Nuy, Enno – Slavernij zit in ons DNA
Inleiding
In de slipstream van Black Lives Matters is er opeens ook veel aandacht ontstaan voor ons slavernijverleden waarbij de publieke opinie en de woede van veel demonstranten zich vooral richten op (het omvertrekken of bekladden van) standbeelden. Natuurlijk zijn er net zo veel voorstanders als tegenstanders, ongeacht het onderwerp. We zijn het nooit eens roerend met elkaar eens.
En natuurlijk kunnen we de geschiedenis niet herschrijven. Hoewel, in heel wat landen moeten we nadrukkelijk een onderscheid maken tussen de “officiële lezing” en de werkelijkheid. En ook die werkelijkheid is bepaald niet altijd eenduidig te analyseren. Maar er is aanleiding voldoende om bij enkele aspecten van slavernij wat langer stil te staan. In de eerste plaats is daar de roep om een beeldenstorm. In de tweede plaats moeten we ons een beeld vormen van de morele rechtvaardiging van slavernij door de eeuwen heen. En tot slot is er de vraag naar moderne slavernij. Zijn we wezenlijk opgeschoten als we alle ons nu onwelgevallige standbeelden hebben verwijderd en wanneer we institutioneel racisme hebben uitgebannen uit onze samenleving? Hoe het ook zij, over slavernij is er een voortreffelijk lemma in Wikipedia. U vindt er de belangrijkste data en mijlpalen, meningen en oordelen keurig op een rij.
Is de tijd rijp voor een beeldenstorm?
Je zou het haast zeggen, er wordt in ieder geval driftig over gediscussieerd. Niet alleen door de burgemeester van Hoorn die – terecht – een stevig gesprek over de plaatselijke held J.P. Coen wil organiseren.
De eerste vraag die we ons moeten stellen is waarom we standbeelden oprichten. Welnu, in vrijwel alle gevallen doen we dat ter ere of nagedachtenis van iemand of iets in het openbaar. In de meeste gevallen worden standbeelden opgericht ver nadat de bewierookte persoon is overleden. Tussen de dood van J.P. Coen en diens standbeeld liggen maar liefst driehonderdenzes jaar. Op Wikipedia lezen we dat wij aan het eind van de negentiende eeuw behoefte hadden aan nieuwe nationale helden. En ondanks diens optreden op de Banda-eilanden vond men de inbezitname van Nederlands Oost-Indië kennelijk dermate belangrijk dat J.P. Coen daarmee een standbeeld verdien had. Let wel, ook in die jaren was er verzet tegen het standbeeld.
Als we het aanvaardbaar vinden dat men driehonderd jaar na het overlijden van J.P. Coen een standbeeld voor hem oprichten, mogen we weer honderd jaar later daar dan niet alsnog spijt van krijgen? Natuurlijk mogen we dat. Herschrijven we daarmee de geschiedenis? Nee natuurlijk, maar het is niet voor niets dat vooral populisten en nationalisten als Baudet zich heftig tegen het verwijderen van dit standbeeld verzetten. Wij koesteren zo graag het beeld dat wij van onze voorvaderen hebben. Wij denken dat de Gouden Eeuw bestond uit Rembrandt en een paar zeehelden en alles wat ons nu onwelgevallig is hebben we uit dat beeld weggeretoucheerd. De VOC-mentaliteit is voor nationalisten bijna een zinnebeeld van vaderlandsliefde, het vertegenwoordigt het ideaal waarnaar zij terug willen keren. Maar wat zij over het hoofd zien is dat de VOC de wereldzeeën bevaren heeft en alles wat het op zijn weg tegenkwam leegroofde. Wij hadden toen al kunnen weten dat we daarvoor ooit eens een rekening gepresenteerd zouden krijgen.
