Dillard, Annie – Pelgrim langs Tinker Creek

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Atlas contact, 319 pagina’s

 

Ons lichaam is zodanig ingenieus ontworpen dat onze zintuigimpressies worden bewerkt voordat ze aan onze hersenen worden gevoed om er iets mee te doen, erop te reageren. Bij ééncellige diertjes is geen sprake van een dergelijke bewerking vooraf. Donald E. Carr merkt dienaangaande op: ‘Dit is op een ietwat treurige manier filosofisch interessant, want het betekent dat alleen de allersimpelste dieren het universum zien zoals het is’. Het is niet voor niets dat Annie Dillard Carr hier citeert. Ze wijdt een apart hoofdstuk aan ‘zien’, het geheim van zien is zeilen op zonnewind, schrijft ze. En zien kan Dillard, zoveel is zeker. Bij haar gebeuren in de voorbewerking van zintuigimpressies heel andere dingen dan bij mij, zoveel is zeker.

Pelgrim langs Tinker Creek is de poging van Annie Dillard grip te krijgen op het grote geheel, op haar plaats in haar omgeving op haar continent op deze aarde in dit universum. Maar ik moet ergens beginnen, schrijft ze, en daarom begin ik maar met mijn directe omgeving, Tinker Creek in Virginia USA te verkennen. Het denken over dat universum laat ze liever over aan hen die zich daar druk over durven maken. En ze herinnert ons er nog eens aan dat we hier op aarde met 1.250 kilometer per uur om de aardas draaien terwijl we in onze baan om de zon een snelheid van 97.000 kilometer per uur halen, terwijl ons zonnestelsel met 64.400 kilometer per uur ergens ten oosten van Hercules koerst. Wie kan dat bevatten?

Dillard doorkruist het gebied waar zij woont, de natuur van Tinker Creek in de vier seizoenen van het jaar en vertelt ons wat zij ziet, wat zij ervaart en meemaakt en vooral verhaalt zij van haar eindeloze gedachtesprongen en associaties. En ondertussen krijgen we talloze razend interessante verhalen voorgeschoteld over de reuzenwaterwants, de stierkikker, veldmuizen, spreeuwen (ooit werden er honderd stuks uitgezet in Central Park NYC, vanuit Europa ingevoerd door de merkwaardige Eugene Schiefferlin die het op zich had genomen om alle vogels uit het werk van Shakespeare uit te zetten in de Nieuwe Wereld en uit die eerste honderd exemplaren zijn alle nu bekende spreeuwensoorten in de USA ontstaan), verhalen over het overwinteren van vogels en insecten, bidsprinkhanen (het mannetje bestijgt en bevrucht het vrouwtje, ook nadat zij zijn kop al heeft opgegeten, een paring die wel zes uur in beslag kan nemen), de uitsluitend instinctief reagerende eikenprocessierups, slangen die zichzelf in een knoop leggen om niet door grotere soortgenoten opgegeten te kunnen worden, over Sequoia’s die immuun zijn voor vuur, mollen en cicaden, een paardenkadaver, de goudvis, over de overvloed en overdaad van de natuur, zeepokken, muskusratten en parasitaire insecten (tien procent van alle soorten op aarde behoort tot de parasitaire insecten!), monarchen en zo voort, en zo voort.

En – ik zei het al – kijken kan Dillard. Alles wat de zomer verhult, onthult de winter, schrijft ze. Dat doet me denken aan die prachtige regels van Jan Arends: Als je / eindelijk kunt zien / hoe de boom / vertakt / dan is het winter. En behalve een ongewoon gevoel voor detail heeft ze ook een ongekend levendige fantasie. Zo schrijft ze op enig moment: ‘Ik weet dat ik binnenkort midden in de nacht, bij precies dit soort rammelende wind, naar de keuken ga om melk te maken en dan op het fornuis een plotse stoofpot aantref die ik nooit heb gemaakt, pruttelend, met een hertenpoot onder het deksel uit’. Haar boek wemelt van dit soort invallen, zoals wanneer ze het hoofdstuk over Winter afsluit met: ‘Slapen nu, spinnen en vis; de wind wakkert aan, maar het huis blijft overeind. Verschuil je, koet en spreeuwen; wijk voor de wind’.

