Márai, Sándor – Bekentenissen van een burger

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Wereldbibliotheek, 452 pagina’s

Vertaald door Henry Kammer

 

Men zou het eerste deel van deze roman van Márai kunnen lezen als een socio-antropologische studie van het Habsburgse rijk vlak voordat het definitief ten onder zou gaan. En wat me telkens weer frappeert is het vanzelfsprekende, bijna terloopse antisemitisme dat tot in alle poriën van de samenleving doorgedrongen leek: “Ook ikzelf vond het onrechtvaardig en ongepast, dat onze bovenburen, die, hoe je ook over hen dacht, slechts joden waren, welvarender waren en op grotere voet leefden dan mensen als wij”, treurt de ik in deze roman. En verderop neemt hij waar dat als men een jodengezin accepteerde, zulks geschiedde “op de wijze waarop men een onderworpen negerstam aanvaardt”. Wellicht een schrale troost dat protestanten ook gemeden werden. En diezelfde burgerlijke moraal uit het interbellum vond bordeelbezoek voor adolescenten heel normaal; de opvoeders realiseerden zich dat bronstige jongemannen heel wat minder gemakkelijk in toom te houden waren dan de zedig opgevoede meisjes. Door hoeren en bordelen te gedogen, bereikte men dat de jongemannen zich rustig hielden en op een gecontroleerde wijze hun spanningen konden ontladen en al doende hun seksuele voorlichting ontvingen terwijl de meisjes onbezoedeld en maagd bleven. Hoe volstrekt anders bleek dit in de naoorlogse jaren. Als Márai in het tweede deel van deze autobiografische roman zijn Berlijnse jaren beschrijft is er sprake van een zeer promiscue samenleving waarin ook de vrouwen volledig geëmancipeerd leken: zolang ze zich thuis in de ouderlijke omgeving maar netjes gedroegen, konden ze zich in de avond- en nachtelijke uren te buiten gaan aan buitensporigheden en liederlijk gedrag.

Zeer onthullend ook is de beschrijving van de manier waarop de gegoede burgerij met dienstmeisjes omging. Dat deze toentertijd moderne slavinnen volkomen rechteloos waren, in erbarmelijke omstandigheden leefden en werkten en bij de minste of geringste overtreding op staande voet ontslagen konden worden, ja zelfs handtastelijkheden of erger van de heer des huizes of diens zonen moesten tolereren, is heden ten dage onvoorstelbaar. Er was zelfs een wet waarin in artikel 45 de bepaling was opgenomen: “De dienstmaagd is gehouden de bevelen van haar werkgever eerbiedig en gelaten op te volgen. Uitlatingen en handelingen die in het menselijk verkeer over het algemeen  als kwetsend worden beschouwd, leveren ten opzichte van de werkgever niet het wettelijke vermoeden dat hij de dienstmaagd opzettelijk in haar eer heeft willen aantasten.” De meeste huwelijken zijn volgens deze chroniqueur mesalliances, niet zozeer als gevolg van het ontbreken van seksuele harmonie als wel van een alles verzengende klassenhaat. Huwelijkspartners die vooral hun verbintenis voor het leven aangaan om zich in sociaal opzicht te verbeteren en wat het meest ergerlijk is, schrijft Márai,is dat ze zich er niet eens van bewust zijn. Een thema dat hij later uit zou werken in zijn roman Kentering van een huwelijk. “En het ergste is een christelijk huwelijk omdat in de christelijke wereld iedereen voor zichzelf leeft, terwijl bij de joden de familie boven de individuele leden gaat, waaruit zij bestaat. Kortom, de joden leven voor de familie, de christenen leven erván”.