Maar laten we de geschiedenis voor wat zij is. Het werkelijk problematische aan zulke standbeelden is dat zij zich in de openbare ruimte bevinden. De publieke ruimte is van ons allemaal en het is de bedoeling dat iedereen zich daar veilig en op zijn of haar gemak kan voelen. Voor tenminste een deel van onze huidige bevolking is zo’n standbeeld van een zeevaarder die genocide pleegde om tal van redenen aanleiding tot frustratie en boosheid. En dat geldt bepaald niet alleen voor het zwarte deel van onze bevolking. Dit gegeven alleen al lijkt mij voldoende aanleiding om zulke beelden uit de openbare ruimte te verwijderen. Men kan dan niet volstaan met een qr-code die meer uitleg en eventueel relativering biedt. Wat overheerst immers is het beeld zelf en het gegeven dat de gemeenschap ooit eens meende dat dit beeld opgericht diende te worden. In een tijd dat er geen zwarte rijksgenoten waren om tegen zo’n standbeeld verzet aan te tekenen. Een dergelijk beeld laten staan is een affront aan al diegenen wiens voorvaderen hebben geleden onder onze held.
Zouden wij een standbeeld van Hitler of een van diens trawanten in onze publieke ruimte willen dulden? Zouden we willen wonen in een straat die is vernoemd naar iemand die onze eigen familieleden ooit eens ernstig leed berokkende? Ja, de Russen lijken nog steeds van Lenin te houden, dat land staat vol met standbeelden van een volgens mij onvoorstelbaar nare en gewetenloos man, en het stikt er van de Russen die het liefste ook Stalin terug in de publieke ruimte zouden willen halen. Maar laten we wel zijn, die Russen sporen niet!
De vraag is of wij als moderne burgers bereid zijn ons te verplaatsen in onze medemensen. En laten we vooral niet vergeten dat we het daarbij in eerste instantie over onze landgenoten hebben! Met andere woorden, het uit de openbare ruimte verwijderen van standbeelden die als beledigend en aanstootgevend worden beschouwd is een kwestie van beschaving.
Ha, zult u zeggen, dat betekent dat Santa Claus van Paul McCarthy ook verwijderd moet worden want daar was ook niet iedereen het mee eens. Natuurlijk, er was wat weerstand tegen de onvermijdelijke seksuele connotaties van de butplug maar inmiddels staat het beeld toch al weer onbetwist twaalf jaar op het Eendrachtsplein in Rotterdam en zover ik weet zijn de Rotterdammers, niet het meest benepen deel van de Nederlandse bevolking, er inmiddels gewoon oprecht blij mee.
We hoeven die standbeelden die we om redenen van empathie uit de openbare ruimte verwijderen natuurlijk niet te vernietigen. Zet ze in een museum, richt er voor mijn part een apart museum voor op.
De morele rechtvaardiging van slavernij
Er is een uitstekende website van de Tilburg University waar uitgebreide informatie beschikbaar is over hoe de katholieke kerk omging met slavernij en ik citeer hier gretig. In het Nieuwe Testament lezen we bij Efeziërs 6,5-9:
‘Slaven, weest uw aardse meesters gehoorzaam met eerbied en in eenvoud des harten, als gold uw onderdanigheid Christus zelf, niet als ogendienaars om mensen te behagen, maar als knechten van Christus, die Gods wil van harte volbrengen. Dient welgemoed in de mensen de Heer, wetend dat ieder, hij moge slaaf zijn of vrije, het goede dat hij gedaan heeft, van de Heer zal terugontvangen. En gij, meesters, behandelt hen in dezelfde geest. Laat dreigementen achterwege. Denkt eraan dat gij dezelfde meester in de hemel hebt als zij; Hij heeft geen gunstelingen.’
Thomas van Aquino (1224-1274) benadrukt dat vrijheid als gelovige in Christus samen kan gaan met onvrijheid in het aardse bestaan. Dit leidt bij sommigen tot de conclusie dat Thomas de slavernij beschouwde als onderdeel van het natuurrecht. Anderen bestrijden dit weer, door te wijzen op uitspraken van Thomas, dat de mens van nature vrij is en de slavernij ontvlucht. Bovendien benadrukte hij dat een slaaf alleen lichamelijk, materieel onvrij is: in geestelijk opzicht heeft hij volledige vrijheid. Jaja, die Thomas was een creatieve geest!
Paulus III (1468-1549) bleef achter de doctrine staan, dat wie in een rechtvaardige oorlog gevangen werd genomen en geen christen was, tot slaaf gemaakt kon worden. Dat gold ook voor Indianen. Bovendien bevestigde hij in 1545 het recht om in Rome slaven te houden en verhandelen. In 1547, na de executie van Thomas More, vaardigde hij zelfs een bevel uit om koning Hendrik VIII van Engeland tot slaaf te maken. En in 1548 rechtvaardigde hij het houden en verhandelen van moslimslaven in de Kerkelijke Staat.