Fascinerend is het hoofdstuk dat zij Verstardheid noemde, waarin ze schrijft: ‘Vis moet zwemmen en vogels moeten vliegen; insecten moeten blijkbaar het ene gruwelijke ding na het andere. Een gier of haai vraag ik nooit waarom, maar wel zo’n beetje elk insect dat ik tegenkom. Meer dan één insect – de mogelijkheid van geslaagde voortplanting – is een aanval op alle menselijke waarden, alle hoop op een redelijke god. De natuur, schrijft Dillard, is een en al verkwisting. Waarom blad verliezen als je dat blad ook gewoon aan die boom had kunnen laten hangen? Wat insecten ons duidelijk maken is dat de natuur overal voor in is, geen gedaante is te afschuwwekkend, geen gedrag te grotesk. Dillard spreekt van de natuur als een verspillingseconomie: hoewel niets verloren gaat, wordt alles over de balk gesmeten.

Annie Dillard lijkt mij een uiterst sensibele vrouw en geregeld betrap ik mij erop hierom jaloers op haar te zijn. Maar soms raak ik haar kwijt en wordt ze althans voor mijn doen te spiritueel. Zeker in haar tekst over de relatie van het bewustzijn en het zelfbewustzijn tot het hier en nu of wanneer ze onschuld beschouwt als de niet-zelfbewuste staat van de Geest op een willekeurig moment van oude devotie voor een willekeurig object. Ook spreekt ze met enige regelmaat over de schepping, de schepper en god en citeert ze uit apocriefe geschriften, in het midden latend wat religie voor haar persoonlijk betekent. Verderop in haar leven zal ze – blijkens een lemma over haar op Wikipedia – religie overigens achter zich laten. Maar los daarvan, zulke terloopse opmerkingen over de schepping doen in het geheel niets af aan haar betoog, waarin de evolutie centraal staat. Zeker niet wanneer je op een prachtige zin als de volgende wordt getrakteerd: ‘Het verleden steekt een vinger in een snee in de huid van het heden, en trekt’. Dat zijn jaloersmakende zinnen.

Fascinerend zijn de eindeloze onderzoeksresultaten die Dillard hier presenteert. In de bovenste tweeëneenhalve centimeter bosgrond vonden biologen gemiddeld 1356 levende wezens per vierkante voet en wanneer ook de microscopische populatie was meegenomen in deze inventarisatie dan zouden daar minstens twee miljard bacteriën en vele miljoenen schimmels, protozoa en algen in één theelepel aarde bijgekomen zijn.  Verderop leert ze ons dat een roggeplant in vier maanden tijd 604 kilometer aan wortels produceert en in diezelfde periode had diezelfde plant veertien miljard wortelharen gegenereerd. In één kubieke inch bereikten al die wortelharen samen een totale lengte van 9.600 km! En wist u dat het gemiddelde formaat van alle levende dieren inclusief de mens ongeveer dat van een huisvlieg is? En wist u dat de aarde drie meter terug sprong toen de laatste ijsplaat van het Noord Amerikaanse continent zich terugtrok? En als één enkele partnerloze bladluis zich een jaar lang ongestoord zou kunnen voortplanten, dan zou al haar kroost tezamen met een lengte van niet meer dan tweeëneenhalve millimeter per individu, tot vijfentwintig lichtjaren het heelal in reiken!

Stromend water heelt herinneringen, schrijft Dillard. ‘Ik kijk stroomopwaarts de rivier op en daar komt ze, de toekomst, gedragen als op een meanderende stoet volbeladen schalen’. Is dit geen prachtige taal? En zij sluit dit hoofdstuk Hier en nu af met deze wonderlijk mooie tekst: ‘Een subatomair fysicus zegt het zo: ‘Alles wat al is gebeurd is deeltjes, alles in de toekomst is golven’. Laat ik daar mijn draai aan geven. Hier komt het. De deeltjes zijn gebroken; de golven zijn doorschijnend, woelend, kolkend van schoonheid als haaien in een roller. Het hier en nu is de golf die boven mijn hoofd uiteenspat, die op het hoogtepunt van zijn ademloze ontrollen de lucht bespat met deeltjes; het is het stromende water en licht dat uit verborgen bronnen het laatste nieuws meebrengt, hernieuwd en hernieuwend, wereld zonder einde’.

