten dat Dawkins de god-hypothese voor onhoudbaar acht: god bestaat vrijwel zeker niet.

Religieus gedrag en natuurlijke selectie

De natuurlijke selectie beloont gedrag dat voordelen oplevert. Dat zou dan ook voor religieus gedrag moeten gelden. Een prachtige uitspraak van de Amerikaanse komiek Cathy Ladman luidt: “Alle religies zijn hetzelfde: godsdienst is in wezen schuld, maar met verschillende feestdagen”. Religieus gedrag verklaren uit groepsselectie lijkt niet plausibel, Dawkins ziet de verklaring vooral in het gegeven dat kinderen geleerd wordt dat hun kansen op overleving stijgen wanneer ze naar hun ouders of de stamoudste luisteren. Religie is als het ware een bijproduct van het klaarblijkelijke voordeel dat gehoorzamen oplevert. Dit is een door antropologie en evolutionaire psychologie onderbouwde theorie. Buitengewoon boeiend zijn de passages over genen en memen maar tegelijkertijd moet worden opgemerkt dat veel hiervan nog speculatief is. Het betoog klinkt en lijkt plausibel maar ontbeert nog een onweerlegbare verklaring.

Goed en kwaad

Veel aandacht besteedt Dawkins aan de begrippen goed en kwaad aan de hand van het veel gehoorde misverstand dat natuurlijke selectie alleen zou leiden tot onbegrensde zelfzuchtigheid en niet tot een ethiek van goed en kwaad.

Dawkins laat zien hoe er vier goede darwinistische redenen zijn waarom dieren altruïstisch gedrag vertonen, dat wil zeggen vrijgevig of ‘moreel correct’ tegen elkaar. Ten eerste is er de genetische verwantschap, het zelfzuchtige gen dat individuele organismen programmeert om hun genetische verwanten voor te trekken. Ten tweede is er het ruilprincipe: het met gelijke munt terugbetalen van genoten gunsten en het doen van gunsten met het vooruitzicht met gelijke munt terugbetaald te worden. Op de derde plaats is er de hieruit voortvloeiende reputatie van vrijgevigheid die darwinistisch voordeel oplevert. En op de vierde plaats is er het voordeel dat verbonden is aan opzichtige vrijgevigheid namelijk onvervalst reclame voor zichzelf maken.

Het is gemakkelijk om in te zien, stelt Dawkins, waarom onze prehistorische voorouders zich goed gedroegen jegens hun groepsgenoten maar slecht, om niet te zeggen xenofoob ten opzichte van andere groepen. Ook hier poneert Dawkins de fout- of bijproductidee en legt dat als volgt uit. In voorouderlijke tijden programmeerde natuurlijke selectie in onze hersenen altruïstische impulsen, samen met seksuele impulsen, hongerimpulsen, xenofobe impulsen enzovoort. Nu weten we dat bij gebruik van anticonceptiemiddelen voortplanting niet mogelijk is. Ondanks die kennis neemt het seksuele verlangen niet af. Het seksueel verlangen staat dus los van de darwinistische druk die dat verlangen heeft bewerkstelligd. Seksuele begeerte is een krachtige neiging die onafhankelijk van haar ultieme grondreden bestaat.

Deze zelfde redenatie, zegt Dawkins, gaat op voor de drang tot vriendelijkheid en vrijgevigheid. In voorouderlijke tijden beperkte dat altruïsme zich tot groepsgenoten, nauwe verwanten en potentiële ruilpartners. Tegenwoordig is die beperking opgeheven maar de vuistregel is blijven bestaan en waarom ook niet? In feite is hier sprake van een darwinistische fout omdat deze gedragingen in zekere zin ongeschikt zijn voor hun oorspronkelijke taak.