Vele kerkvorsten, theologen en filosofen haakten aan bij de Aristotelische visie van natura servi, zij die als slaaf geboren werden en als slaaf van nature beschouwd moesten worden. In 1550 vond er in Valladolid een vermaard dispuut plaats tussen voor- en tegenstanders van slavernij. Het debat eindigde onbeslist, de meningen bleven verdeeld en de kerk deed geen heldere uitspraken. Een belangrijker moment was de bul In supremo apostolatus van paus Gregorius VI (1798-1881) uit 1839. Hierin betitelde hij de trans-Atlantische slavenhandel onomwonden als fout, en dat had nog geen enkele paus eerder in zulke algemene termen gedaan. Wel is er discussie over de vraag of Gregorius ook de slavernij in zijn geheel afwijst. Welwillende lezers menen van wel, anderen bestrijden dit. Maar in 1866 dicteerde paus Pius IX (1792-1878):
‘De slavernij zelf is, naar haar wezen, geheel niet strijdig met de natuurwet en de goddelijke wet, en er kunnen verschillende rechtmatige titels zijn voor slavernij en hiernaar verwijzen door ons goedgekeurde theologen en commentatoren van de heilige canons. Het druist niet in tegen de natuurwet of de goddelijke wet dat men een slaaf verkoopt, koopt, ruilt of wegschenkt.’
In 1888, de slavernij was toen bijna overal al afgeschaft, verordonneerde Paus Leo XIII (1810-1903):
‘God wilde, dat de mens, geschapen als redelijk wezen en naar Zijn beeld, alleen maar over de redeloze wezens als eigenaar zou heersen: dus niet de mens over zijn medemens, maar de mens over de dieren. De staat van slavernij moet terecht worden opgevat als een straf voor de zondaar. Daarom lezen wij in de schriftuur nergens het woord “slaaf”, voordat de rechtvaardige Noach ter bestraffing van de zonde van zijn zoon die naam gebruikte. Bijgevolg is die naam een straf die door de zonde is verdiend, en niet de uiting van een eis van de natuur.’
Slavernij is dus een straf voor zondaars in de ogen van deze kerkvorst. En laten we vooral niet vergeten: pausen, bisschoppen en priesters waren vaak zelf eigenaar van slaven. In 1890 deed Leo XIII iets fermere uitspraken tegen de slavernij maar het was pas in 1965 dat de katholieke kerk in het Tweede Vaticaanse Concilie zich definitief tegen slavernij keerde.
Uit bovenstaand overzicht komt de katholieke kerk niet bepaald naar voren als een instituut dat morele maatstaven hanteerde waar de samenleving houvast aan kon ontlenen. Integendeel, de kerk volgde slechts dat wat in maatschappelijk en economisch opzicht als common practice werd beschouwd. Als de kerk in 1965 eindelijk een definitief oordeel lijkt te vellen dringen zich onmiddellijk een paar vragen op. Waarom moest de wereld meer dan honderd jaar nadat slavernij bijna overal ter wereld was afgeschaft (in Nederland in 1859, in de Verenigde Staten in 1863, in Portugal en Spanje in 1869, in Brazilië in 1888) wachten op een morele norm? En als die kerkelijke norm in 1965 gold, waarom kon de kerk dan niet onmiddellijk toen slavernij zich aandiende tot zo’n morele uitspraak komen?
In het Nieuwe Testament wordt, gezien het citaat aan het begin van dit artikel, in Efeziërs 6,5-9 een heldere uitspraak gedaan. In het Oude Testament lezen we in Leviticus 25:44-46:
„Aangaande uw slaaf of uw slavin die gij zult hebben, die zullen van de volken zijn die rondom u zijn; van die zult gij een slaaf of slavin kopen […] en zij zullen u tot een bezitting zijn. En gij zult u tot bezitters over hen stellen voor uw kinderen na u, opdat zij de bezitting erven; gij zult hen in eeuwigheid doen dienen; maar over uw broeders, de kinderen Israëls, een iegelijk over zijn broeder, gij zult over hem geen heerschappij hebben met wreedheid.”