In deze burgerlijke wereld groeit de hoofdpersoon op en ofschoon hij vaak pas later tot de in deze roman haarfijn beschreven en messcherpe analyses komt, moet hij als jongeling reeds de notie hebben gehad dat de hem voorgehouden burgerlijke moraal niet tot geluk zou leiden. Hij verzet zich, zet zich af tegen de heersende moraal en sluit zich aan bij jeugdbendes. Hier verwijst Márai nadrukkelijk naar het eerder verschenen De opstandigen, zonder verder in detail te treden. Het eerste deel van deze wederom schitterende roman eindigt met het internaat in Boedapest, waarnaar de hoofdpersoon na familieberaad werd verbannen. Een verbanning die onontkoombaar was geworden nadat de jongeling zonder aanwijsbare reden van het familieleven was weggelopen. In die jaren voltrok zich ook de moord op de beoogde troonopvolger van de keizer. In het tweede deel is de Eerste Wereldoorlog slechts als nagalm aanwezig.

Zijn verzet tegen de burgerlijke moraal maakt de schrijver tot een eenzaam mens, die zich vaak niet op een draaglijke manier tot zijn omgeving weet te verhouden. Misschien, merkt de hoofdpersoon op, “misschien is die eenzaamheid wel de prijs die ik moest betalen voor mijn schrijverschap”. Bij de derde druk in 1940 schrijft Márai een voorwoord waarbij hij die derde druk als de definitieve versie van zijn roman presenteert en nadrukkelijk verklaart: “Deze derde, herziene druk bevat de definitieve tekst van het boek. De personages van de roman zijn fictief: bestaansrecht en persoonlijkheid hebben ze alleen op deze pagina’s, in werkelijkheid bestaan ze niet en hebben ze ook nooit bestaan”.

Zeltner – schrijver van Een leven in beelden – beschouwt de roman nadrukkelijk als autobiografisch. Wat zou Márai tot zijn voorwoord bij de derde druk bewogen kunnen hebben? Is het wat Zeltner schrijft, een kwestie van op latere leeftijd tot andere analyses en oordelen komen? Maar zo groot was het tijdsverschil tussen eerste en derde druk nou ook weer niet, slechts vijf jaar. Neen, het voorwoord bij de derde druk is tot stand gekomen onder druk van een gerechtelijke uitspraak in een door ingezetenen van Kassa tegen de schrijver aangespannen rechtzaak. Márai werd veroordeeld tot een geldboete en heeft in de derde druk een aantal namen, personages en passages uit zijn boek moeten verwijderen.

Aan het begin van het tweede deel van de roman, dat  de periode tussen de beide wereldoorlogen in beschrijft, meldt de schrijver dat zijn hoofdpersoon later, als we het boek allang uithebben, de grote oceaan zal oversteken, om vooral politieke redenen. De eerste druk van de roman verscheen in 1935 en de definitieve versie verscheen volgens de schrijver zelf in 1940. Maar pas in 1952 reisde Márai met zijn echtgenote Lola naar de Verenigde Staten! Beschikte Márai over zienersgaven of is er ergens toch met de tijdtabel geknoeid? Deze zaak vraagt om opheldering.

Henry Kammer, de voortreffelijke vertaler van deze roman heeft hieromtrent twee veronderstellingen. De eerste hypothese is dat Márai in de bewuste passage de woorden klimaat en oceaan in overdrachtelijke zin gebruikt. Hij bedoelt dat hij door het ontstaan van het Duitse fascisme een andere kijk op Duisteland had gekregen dan in zijn studententijd. De voor Kammer meest waarschijnlijke hypothese is echter dat “Márai de passage ná zijn emigratie naar de VS heeft ingevoegd. Dit is zeer wel mogelijk omdat de vertaling niet gebaseerd is op de in 1940 verschenen editie, zoals gesuggereerd wordt, maar op een editie die naderhand, na 1952, door de Hongaarse emigrantenpers in de VS en in Canada is uitgegeven.  Met name uitgeverij Vörösváry in Toronto heeft veel werk van Márai uitgegeven na zijn emigratie naar de VS. In bijna alle gevallen heeft Márai in de in Noord-Amerika verschenen edities nog wijzigingen aangebracht. István (“Stephen”) Vörösváry, de uitgever van de boeken, was na Márais dood executeur testamentair van zijn literaire nalatenschap en hij heeft er na onderhandelingen met het Petöfi Irodalmi Múzeum (Literair Museum Petöfi) in toegestemd dat deze na het vertrek van de Russen uit Hongarije naar Boedapest werd overgebracht. De Hongaren hebben er vervolgens voor gekozen om de laatste edities van de naar Europa overgebrachte boeken (in veel gevallen de edities van uitgeverij Vörösváry) te herdrukken en niet terug te grijpen op eerdere uitgaven. Op deze in Boedapest na 1989 verschenen herdrukken zijn de meeste vertalingen van Márai gebaseerd, ook de vertaling van “Bekentenissen van een burger”.”

