Thoreau, Henry David – Wandelen

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Historische Uitgeverij, 96 pagina’s

Met een voorwoord van Norbert Peeters en een nawoord van Jelle Reumer

 

Enkele jaren geleden – het was 2013 – las ik een fraai boekje van Frederic Gros met een gelijkluidende titel als dit essay van H.D. Thoreau. Ik las toen voor het eerst over deze Amerikaanse wandelaar en filosoof, die ik later vaker tegenkwam in boeken over natuur van diverse pluimage. Reden en tijd om eens nader kennis te maken met deze natuurschrijver pur sang, die leefde van 1817 tot 1862. Ik besloot zowel Walden als Wandelen aan te schaffen. Het dunste boekje, dit Wandelen, was als eerste aan de beurt. Een mooie uitgave van de Historische Uitgeverij met een voor- en een nawoord. Het voorwoord bij dit essay is van Norbert Peeters, Gedroomde wildernis getiteld, een uitmuntend voorwoord overigens. Maar wat mij betreft had dit het nawoord mogen zijn. Het nawoord van Jelle Reumer voegt naar mijn smaak niets toe aan deze tekst van Henry David Thoreau.

Het essay van Thoreau blijkt een uiterst merkwaardige tekst, waar ik desalniettemin veel van opstak. Thoreau blijkt overigens een genot om te lezen. Als ik een zin als “Want politiek is de sigarenrook van een man” lees, dan ben ik al bij voorbaat verkocht. Thoreau filosofeert over het wandelen, hij geeft de voorkeur aan de bijna onvertaalbare term ‘sauntering’ die men inderdaad het beste zou kunnen vertalen met ‘kuieren’ en dat is ook de kern van dit essay. Wandelen is meer dan het plaatsen van de ene voet voor de andere, al dan niet doelgericht. Het wandelen, waarbij men zich losmaakt van de dagelijkse sleur, stelt de mens in staat eindeloos na te denken, te filosoferen over wat het betekent mens te zijn, waar kwamen we vandaan, waar gaan we heen?

Westwaarts, als we Thoreau mogen geloven. Letterlijk zegt hij: “Oostwaarts heb ik niets te zoeken”. We gaan slechts naar het oosten als we onze geschiedenis willen leren kennen, in het westen ligt onze toekomst, aldus de schrijver. En hij verlaat zich graag op de geograaf Guyot die schreef: “Zoals de plant voor het dier is gemaakt, zoals de plantenwereld voor de dierenwereld is gemaakt, zo is Amerika voor de mens van de Oude Wereld gemaakt”. Dat hij hier voorbij gaat aan dieren die dieren eten, moeten we maar even voor lief nemen. Elke stap die de mens van oost naar west zet markeert een nieuwe beschaving die superieur is aan de vorige, aldus Guyot. Ik vermoed dat vele Amerikanen inderdaad zo naar zichzelf kijken, hun grote leider voorop! En Thoreau voegt hier aan toe: “Als de maan hier groter oogt dan in Europa, oogt de zon waarschijnlijk ook groter. Als de Amerikaanse hemels oneindig veel hoger lijken, en de sterren helderder, vertrouw ik erop dat deze feiten symbool staan voor het niveau dat de filosofie, de poëzie en de godsdienst van haar inwoners ooit zal bereiken”. Ja, dit schreef Thoreau in de eerste helft van de negentiende eeuw!

Thoreau verheerlijkt de wildernis maar ook hij kan er niet omheen dat ook de weidse Amerikaanse prairies door mensenhanden werden bewerkt. Indianenhanden welteverstaan. Maar juist over die Indianen koestert hij merkwaardige opvattingen! Daarover straks. Terug naar de wildernis. Als Thoreau zou moeten kiezen tussen een fraai aangelegde tuin of een wild moeras, zou hij onverwijld voor het wilde moeras kiezen, schrijft hij. Of hij niet een licht gevoel van spijt zou ervaren wanneer hij op de eerste lenteavond helemaal dol werd gestoken door muggen, vertelt hij er niet bij. Maar Thoreau gaat onverstoorbaar nog een paar stappen verder: ”in de woestijn compenseren eenzaamheid en zuivere lucht de behoefte aan water en vruchtbaarheid”. Wie, o wie kan zich de luxe van zo’n standpunt veroorloven?

Ik citeer de schrijver nog eens: “Er wordt gezegd dat het de taak van de Amerikaan is om de maagdelijke grond te bewerken, en dat de landbouw hier al een omvang heeft die elders ongekend is. Ik denk dat de boer zelfs de plaats van de indiaan inneemt, omdat hij het grasland aanwint, en zichzelf dus sterker maakt en in sommige opzichten natuurlijker”. Daarmee wordt de inheemse indiaan wel heel erg achteloos opzij geschoven. Thoreau spendeert geen woord aan eventuele geboorterechten die de inheemse bevolking zou kunnen hebben. De Europese emigranten brachten ploeg en spade, meer bewijslast voor eigendomsrechten achtte hij niet noodzakelijk! In de woorden van Henry David Thoreau: “Het waren de winden die het maisveld van de Indiaan tot grasland verstoven en hem de weg wezen waarvoor hij de vaardigheid miste die te volgen. Hij beschikte over geen beter werktuig om zijn land te bewerken dan een strandgaper. Maar de boer is gewapend met ploeg en spade”.

We kunnen ons niet veroorloven niet in het heden te leven, schrijft Thoreau. Van alle stervelingen is hij gezegend die in zijn leven geen tijd verspilt aan herinneringen uit het verleden. Nou, over dit onderwerp kunnen we nog wel eens een boom opzetten.  Maar als ik mijn blik westwaarts richt, kom ik niet verder dan Albion, waar ik gedurende heel mijn leven zo graag kwam, zo graag dat ik het als mijn tweede vaderland beschouwde. Dat prachtige land dat zich nu van ons afwendt, men wil ons niet meer en laat zijn oren gewillig hangen naar onverantwoordelijke en leugenachtige politici! Ik zou er, in tegenstelling tot Thoreau voor willen pleiten onze geschiedenis niet te veronachtzamen. Wie eindeloos naar het westen reist komt op een bol onvermijdelijk in het oosten aan!

Thoreau – en daar ligt ook de enorme kracht van dit essay, ook al kunnen we er niet blij van worden – legde hier de kiem voor het Amerikaanse superioriteitsdenken, de arrogantie van de macht, dat geen groter pleitbezorger vond dan de malloot die de Amerikanen juist in deze jaren op het schild hesen! Wat zijn we opgeschoten sinds 1862? Dit essay moet gelezen blijven worden. Hulde aan de Historische Uitgeverij, die dit werk opnieuw uitbracht.

 

Enno Nuy, juli 2019

2019-07-27T08:40:44+00:00