Het Reformatorisch Dagblad wil ons in een opiniërend artikel van Drs G.A. van den Brink doen geloven dat we uit deze passage niet mogen afleiden dat God het goedkeurt dat niet-joden als slaven worden gekocht en verkocht. Maar daarvoor heeft hij dan wel een onderscheid tussen morele normen en morele overtuiging nodig. Mij lijkt dat zeer glad ijs. Om slavernij te laten rijmen met de boodschap van Jezus Christus is hoe dan ook een geestelijke salto mortale vereist. Van den Brink formuleert dat in het Reformatorisch Dagblad als volgt:
‘Slavernij in het Oude Testament is, kortom, een van de zaken waarvan Augustinus zegt dat zij „wel gelaakt worden volgens de maatstaf der volmaaktheid, maar geprezen worden in de hoop op vrucht, zoals de groene halm geprezen wordt in de hoop op het graan” (”Belijdenissen” III.IX.17). Een christen zal, niet minder dan een atheïst, slavernij veroordelen. Ook een christen komt op voor gelijkheid en vrijheid. Toch is er een groot verschil. Een atheïst verdedigt vrijheid en gelijkheid zonder dat hij kan beargumenteren waarom. Vanuit de evolutietheorie zijn vrijheid en gelijkheid namelijk onmogelijk te verdedigen. Maar een christen weet ook waaróm hij voor vrijheid en gelijkheid is: omdat ieder mens voor God gelijk is. De afwijzing van slavernij is daarom slechts veilig als ze is ingebed in een christelijke levensbeschouwing.’
U ziet dat van den Brink onbeschaamd de afwijzing van de slavernij claimt als een christelijk wapenfeit. Hij kon niet verder van de waarheid verwijderd zijn.
Moderne slavernij
De slavernij mag dan officieel afgeschaft zijn maar dat neemt niet weg dat momenteel zo’n veertig miljoen mensen, waarvan 25 procent kind, werkzaam zijn als slaaf. Mensenhandelaren verdienen daar jaarlijks een slordige 130 miljard aan.
Jaarlijks worden er alleen al in Nederland tussen de 5.000 en 7.000 gevallen van arbeidsuitbuiting vastgesteld. Het gaat dus niet alleen om slaven die voetbalstadions in Qatar moeten bouwen. Denk alleen al aan de seksindustrie, overal ter wereld. Deze gegevens zijn afkomstig uit een voortreffelijk artikel van Rob de Lange in het Financieel Dagblad van 25 juni 2020. Een van zijn bronnen is de Global Slavery Index waarin moderne slavernij uitgebreid gedocumenteerd wordt onderbouwd. Slechts 31 van de aangesloten 186 landen hebben het ILO 2014 Forced Labour Protocol geratificeerd. Slechts 47 landen hebben mensenhandel niet als misdaad gekwalificeerd. Slechts 96 landen beschouwen dwangarbeid niet als misdaad. Slechts 133 landen beschouwen gedwongen huwelijken niet als misdaad.
Volgens Herman Bolhaar, Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen is er sprake van moderne slavernij: ‘Het gaat altijd om uitbuiting. Criminele, seksuele of arbeidsuitbuiting: het zijn allemaal voorbeelden die we in onze huidige samenleving iedere dag tegenkomen. Dat maakt het een ingewikkeld en veelkoppig monster.’
Emeritus hoogleraar Piet Emmer stelt: “Je bent slaaf als je kinderen ook slaaf zijn”. Emmer heeft berekend dat de Nederlanders ten tijde van de slavernij slechts beperkt verdienden aan de mensenhandel. ‘Ik schat het verdienmodel op 1% tot 2% van het bbp over de periode 1600 tot 1800. Het hield ook vanzelf op. Het was te weinig profijtelijk.’ Die inkomsten verbleken bij de inkomsten nu.” Emmer verwacht niet dat slavernij uitgebannen zal worden en dat gedwongen arbeid altijd voor zal blijven komen. Slavernij bestond al in sommige Afrikaanse landen ver voordat wij er ermee begonnen. Slavernij is dan ook niet per definitie onder alle omstandigheden laakbaar gedrag van wit jegens zwart.
Ook Bolhaar is pessimistisch en stelt dat het nu eenmaal een kwestie van vraag en aanbod is en dat er altijd kwetsbare mensen zijn die zich een dwangsituatie laten welgevallen omdat ze economisch moeten overleven en geen alternatieven hebben.
