Márai, Sándor – Land, land…

Uitgeverij Wereldbibliotheek,345 pagina’s

 

In 1971 publiceerde Sándor Márai zijn herinneringen aan Hongarije gedurende de Tweede Wereldoorlog en de jaren gedurende welke hij daarna nog in Hongarije woonde. In 1948 verliet hij zijn vaderland definitief waarna hij vrijwillig in ballingschap ging in Zwitserland, Italië, de VS, weer Italië en tenslotte tot het zelf bepaalde einde van zijn leven weer in de VS.  Ik heb dit boek al jaren in mijn bezit maar kwam eerst nu aan lezing toe. Eerder schreef en publiceerde Márai zijn autobiografische schets Bekentenissen van een burger waarin hij zijn leven gedurende de aanloop naar de Tweede Wereldoorlog beschreef. Ik geef toch sterk de voorkeur aan het ooggetuigenverslag. Herinneringen kunnen interessant zijn – en dat zijn ze in het geval van Sándor Márai altijd, ik ben nu eenmaal een liefhebber en bewonderaar van zijn werk.

Maar dit Land, Land… is wel erg academisch geworden en ofschoon hij zijn persoonlijke wederwaardigheden hier beschrijft tijdens deze dramatische periode, gaan zijn herinneringen vooral over een historische duiding van het Hongarije uit die donkere dagen. Márai zoomt sterk in op de Hongaarse taal en de schrijvers van eerste en tweede signatuur die die taal hebben doen overleven, voortbestaan. En ofschoon Márai daaromtrent behartenswaardige overpeinzingen op schrift stelt, blijven deze herinneringen anderzijds toch ook schuren. Wie zich herinnert kan zonder dat de lezer of toeschouwer dat kan waarnemen, even willekeurig als eindeloos selecteren uit het eigen brein. En zo zijn de herinneringen van Márai wel erg academisch geworden. Weliswaar beschrijft hij ook zijn eigen gemoedsgesteldheden maar ook die spelen zich vooral op een intellectueel niveau af. Het blijft prachtig om te lezen maar Sándor Márai wordt in deze herinneringen maar geen man van vlees en bloed. Het werk is autobiografisch maar gaat nergens verder dan zijn strikt individuele overwegingen. We komen niets te weten over zijn biotoop, zijn persoonlijke sociale leven en alle beslissingen die hij tijdens zijn leven nam lijken zo uitsluitend en alleen te zijn ingegeven door zijn eigen meningen en afwegingen.

Wat me vooral opvalt is dat voor Márai de Holocaust nauwelijks een thema is geweest. Slechts één passage verwijst indirect naar de Shoah als hij schrijft: “Wat ik pijnlijk miste, was ‘het menselijke’. Want dat was verloren gegaan in Europa. Waar? In de gaskamers van Auschwitz, het massagraf van Katyn, de hel van de strafkampen van de Russen en de Duitsers, onder ruïnes van Dresden en Coventry, in het struikgewas van de maquis? Zulke vragen zijn altijd retorisch, vragen op papier. Maar het gemis was werkelijk”. (pag 215). Was er werkelijk niets méér te herinneren aan het joodse lot? In Bekentenissen van een burger maakte Márai een bijna terloopse denigrerende opmerkingen over het joodse deel van de bevolking. Mij blijft dat maar bevreemden. Van een schrijver verwachten we een zekere mate van moraliteit en zeker in het geval van Márai is dat logisch: zijn hele werk is doortrokken van moraliteit. (Zo beschuldigt hij bijvoorbeeld de Zwitsers van morele claustrofobie.) Hoe vreemd toch dat dan de joodse geschiedenis voor hem niet meer dan één terloopse opmerking en één indirecte verwijzing waard is.

De mooiste scène in het boek is overigens wel die waarin Márai beschrijft hoe een joodse politieofficier na de oorlog in december 1945 een maaltijd nuttigt in een restaurant in de puinhopen van Boedapest en de besmuikte reacties en de gevoelens van ongemak bij de overige bezoekers van het etablissement. Ook zijn ontmoetingen met Russische soldaten zijn soms hilarisch en ontroerend.

Ronduit beklemmend is zijn beschrijving van het leven na de oorlog en de ongelooflijke impact van de sovjets en het communistische regime op het leven van gewone burgers in het algemeen en het leven van schrijvers in het bijzonder. Ofschoon hij na een eerder uitstapje naar Zwitserland, Italië en Frankrijk uit overtuiging terugkeert naar zijn vaderland – vooral vanwege de Hongaarse taal – blijkt al snel dat het communisme een verdediger van het vrije woord niet tolereert. Sterker nog, een schrijver behoort niet alleen geen communismevijandige taal te spreken, een schrijver wordt geacht zijn mond open te doen, zijn pen aan te wenden ten gunste en ten glorie van het communistisch ideaal. En dat kan alleen door openlijk afstand te nemen van vroegere overtuigingen. Kortom: een schrijver heeft niet eens het recht om te zwijgen over dat wat hem niet aanstaat. Het is vooral om die reden dat Márai uiteindelijk besluit tot een vrijwillig ballingschap dat tot aan zijn dood zou voortduren. DE nazi’s vernietigden hun vijand tenminste nog maar de “communisten wilden meer en anders: ze eisten dat het slachtoffer in leven bleef en het regime toejuichte dat zijn menselijke bewustzijn en zelfrespect vernietigde”.

 

Land, land…, een prachtig boek van een geweldig stilist, maar zoals gezegd: een boek dat schuurt.

 

Enno Nuy

Juli 2011