Cruciaal hoofdstuk in dit waanzinnig en continu verrassende boek is Complexiteit. En uiteraard, schrijft Dillard, is evolutie het medium van complexiteit. De stabiliteit van simpele levensvormen is de stevige basis waaruit complexere levensvormen kunnen ontstaan, die op hun beurt complexere levensvormen voortbrengen , en zo voort. ‘Maar elke theorie die botanici hebben bedacht om de functies van verschillende bladvormen te verklaren wordt bedolven onder een lawine van inconsistenties. Hun kennis, hun verbeelding schiet simpelweg tekort’. En: ‘Dit is de waarheid van de alomtegenwoordige complexiteit van de gedetailleerdheid van de wereld: de schepping is geen studie, geen ruw gekrabbelde schets; ze is soeverein, minutieus, overvloedig, uitbundig, met vaste hand tot stand gebracht’. En dan volgt er weer zo’n ongekend fraaie passage: ‘Tijd is de schering en materie de inslag van de geweven textuur van schoonheid in ruimte, en de dood is de heen en weer gaande schietspoel’.

Totaal anders dan bij overvloed aan flora het geval is, ervaren wij de groeidrang bij dieren. Deze groeidrang betekent – aldus Dillard – massaslachting, karikatuur, overvoering. Niet alleen eten ouders hun kroost, zelfs bij leeuwen komt dat voor, maar ook kroost eet de ouders. En wat te denken van de eindeloze stoet aan parasitaire insecten? Entomologen hebben dode en stervende zandloopkevers aangetroffen die vrijwel helemaal leeg waren, op het opgerolde lijf van paardenhaarworm na. Waarom toch die ogenschijnlijk zinloze overdaad, vraagt Dillard zich af. Gaat het nu om leven scheppen of om dood scheppen? De evolutie houdt meer van dood dan van jou of mij. Of deze wereld, mijn moeder, is een monster of ik ben zelf een gedrocht, schrijft Dillard. En in die typische Dillard-taal schrijft ze: ‘De voorwaarden zijn helder: wie wil leven, moet sterven; je kunt geen rivieren en bergen hebben zonder ruimte, en ruimte is een schoonheid met een blindeman als echtgenoot. Die blindeman is Vrijheid, of Tijd, en overal waar hij gaat, wordt hij vergezeld door zijn vervaarlijke hond Dood’.

Deze Pelgrim langs Tinker Creek is een hallucinerend en waanzinnig boek, dat Annie Dillard schreef toen ze nog net geen dertig jaar oud was. Op zo’n jonge leeftijd al beschikte zij niet alleen over een geweldige feitenkennis maar bleek ze ook in staat op een buitengewoon verrassende en filosofische manier na te denken over dit leven en slaagt ze er voortdurend in onverwachte posities in te nemen bij haar niet aflatende pogingen de wereld zoals wij die kennen, ons leven te duiden. Door haar levendige fantasie en geregelde grilligheid in haar denken word je voortdurend verrast. Annie Dillard kent geen scrupules in haar tekst, ze schrijft op wat haar denken haar ingeeft, zelf beschrijft ze 25 jaar na dato in een verhelderend nawoord bij deze nieuwe uitgave haar teksten als ‘driest’ maar het is juist die driestheid die dit boek tot een onvergetelijke ervaring maakt. Ook nog eens voortreffelijk vertaald door Henny Corver, dat mag hier niet onvermeld blijven. Er moet veel meer werk van deze Annie Dillard in het Nederlands vertaald worden.

 

Enno Nuy
juli 2019

2019-08-23T08:46:35+00:00