Er ligt hier zeker ook een rol voor het bedrijfsleven en Bolhaar is van mening dat uit die hoek te weinig inspanningen worden geleverd. We moeten, zegt hij, meer doen aan normontwikkeling in de private sector. Het wordt tijd dat ondernemend Nederland zichzelf een spiegel voorhoudt en zich afvraagt hoe hoog ze de lat willen leggen. Zelf Tony Chocolonely kan nog steeds niet garanderen dat hun producten vrij van slavenarbeid zijn!
Slotopmerkingen
Een spiegel voorhouden. Hoe doen we dat in onze wereld van identitaire politiek, fake news en ieder zijn eigen bubble? Feiten, feiten, feiten. Maar wat heb je aan feiten in een wereld waarin een mening even zwaar weegt als een wetenschappelijk feit? De slavernij is eeuwen geleden al afgeschaft, moreel nog eens herbevestigd door de katholieke kerk in 1965 maar het fenomeen is heden ten dage nog even virulent aanwezig als ooit tevoren. Ja, ik ben ervoor dat we een aantal standbeelden uit de publieke ruimte verwijderen. Maar laten we onszelf en elkaar vooral geen zand in de ogen strooien: met het verwijderen van standbeelden bereiken we hoegenaamd niets. Dat verwijderen heeft slechts symbolische waarde.
Kijken we nog even naar de verhelderende statistieken van de Global Slavery Index dan zien we dat slavernij heden ten dage vooral voorkomt in Venezuela, Noord Korea, grote delen van Afrika en Azië. Voorts dat er alleen in rijke landen een kleine kans is op het ontstaan van slavernij. Slavernij zit in ‘s mensens DNA en, ik zei het al eerder, beperkt zich niet tot fout gedrag van wit jegens zwart.
Enno Nuy
Juni 2020
Bronnen
Wikipedia – Slavernij
www.lucepedia.nl – De kerk en slavernij
Reformatorisch Dagblad 7-5-2010 – Ook in Oude Testament was slavernij al verkeerd
Financieele Dagblad – Slavernij is onmogelijk helemaal uit te roeien
www.globalslaveryindex.org
www.ijmnl.orgf – International Justice Mission
In De Vrijdenker, het orgaan van de vrijdenkersvereniging De Vrije Gedachte l;aat de hoofdredacteur weten het niet met mij eens te zijn dat het verwijderen van sommige standbeelden een kwestie van beschaving is. Hij lijkt te suggereren dat ik een gutmensch ben en van mijzelf vind een onfeilbare moraal te hebben. Hieronder mijn repliek:
Debatteren in plaats van framen
In de Vrijdenker van oktober 2020 reageert Sicco Polders op mijn artikel over slavernij van een maand eerder. Dat hij het niet eens is met mijn uitspraak dat het verwijderen van standbeelden een kwestie van beschaving is, is geen enkel probleem. Dan hebben we tenminste een discussie. Maar hij zet mij ook weg als een gutmensch en lijkt te suggereren dat ik met mijn standpunten mijzelf moreel onfeilbaar acht. Ik ben wel voor erger uitgemaakt hoor, dus ik lig er niet wakker van. Maar volgens mij heeft dat framen met debat weinig van doen. Zijn reactie kan ik niet onbeantwoord laten.
Mensen richten standbeelden op om de uitgebeelde persoon te eren. Kennelijk staat die persoon voor iets waar wij waarde aan hechten. Zoveel waarde dat die persoon ook onder de aandacht van generaties na ons moet worden gebracht. Kennelijk vinden wij zulke personen tot onze nationale geschiedenis, ons cultureel erfgoed, onze identiteit behoren. Er kwam een standbeeld van J.P. Coen in 1893* ofwel 264 jaar nadat de koopman en gouverneur-generaal was overleden. Reeds bij de onthulling van het standbeeld maakten mensen er bezwaar tegen, vanwege de rol van Coen bij de slachting onder de bevolking van de Banda-eilanden. Het standbeeld kwam er omdat er kennelijk, zo meende men, behoefte bestond aan het oppeppen van onze nationale trots nadat België zich van de Nederlanden had afgesplitst. Standbeelden komen vaak op een wat mistige wijze tot stand. Er heerst een gevoel, er ontstaat een particulier of overheidsinitiatief, er wordt gelobbyd, er worden middelen vrijgemaakt, er komt vast een of andere commissie aan te pas en op zekere dag staat er dat standbeeld.
