Sebald, W.G. – Campo Santo
De Bezige Bij, 254 pagina´s
Campo Santo is (vooralsnog) de laatste publicatie van W.G. Max Sebald, die in 2001 omkwam bij een verkeersongeval in Engeland waar hij onder meer doceerde aan de Universiteit van Norwich. Deze ‘heilige begraafplaats’ bevat aantekeningen gemaakt tijdens een verblijf op Corsica en een aantal daarvan los staande essays die al wel eerder werden gepubliceerd in diverse tijdschriften. Sebald schrijft over de herinnering, het herinneren, het geheugen en zo vreemd is dat niet als je in 1944 in Duitsland geboren bent, opgegroeid te midden van een volk dat in het reine moet zien te komen met een kolossale geschiedenis waarin het zo’n jammerlijke hoofdrol vervulde.
Sebald is niet de gemakkelijkste schrijver, hem lezen vraagt concentratie en vooral “mee”denken. Dat geldt zeker voor de hier verzamelde essays waarvan het merendeel gaat over de manier waarop een samenleving omgaat met het zich herinneren van een rampzalige oorlog maar ook met de wijze waarop een individueel slachtoffer diezelfde groteske gebeurtenis met zich meedraagt.
Terloops deelt Sebald ons zonder nadere uitleg ergens mee dat hij Der Stellvertreter van Rolf Hochhut een rampzalig stuk vindt. Of hij meent dat de katholieke kerk ten onrechte beschuldigd is van het bewust niet waarnemen van de werkelijkheid wordt niet duidelijk. De kerk liet het grote kwaad toch nauwelijks becommentarieerd passeren? Het Amerikaanse tijdschrift “Inside the Vatican” zou informatie over paus Pius XII in handen hebben, waaruit blijkt dat deze “oorlogspaus” zich wel degelijk bemoeide met het lot van joden in Italië onder Mussolini. Daarbij zou het gaan om twee brieven van hem, die hij in 1940 stuurde naar bisschop Giuseppe Palatucci van Campagna. In een concentratiekamp in Zuid-Italië werden door de nazi’s joden gevangen gehouden. Palatucci trok zich samen met zijn neef Giovanni, politiecommissaris van Fiume, het lot van deze mensen aan. De paus zou zijn bisschop tweemaal een aanzienlijke som overhandigd hebben voor het welzijn van deze gevangenen. Maar het kan niet zo zijn dat Sebald hiernaar verwijzen wil. Hier wordt immers het kleine kwaad “bestreden” met een som geld en daarmee zou de kerk voldoende gedaan hebben? Was een groot deel van de Duitse bevolking niet katholiek of tenminste christelijk? Zou een ferm, fel en aanhoudend protest van de katholieke kerk geen rol hebben kunnen spelen in de manier waarop de Duitsers hun geweten hanteerden in die rampzalige periode van hun geschiedenis? Is dat niet juist wat je van leiders mag, moet verwachten? Het hoog houden van een moreel besef, het verschil maken als het gaat om zulke grote kwesties als het goed en het kwaad?
Een prachtig essay is Vormen van rouw, waarin Sebald betoogt dat de naoorlogse literatuur niet in staat bleek het Duitse volk te leren rouwen, op een eerlijke manier “inzicht kon bieden in de samenhang van collectieve schuld en de noodzaak van en beschrijving van het aangerichte onheil”. Deze schrijvers waren aan hertzelfde oor doof als de maatschappij zelf, schrijft Sebald, die in dit verband niet onder de indruk is van het werk van Günter Grass.
Indrukwekkend is het essay De wroeging van het hart waarin Sebald uitgebreid ingaat op het werk van de Duitse theatermaker en (toneel)schrijver en graficus van deels Joodse komaf, Peter Weiss. Sebald schrijft hier: “Wat de fascistische concentratiekampen zo pervers maakte was, bekeken vanuit het economisch perspectief dat ook nu bijna alles bepaalt, niet in de eerste plaats vorm en de omvang van de daar gepleegde misdaden, maar het feit dat de economische opbrengst van de verwerking van het menselijk afval – Weiss noteerde de betreffende statistieken en heeft het over ‘uitbuiting tot op het bloed, de botten, de as – voor het systeem de kosten bij lange na niet rechtvaardigde”. In dit verband is het overigens nuttig te refereren aan De oorsprong van het nazigeweld van Enzo Traverso – een werk waar Sebald geen kennis van heeft kunnen nemen – waarin deze juist wijst op het belang van het industriële revolutie en het economisch denken voor het ontstaan van concentratiekampen en de grondigheid waarmee de nazi’s hun praktijken uitoefenden zonder daarbij door hun geweten gekweld te worden.
Thomas van Aquino biedt de gelukzaligen in het paradijs een blik op “de straffen der verdoemden opdat hun eigen gelukzalige toestand hun bewustzijn des te meer vervult”. Maar, stelt Sebald, dat doel wordt nooit bereikt want onze soort is niet in staat te leren van wat zij aanricht. Voor Sebald is Weiss zo’n schrijver die erin slaagt – zoals in De esthetiek van het verzet – te laten zien wat er gebeurd is en zo uitdrukking geeft aan “niet slechts een verlangen naar verlossing, maar van de wil om aan het eind van de tijd aan de kan van de slachtoffers te staan”.
In Tussen geschiedenis en natuurlijke historie (over de literaire beschrijving van de totale verwoesting) schrijft Sebald over de onnodig wrede bommentapijten over Duitse steden door de geallieerden. Op de vraag aan een Engelse stafofficier of hij bombardeert om morele redenen of dat hij het moreel bombardeert, antwoordt deze dat hij het moreel bombardeert (het weerstandsvermogen moet uit de bevolking worden verwijderd door de verwoesting van de stad) om er overigens gelijk aan toe te voegen dat dat helemaal niet blijkt te werken. Brecht zei al, schrijft Sebald, dat de mens door rampen evenveel leert als het proefkonijn over biologie.
In het laatste essay Een poging tot restitutie schrijft Sebald: “Aan excursies naar Stuttgart of andere steden die er nog steeds verschrikkelijk uitzagen, was geen behoefte, en zo kwam het dat mijn vaderland, totdat ik het op mijn eenentwintigste verliet, voor mij grotendeels onbekend territorium is gebleven dat op een of andere manier ver weg lag en waar het niet helemaal pluis was”. En hij sluit dit essay af met: “Er bestaan veel vormen van schrijven; maar alleen in het literaire schrijven gaat het om meer dan het registreren van feiten en om meer dan wetenschap, namelijk om een poging tot restitutie. Een huis dat zich ten dienst stelt van zo’n opdracht, misstaat ook in Stuttgart niet, en ik wens het huis en de stad die het herbergt een goede toekomst”. In deze paar zinnen vatte Sebald samen waarom hij schreef, dit is zijn Leitmotiv en het lijkt mij dat hij meer dan menig ander is geslaagd in die restitutie. Jammer dat ik me niet langer mag verheugen op nieuw werk van een schrijver die ik vanaf de eerste dag dat ik iets van hem las bewonderde. Rest me af en toe een bezoek te brengen aan www.wgsebald.de
Enno Nuy
Maart 2011