Hesse, Herman – Demian & Tussen de raderen
Herman Hesse herlezen: Tussen de raderen (1906) & Demian (1919)
In het Duitsland van de vorige eeuwwisseling kon een meer dan gemiddelde leerling staatsexamen doen om vervolgens tot aan de dood verzekerd te zijn van een betrekking, een inkomen en een woning. Deze leerlingen werden door de staat opgeleid tot dominee’s, Pfarrer. In Tussen de raderen beschrijft Hesse de wederwaardigheden van Hans, briljant student die met glans het staatsexamen haalt en naar het internaat gaat dat hem zal opleiden tot een geestelijk leidsman waar de natie trots op kan zijn. Hesse beschrijft hoe deze jonge adolescenten door tijdgeest en systeem al heel vroeg worden gedrild in een wetenschappelijk en intellectueel bestaan waar vlijt en discipline de boventoon voeren, allesbeheersend zijn. Een leven waarin geen ruimte is voor gevoelens, voor de speelsheid en de jeugd.
Deze vroege roman van Hesse is in mooi, helder proza geschreven. Met name de beschrijvingen van de natuur zijn zoals we van Hesse gewend zijn: beeldend, uiterst beeldend, als hij over het bos en de velden in de zomer schrijft, voel je zomerse sfeer, de loomheid en de warmte als het ware van de pagina’s afstralen. Hesse schrijft over de natuur zoals hij deze schilderde: in doorgaans kleine aquarellen, lichtvoetig haast, transparant. De thematiek van deze roman zal de hedendaagse jeugd niet meer aanspreken; ofschoon de metaforen voor het oprapen liggen, zullen ze voor de meeste lezers te zeer onder de oppervlakte verkeren. Maar voor wie belangstelling heeft voor Hesse als schrijver, voor de Europese geschiedenis, voor die lezer is ook deze vroege roman van Hesse, nu zo’n honderd jaar geleden geschreven, nog steeds een juweel.
In Tegendraads is een groot aantal uitspraken en citaten van Hermann Hesse verzameld. Onder 199 schrijft Hesse: “De jonge mens vindt in mijn werk een versterking van het individuele, terwijl de leraar juist het tegenovergestelde nastreeft, een zo groot mogelijke standaardisering en uniformisering van het innerlijk van de jongeren, wat heel juist en begrijpelijk is. Dat alle twee die impulsen, de mijne die aanzet tot individualisme, en die van de school, die op standaardisering uit is, noodzakelijk zijn en elkaar moeten aanvullen, dat ze bij elkaar horen zoals het inademen bij het uitademen en zoals alle tweepolige processen, om dát in te zien en om zich met de tegenstander in liefde één te weten, ook waar men zich tegen hem verzetten moet, daar is een beetje wijsheid voor nodig en een beetje eerbied en vroomheid, en dat zijn eigenschappen die men bij leraren net zo min aanwezig mag veronderstellen als bij andere mensen. De wereld is – en misschien nog voor lange tijd – in handen van de grands simplificateurs, en vermoedelijk zal zij zich daar pas van kunnen herstellen na een catastrofe, waarvan we in 1914 pas het begin hebben gezien”.
Als voorwoord bij Demian schreef Thomas Mann, met wie Hesse een jarenlange correspondentie voerde: “Onvergetelijk is de elektriserende schok die Demian vlak na de eerste wereldoorlog teweegbracht. Het is een verhaal dat met griezelige nauwkeurigheid de zenuw van die tijd trof en de gehele jeugd, die besefte dat er uit haar midden een verkondiger van haar diepste levensbesef was opgestaan, in dankbare verrukking meesleepte”. Demian is in 1919 voor het eerst gepubliceerd en speelt zich af in de jaren voorafgaand aan de eerste grote wereldbrand. Het beschrijft het leven van Emil Sinclair, de ik-figuur in deze grote roman.
Emil ontmoet al op jonge leeftijd de mysterieuze Demian die zich gaande de moeizame groei naar volwassenheid steeds helderder ontpopt als de leidsman van de dolende jongeling. In een van de laatste gespreken tussen de beide vrienden zegt Demian: “Die mensen die zich zo bangelijk bij elkaar aansluiten, zitten boordevol vrees en boosaardigheid, geen een vertrouwt de ander. Ze klampen zich vast aan idealen die geen idealen meer zijn en stenigen iedereen die een nieuw ideaal verkondigt. Ik voel dat er conflicten komen. Ze zullen komen! Natuurlijk zullen ze de wereld niet ‘verbeteren’. Of de arbeiders hun werkgevers doodslaan, of Rusland en Duitsland op elkaar gaan schieten, dat is alleen maar een wisseling van bezitters. Maar het zal toch niet voor niets zijn. Het zal de waardeloosheid van de huidige idealen aan de kaak stellen, goden uit het stenen tijdperk zullen worden opgeruimd. Deze wereld, zoals hij nu is, wil sterven, wil te gronde gaan en hij zál te gronde gaan”.
Niets nieuws komt zonder dood, schrijft Hesse. In Demian onderzoekt de schrijver hoe een samenleving zichzelf gezond houdt (en bijvoorbeeld na een oorlog herstelt) en hij vestigt zijn hoop op de lucide enkeling, te herkennen aan het teken, de enkeling die geen profeet is, geen nieuw geestelijk leidsman die de dolende hordes in veilig vaarwater weet te brengen, maar wel de enkeling die de oorspronkelijkheid bezit om nieuwe wegen in te slaan, onderweg kaf van koren scheidend, met een goed ontwikkeld gevoel en instinct voor de valkuilen van het leven. Deze lucide enkeling is een intellectueel, die de geschiedenis van de menselijke soort kent en die – geheel anders dan in Tussen de raderen – de balans tussen gevoel en ratio heeft weten te vinden.
In zijn correspondentie met Thomas Mann heeft Hesse er herhaaldelijk blijk van gegeven een helder zicht op de toekomst te hebben, niet omdat hij over paranormale gaven zou beschikken maar juist omdat hij de geschiedenis goed kende en feilloos aanvoelde welke mensen wel en vooral welke lieden niet te vertrouwen waren. In dat opzicht was Thomas Mann, toch ook geen kleine man, een stuk naïever. Maar in zijn voorwoord bij Demian is Mann duidelijk over zijn grote vriend: de Europese jeugd had, zo vlak na de eerste grote wereldbrand, behoefte aan een verkondiger van haar diepste levensbesef.
In de jaren zestig van diezelfde eeuw zou Hesse een enorme revival beleven, met name onder de hippies, overal ter wereld. Het heeft allemaal niet mogen baten; van de idealen van de love generation is niemendal terecht gekomen; wij leven in een van de meest ernstige geweldspiralen van de menselijke geschiedenis. Wij zuchten onder de terreur van religie.
Maar Hesse was en blijft een auteur die het verdient herlezen te worden.
Enno Nuy
Augustus 2006