Ik betwijfel ten zeerste of standbeelden werkelijk helpen als het erom gaat een nationaal bewustzijn te creëren. Dat zou misschien het geval kunnen zijn als zo’n standbeeld een centraal punt vertegenwoordigt rondom welk een cultus van bewieroking kan worden gekoesterd, compleet met jaarlijkse herdenkingen en zo voort. In de meeste gevallen echter lopen we allemaal achteloos voorbij aan zo’n standbeeld en vaak heeft de argeloze passant geen flauw benul van wie er met dat standbeeld geëerd wordt.
Totdat er bewegingen ontstaan die van zo’n standbeeld af willen. Ha, dan komt onze nationale trots, onze identiteit opeens weer bovendrijven. Vrijwel altijd opgejaagd en in beweging gebracht door politici die altoos behoefte hebben aan reuring en in zo’n standbeeld een perfecte hefboom zien om hun gedachtegoed nog eens onder onze aandacht te brengen. Daar slaan mensen wel op aan.
Nu zijn we 127 jaar verder en de bevolkingssamenstelling van ons land is zeer aanzienlijk gewijzigd ten opzichte van 1893, het jaar waarin het standbeeld voor J.P. Coen werd opgericht. In 1900** telde Nederland ruim vijftigduizend inwoners met een andere dan de Nederlandse nationaliteit. Heden ten dage gaat het om ruim 9 procent van de Nederlandse bevolking. Honderdzevenentwintig jaar lang kon J.P. Coen kritiekloos geëerd en bewonderd worden omdat de oprichters van het standbeeld er doelbewust voor kozen een belangrijk deel van diens geschiedenis niet te betrekken bij hun eindoordeel: dit is een held en daar moeten we trots op zijn. Is dat netjes? Wel, ze kwamen er mee weg.
Terecht stelt Sicco Polders de vraag van de proportionaliteit. Bij hoeveel commotie is een reactie gewenst of te rechtvaardigen? Het gaat hier om een maatschappelijk en daarmee politiek vraagstuk. De wereldwijde oproep van wat we hier gemakshalve maar de Black Lives Matter beweging noemen kan niet genegeerd worden. De directe relatie tussen rassendiscriminatie en slavernij evenmin. Aan de eis van proportionaliteit lijkt mij in deze kwestie wel voldaan.
Ik erger mij al decennia lang aan de onwil van veel medeburgers een klein beetje ruimte te maken voor nieuwkomers in ons land, of ze nu rijksgenoten zijn of niet. Wilt u mij daarom een gutmensch noemen? Ga uw gang, daar kan ik zoals gezegd niet van wakker liggen. Die nieuwkomers confronteren ons met een deel van onze geschiedenis waarvoor wij nooit belangstelling hadden of waar we bewust de ogen voor sloten. We turned a blind eye. En hoe menselijk het misschien ook is om een verleden te koesteren dat ons het beste uitkomt, hoe menselijk het misschien ook is om ons onwelgevallige episoden uit onze geschiedenis weg te retoucheren, we kunnen die geschiedenis niet ongedaan maken: niet mét standbeelden, niet zónder standbeelden.
De publieke ruimte is er voor iedereen, voor alle Nederlanders inclusief rijksgenoten en immigranten. De bedoeling is toch echt dat iedereen zich in die publieke ruimte een beetje senang voelt. Natuurlijk kun je een standbeeld negeren of je kunt er met een grote boog omheen lopen. Maar waarom zouden we dit fenomeen alleen maar op kunnen lossen door een soort opgelegde cognitieve dissonantie? Nee, laten we die ander, die hier ook woont en leeft, nou eens serieus nemen. Men neemt aanstoot aan een enkel standbeeld, men neemt aanstoot aan zwarte piet. En daar zijn goede gronden voor. En dus moeten we het er met elkaar over hebben. Juist omdat het om de openbare ruimte gaat, die er voor ons allemaal is. En dat betekent geenszins dat elk tegengeluid, ongeacht de omvang ervan, maar gehonoreerd zou moeten worden.
