Barnard, Benno – Mijn gedichtenschrift
Laat ik het maar meteen bekennen, ik begrijp niet veel van gedichten, het lukt me doorgaans niet ze te ontsluiten, erin door te dringen. En toch heb ik met liefde en bewondering alle gedichten van Slauerhoff, Bloem, Achterberg en Arends, van Marsman en Hein Polzer gelezen, om er maar een paar te noemen. Ook die heb ik niet allemaal begrepen – vermoed ik toch – maar soms heb je genoeg aan het metrum of de taal om ondanks de niet begrepen diepgang toch te genieten van poëzie. Ik ben een liefhebber van het werk van Benno Barnard en blader nog geregeld door zijn Dagboek van een landjonker. Onlangs kwam nieuw werk van hem uit: Mijn gedichtenschrift, een bundel met gedichten die hem om een of andere reden troffen en door de schrijver-dichter Barnard voorzien van commentaar.
“Dichters die je bewondert nemen hun intrek in je hoofd” schrijft Barnard en het zijn precies dit soort zinnetjes waar ik veel plezier aan beleef. Zoals de waarneming aangaande Thomas Elliot: “De arme Tom – in wie preutsheid en seks een burgeroorlog voerden – was eerst getrouwd met een hysterica (-)” En ondertussen schotelt hij je een aantal prachtige gedichten voor, die je anders nooit zou hebben gelezen. Zoals De kruik van Tsjêbbe Hettinga, dat zowel in het Fries als in de vertaling van Barnard alternerend dertien en veertien lettergrepen telt. Barnard schrijft en dicht maar is ook nog eens een kundig vertaler van gedichten, zoals we verderop nog zullen zien.
Prachtige gedichten ook van Brodsky en Emile Verhaeren (Gekkenlied) en minstens zo genietbaar zijn de begeleidende teksten van Barnard zelf. Bij dat laatste gedicht moest ik prompt aan Permeke denken (wij zagen ooit die schitterende overzichtstentoonstelling in het Palais des Beaux Arts te Brussel) en verdomd, een pagina verder haalt ook Barnard deze indrukwekkende Vlaamse schilder aan. In nog geen twee pagina’s geeft Barnard – en passant – een gecondenseerde en gecomprimeerde geschiedenis van het vooroorlogse België en Europa weer. Passages die ik met genoegen drie keer lees.
Ik zou het missen wanneer Barnard niet ergens zou beginnen over de evolutie, het denken in structuren, atheïsme en de christelijke ethiek. Zelf ben ik niet behept met enige nostalgie naar de tijd waarin de wereld nog redelijk – excusez le mot – gestructureerd leek volgens die christelijke waarden en normen, naar de tijd van de Oostenrijks Hongaarse dubbelmonarchie. Ik behoor tot diegenen die ruimschoots kennis hebben genomen van de Europese geschiedenis, die is opgevoed en opgeleid door paters, maar die in weerwil van dat alles de godsidee verliet voor een beter houvast zonder daarbij het gevoel te hebben gekregen dat mijn leven er armzaliger op is geworden, integendeel zou ik haast zeggen. Mijn fascinatie voor het leven, voor mijn leven, mijn zinloze bestaan is er alleen maar groter door geworden. Anders dan Barnard soms doet veronderstellen, maak ik me – dacht ik toch – bepaald niet schuldig aan seculier obscurantisme. Maar zoals gezegd, ik zou het missen als hij er niet over begon. En waar Barnard tobt over de vraag waarom zoveel mensen doen alsof de evolutieleer een opluchting (cursivering BB) is na het christendom, ben ik Darwin mateloos dankbaar dat hij – “gemankeerd geestelijke” – zijn wetenschappelijke imperatief volgde, hoe moeilijk hij het daar zelf ook mee had.
Terug naar de dichtkunst en weer zo’n prachtige zin van Barnard: “Want het (gedicht) begint wel ontzettend vaak, maar het behoort tot die beklagenswaardige categorie van gedichten die hun vervolg zijn kwijtgeraakt aan hun begin”. Dit naar aanleiding van Home-Thoughts, from Abroad van Robert Browning, dat begint met de strofe ‘Oh, to be in England’. Een dichtregel die iedere Anglofiel kent zonder enig benul van Browning te hebben, moi aussi. Ons eigen Wilhelmus is natuurlijk net zo beklagenswaardig maar ik zou dat niet willen aanduiden als een voorbeeld van fraaie dichtkunst. Verderop in de bundel is het indrukwekkende De moeder van Hugo Claus opgenomen en de begeleidende tekst begint met de jaloersmakende taalvondst: “Toen Claus zich liet overlijden,…”. En, ik zou haast zeggen uiteraard, ontbreekt Denkend aan mijn vader niet in deze bundel, van Guillaume van der Graft, de vader van Benno Barnard, waarbij de begeleidende tekst begint met de woorden: “Het navolgende is zo intiem dat ik het alleen in het openbaar kan vertellen”. Wat volgt is een ontroerende tekst over een verblijf van zijn vader in het ziekenhuis.