Zeeman vliegt uit de bocht

In zijn artikel Atheïst heeft de waarheid niet in pacht (Volkskrant, 30 december 2006), trekt Michaël Zeeman fors van leer tegen de atheïst in het algemeen en Dawkins in het bijzonder. De atheïst, stelt Zeeman, betwist de pluriformiteit van morele aanspraken en atheïsme is te beschouwen als een politieke ideologie omdat het zich verzet tegen religie en vooral tegen het daaruit voortvloeiende of daarmee samenhangende geweld. Ik had Zeeman hoger ingeschat. Dit is wel een uiterst zwakke redenatie, ondeugdelijk ook. Maar hij gaat nog verder door vast te stellen dat politiek onvermogen is geworden. En het toenemend vermogen van de wetenschappen om materiële problemen op te lossen, lijkt gelijk op te gaan met het onvermogen immateriële vragen te beantwoorden, aldus Zeeman. Zingeving, zo gaat hij verder, is een behoefte die niet bevredigd wordt door kennis en welvaart alleen, zij huist op een ander niveau.

Waar Zeeman aan voorbij gaat is dat religie met wetenschap niets van doen wenst te hebben, zie het eerdere citaat van Augustinus. Geloof bekommert zich er niet om of het getoetst kan worden en hoeft ook niet bewezen te kunnen worden. Een apocrief boek waarvan zelfs de herkomst niet kan worden vastgesteld is al voldoende bewijs voor de onomstotelijkheid van het daarin verwoorde gedachtegoed.

Is het slechts de godsdienst die mensen motiveert tot kwaadwilligheid vraagt Zeeman. Neen natuurlijk, maar wat zou de wereld een stuk prettiger zijn wanneer al het religie gerelateerde geweld er niet zou zijn. En evenmin is het nodig alle kunstzinnige uitingen van geloof te memoreren. Dat staat allemaal buiten kijf en wordt door niemand betwist. Sterker nog, die uitingen worden vaker en eerder door gelovigen dan dor ongelovigen bestreden. Denk mar aan de beeldenstorm door protestanten en taliban.

En dat atheïsten een wonder niet zouden herkennen als ze er een zouden zien is ook niet iets om al te verbaasd over te zijn. Een goedgelovige kan een goochelaar niet van een echte wonderdoener onderscheiden waarbij opgemerkt moet worden dat wonderdoeners niet bestaan en nooit bestaan hebben. Wij tarten Michaël Zeeman ons te melden welke wonderdoeners zich in het verleden hebben gemanifesteerd. En laat hij er dan meteen bij vertellen waarom het zo raar is om (als een bezetene, zegt Zeeman) naar een rationele verklaring te zoeken voor een wonderlijke gebeurtenis of waarneming. Ik durf te beweren dat er voor elke wonderlijke gebeurtenis of waarneming een rationele verklaring ís. Op grond waarvan zou het verkieslijker zijn die zoektocht naar de rationele verklaring achterwege te laten en genoegen te nemen met de veronderstelling dat zich voor mijn ogen een wonder voltrekt?

Zeeman is dwaas en hij wordt ronduit kwaadwillig wanneer hij stelt: “Waar de geschiedenis van de moderne wetenschap begint met de systematische twijfel te stellen tegenover het rotsvaste weten van de godsdienst, stelt het huidige, wetenschappelijk gemotiveerde atheïsme de onaantastbare zekerheid van wat ten slotte een overtuiging is”.

Met andere woorden, het uitsluitend genoegen nemen met rationele verklaringen is zelf een religie. Ja, zo lust ik er nog wel een paar. Maar nog is Zeeman niet klaar: “Het is de miskenning van het onderwerp – zingeving in plaats van zekerheid – en de ontkenning van de functie van godsdienst dat de morele onverdraagzaamheid van het nieuwe atheïsme zichtbaar wordt. (-) Het pedante en triomfalistische atheïsme (-) predikt een vrijwel communistische onverdraagzaamheid jegens andersdenkenden en andersvragenden”.

Zeeman is uit de bocht gevlogen.

 

Enno Nuy

April 2007

2018-11-02T12:18:23+00:00