Er ligt inmiddels een advies om roofkunst terug te geven aan de oorspronkelijke eigenaren. Moet ik uit zijn reactie opmaken dat Sicco daar ook geen voorstander van is? Hoe het ook zij, feit is dat het voor heel veel autochtone Nederlanders moeilijk te verdragen is wanneer nieuwkomers ook om een beetje plek in de publieke ruimte vragen. En er zijn altijd politici te vinden die zulke vuurtjes graag opstoken.
Ik houd niet van geweld, ik heb er een hekel aan. Ik ben er geen voorstander van standbeelden omver te trekken. Er moet, inderdaad, eerst een zindelijke discussie over plaats vinden. De politiek staat voorop met die gratuite kreet. Vervolgens blijft het oorverdovend stil, voor de meeste politici is zo’n discussie glad ijs die altijd het risico van stemmenverlies met zich meebrengt. Laten we die discussie vooral wél met elkaar voeren. En mijn artikel over slavernij was mijn bijdrage aan deze discussie. En ik houd staande dat het verwijderen van standbeelden die op discutabele wijze tot stand zijn gekomen, een kwestie van beschaving is. Wij moeten laten zien dat wij nieuwkomers verwelkomen en hen een gelijkwaardige plaats in onze samenleving waardig vinden, gunnen. En nogmaals, als ik om dit standpunt een gutmensch ben, dan maar een gutmensch.
Voor de zekerheid herhaal ik het nog maar een keer: met alleen maar het verwijderen van standbeelden, het vermijden van zwarte piet en teruggave van roofkunst wordt er nog helemaal niets bereikt. Dat alles is slechts het (noodzakelijke) begin van een open en eerlijk debat. Laten we dus debatteren met elkaar, niet framen.
*Zie wikipedia Standbeeld van Jan Pieterszoon Coen
**Bevolkingsatlas van Nederland demografische ontwikkelingen van 1850 tot heden, Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, pagina 148
Enno Nuy
Oktober 2020
In de decembereditie van De Vrijdenker meldt een zekere Jan Voerman zich niegt in mijn gedachtengang te kunnen vinden, hij is er bang voor en beschouwt het als een no-go-area. Hierbij mijn repliek:
Angst voor een no-go-area?
Dat er iets van een discussie ontstaat over hoe wij omgaan met symbolen in de publieke ruimte kan ik alleen maar toejuichen. Het is de discussie die ons verder helpt en hoe meer mensen aan die discussie deelnemen, hoe beter het is. Dank dus aan Jan Voerman voor zijn reactie in de decembereditie van de Vrijdenker.
Voerman veronderstelt dat als ik ruimte wil maken voor medelanders die zich storen aan symbolen uit de tijd van de slavenhandel en het daarmee gepaard gaande en eruit voortvloeiende racisme, dat ik dan ook ruimte zou moeten willen bieden aan bijvoorbeeld mensen die blasfemie of religiekritiek willen verbieden. Ik zie de logica van deze redenatie niet in.
Maar laat ik er helder en expliciet over zijn: religie behoort naar mijn mening tot de privésfeer en zou zich alleen daar mogen manifesteren. Iedereen mag geloven wat hij of zij wil maar het financieren van religie met middelen uit de collectieve voorzieningen is onaanvaardbaar. Wie een kerk op wil richten, zoekt daar zelf de centjes maar voor bij elkaar. Buitenlandse geldstromen dienen daarbij onder alle omstandigheden geweerd te worden, juist omdat het geloof een privé aangelegenheid is.
Natuurlijk moet artikel 23 uit de Grondwet geschrapt worden maar we weten allemaal dat dat voorlopig niet, misschien wel nooit gaat gebeuren. Wij allen gaan dat zeer beslist niet meemaken. Maar wat ik nog veel belangrijker vind, is dat artikel 6 van de Grondwet waarin de vrijheid van godsdienst is gewaarborgd, ondergeschikt wordt gemaakt aan artikel 1 waarin het discriminatieverbod is opgenomen en aan artikel 7 waarin de vrijheid van meningsuiting wordt gegarandeerd. De huidige minister van onderwijs merkt terecht op dat de Grondwet geen hiërarchie tussen de verschillende artikelen aanbrengt en dat is precies de zwakte van de huidige wet. Daarom mogen christelijke scholen homofilie afwijzen en daarom krijgen gelovigen van onze premier de grondwettelijke ruimte om in hun tempels en kerken asociaal gedrag in Coronatijden te vertonen. En tot grote tevredenheid van Cees van der Staaij maken die gelovigen ruim en dankbaar gebruik van die ruimte, ook al schrijft hun godsdienst hen voor dat ze bij tijd en wijle ook eens over ‘solidariteit’ moeten nadenken. Het hemd is nader dan de rok.