En wat te denken van de laatste dichtregels van De foto van Ed Leeflang: We streken neer hier voor een boterham. / Het schip vaart in de richting van de Rijn. / Zoveel geboorte voor dit samenkwam. / Maar jij wil vrolijker dan toeval zijn. Of deze laatste regels uit Asters van Gottfried Benn, zo fraai vertaald door Huub Beurskens: nog één keer een vermoeden / waar allang gewisheid wacht: / de zwaluwen scheren over de vloed / en drinken overtocht en nacht.
Nee, gelukkig zijn niet alle gedichten moeilijk en ondoorgrondelijk. En in de begeleidende tekst bij dit gedicht van Benn memoreert Barnard een tweetal indringende gebeurtenissen uit het leven van de dichter Benn en schrijft dan: “Ziehier twee zachte kanonschoten waarmee de twintigste eeuw werd aangekondigd”. En even later schrijft hij: “In 1943, op de bodem van de twintigste eeuw, ..”. Dat is beeldend taalgebruik, dat we te zelden onder ogen krijgen. Barnard grossiert in deze meer of minder kleine taalvondsten en ik geniet ervan. Nog een voorbeeld: “De veertiger Alan was afkomstig van een van de Shetland-eilanden, een archipel van rotsen die ergens tussen Schotland en Noorwegen in de oceaan zijn gesnipperd”. En inde tekst over de dichter Maurice Carême schrijft Barnard: “..want de zin van het leven pleegt zich op onnavolgbare wijze in het zinloze te verbergen”.
Barnard verzet zich hevig tegen tal van modernismen, niet zozeer omdat hij de voordelen daarvan niet zou willen erkennen maar vooral vanwege al hetgeen daaraan verloren gaat. Internet en onderwijs zijn geliefde Barnard-thema’s en hij geeft aan de hand van de van zijn vader geërfde verzameling boeken en naslagwerken een fraai voorbeeld van het beperkte internet dat vroeger gewoon een bibliotheek werd genoemd.
In Een onsluitbaar wereldbeeld schetst Barnard hoe hij zijn kinderen grootbrengt in de christelijke traditie: “Die duistere christelijke metaforenverstrengeling, gevoegd bij een op de Verlichting gestoelde vorm van onderwijs, maakt dat zij het culturele continuüm van de westerse beschaving helpen voortzetten en leren leven met een onsluitbaar wereldbeeld”. Hierin ga ik niet met hem mee en ik blijf de wellicht ijdele hoop koesteren dat de gemeenschap van mensen de wereld van de metafysica en mystiek ooit eens achter zich zal laten, dat wereldbeeld zal weten te sluiten. In deze zelfde tekst vertaalt Barnard het Engelse ‘verse’ door ‘regelval’ en prompt heb ik hem zijn opvattingen over de christelijke traditie weer helemaal vergeven!
Dan trakteert Barnard mij op het prachtige gedicht Ars longa van Wiel Kusters dat aldus begint: Bij het ronden van de beeldenluwe kaap, / op hol geslagen door de volheid van / het licht, heb ik de dood aan land gezet, / als kon het leven op zichzelf bestaan. En hij eindigt met de wijze aanbeveling Beweeg en vries niet dicht. Ook in dit gedicht leest Barnard religiositeit maar de woorden van Wiel Kusters hadden ook – had ik het zelfde dichttalent – mijn woorden kunnen zijn en ik ben toch een atheïst pur sang. Ik moest mij maar eens Bewaarmachinist van Wiel Kusters aanschaffen.
Ik sluit hier maar af met het laatste gedicht uit deze bundel, Herman van Willem van Toorn, die zich erover verbaast dat zijn overleden vriend maar in zijn leven blijft rondlopen, figureren. En dan dicht hij zulke prachtige regels als: Wat doe je hier. Je bent al zo lang / ter mollen feeste dat soms de pijn / haast leek weggesleten. Hoe praat je hier dan / en ook nog zo dringend, tegen mij. Ter mollen feeste, taal is een feest!
U begrijpt het al, ook van deze Barnard heb ik genoten. Voor prachtig Nederlands moet je heden ten dage bij Benno Barnard zijn, wat mij betreft de nieuwe fakkeldrager, ik ken – met uitzondering van Jeroen Brouwers – geen andere schrijver die zich zo treffend, stijlvol en poëtisch weet uit te drukken in de Nederlandse taal. En wat een geluk dat hij schrijft wat hij schrijft, dicht wat hij dicht, wat een geluk dat hij geen romans schrijft. Ik heb niet zo heel veel (meer) op met fictie. Want deze bundel gaat natuurlijk niet alleen over dichters en het dichten. Barnard schrijft over hoe zich te verhouden tot het leven, tot onze geschiedenis, over wat hem beweegt en bezielt en doet dat op een oorspronkelijke manier, met een taalbeheersing waar ik jaloers op ben. En ik zou Barnard willen toevoegen: beweeg en vries niet dicht, maar vooral zou ik hem op het hart willen drukken toch vooral te blijven schrijven, liefst een beetje meer en sneller graag.
Enno Nuy, mei 2016