Terug naar de standbeelden en de overige argumenten van Jan Voerman. Jaren geleden heb ik mij verdiept in de persoon Maarten Luther, met name naar aanleiding van Luthers theologisch testament van René Süss, beter bekend onder de subtitel Over de Joden en hun leugens. Süss laat zien dat Luther een rabiaat antisemiet was, bij wie vergeleken Hitler een kleine jongen was. Naar aanleiding hiervan heb ik destijds contact opgenomen met een groot aantal predikanten uit de Lutherse kerk en naar hun reactie gevraagd. Vrijwel zonder uitzondering kwamen zij met het argument ‘historiciteit’ op de proppen. ‘Antisemitisme was in de tijden van Luther nu eenmaal normaal, gewoon, wijd verspreid, iedereen was antisemiet’ (hoort u de nagalm van Baudet?)
Welnu, tot mijn verbazing komt ook Jan Voerman ten aanzien van J.P. Coen met het argument ‘historiciteit’. De vraag die wat mij betreft relevant is, is de volgende: als je je geloofsbeleving baseert op het gedachtegoed van Luther, is het dan moreel aanvaardbaar om diens onvoorstelbare antisemitisme gewoon maar te vergeten, te negeren, te verdonkeremanen? En dus ook: als je J.P. Coen wilt eren om diens immense (gelooft u het echt?) verdiensten voor ons vaderland en onze geschiedenis, is het dan moreel aanvaardbaar om diens genocide gewoon maar te vergeten, te negeren, te verdonkeremanen?
Wat ik maar wil zeggen: er is waarachtig wel enig verschil tussen een gekleurde medelander die ons wijst op enkele episoden uit onze vaderlandse geschiedenis die minder fraai zijn en een gelovige medelander die geen kritiek op zijn profeet verdraagt. Voerman stelt hen beiden op een en dezelfde lijn en dat lijkt mij niet vol te houden.
Ik zeg nergens dat iemand maar een kik hoeft te geven om ons ertoe te bewegen standbeelden van hun sokkels te rukken maar wat mij betreft mag het standbeeld van J.P. Coen uit de openbare ruimte verwijderd worden. Maar we kunnen dat pas doen nadat we er uitvoerig over hebben gediscussieerd met elkaar en nadat de bevindingen uit die discussies hebben geleid tot politieke besluitvorming. Was ik gelovig, dan zou ik schrijven: God verhoede een nieuwe beeldenstorm!
Grappig genoeg plaatste de redactie (dat neem ik tenminste aan) een foto van zwarte pieten bij het artikel van Jan Voerman. Ik weet niet of hij daar blij mee is. Maar zijn redenatie doortrekkend, moet ik wel veronderstellen dat hij geen voorstander is van ‘Kick Out Zwarte Piet’. Tja, dan vind ik hem toch wel erg weinig tegemoetkomend aan al die medelanders die op goede gronden aanstoot nemen aan die symboliek. Maar geloof mij: over een paar jaar hebben we het er niet meer over en is die zwarte piet geheel uit het straatbeeld verdwenen, wellicht op een heel klein hoekje hier en daar in het Gallisch Rijk na, daar waar Asterix Jenny Douwes is gaan heten.
Tot slot nog even over klokgebeier en minarettenzang. Ik wil er geen halszaak van maken maar idealiter worden we van dat soort luide aankondigingen natuurlijk bevrijd. (De eerlijkheid gebiedt mij hier op te merken dat ik bij klokgebeier wel wat nostalgie ervaar; ik ben natuurlijk wel als atheïst geboren maar al heel snel daaraan contrair opgevoed) Waarom Jan Voerman bang wordt van mijn redenatie, is mij al met al niet duidelijk geworden. Waarom mijn opvatting voor hem een no-go-area is evenmin.
Enno Nuy
5 december 2020