Ofschoon wij geneigd zijn het begin van de Europese gedachte vlak na de Tweede Wereldoorlog te situeren, de werkelijkheid luidt anders. Reeds na de eerste wereldoorlog signaleert Márai, zodra hij een voet over de Hongaarse grens zet,  Europa. Duitsland was Europa, Frankrijk was Europa, Coudenhove-Kalergi publiceert het eerste pamflet over de pan-europese gedachte en richtte in 1922 de Paneuropa-Union op, die tot nauwere samenwerking op politiek, economisch en cultureel gebied zou moeten leiden. Ook stelde Coudenhove-Kalergi voor de Ode an die Freude van Ludwig van Beethoven tot de Europese hymne te bestempelen. Niet de minsten sloten zich bij deze nieuwe beweging aan: Albert Einstein, Thomas Mann, Konrad Adenauer.

Net als Joseph Roth is Sándor Márai een Europeaan avant la lettre. Zij hebben de contouren van het nieuwe Europa vroeg gezien en met name het tweede deel van deze Bekentenissen van een burger is doordesemd van wat zich toen reeds aandiende, ook al moest zich eerst nog een Apocalyps voltrekken vooraleer Adenauer en de zijnen aan de bouw van het nieuwe Europa konden beginnen. “Ik was een echte Parijzenaar aan het worden, wat zich ook in mijn manieren uitte, die heel wat slechter waren dan toen ik nog in mijn eigen land of in Berlijn woonde. Ik vertoonde de kenmerken van een echte Europeaan” noteert Márai.

“Het liefdesgedenkteken van een puber bestaat uit dijen, armen en gebaren, zodra er tussen de lichaamsdelen een gezicht opdoemt, heeft de pubertijd een einde genomen en vangt de mannelijke leeftijd aan”, schrijft Márai, een van de vele prachtige waarnemingen in deze onvergetelijke en indrukwekkende autobiografie. Wat te denken van de volgende observatie: “En inderdaad, in Duitsland was alles overal even ordelijk, in musea, op de stations en ook in de woningen van de mensen. Alleen met de geesten van de Duitsers was het anders gesteld: daar heerste geen ‘orde’. Daar was het donker en belette nevel het zicht – een kinderachtige nevel van bloedige, ongewroken en nooit verwerkte myhten”. Kom er maar eens om, er zijn maar weinig mensen die de tijdgeest zo scherp aanvoelen en zo haarfijn weten te beschrijven wat zich in het noodlottige Duitsland aandiende.

En na een prachtige en gevoelvolle beschrijving van het overlijden van zijn vader eindigt dit schitterende werk als volgt: “En wat mijzelf betreft: zolang men mij toestaat te schrijven, zal ik getuigen dat er een tijd is geweest waarin de mensen de rede boven de driften stelden en geloofden in de kracht van de geest – geloofden dat de geest sterk genoeg is om het doodsverlangen van de horde te weerstaan. Dat is misschien geen grandioos levensprogramma, maar tot iets anders ben ik niet in staat. Het enige wat ik kan doen is deze gedachte op mijn onbeholpen manier trouw blijven. Ik heb Europa gezien en Europa’s geluiden en stemmen gehoord, ik heb een cultuur beleefd…. Had het leven me meer kunnen geven? Het moment is gekomen om een punt te zetten achter deze bekentenissen. Als een bode die een verloren slag heeft overleefd en hijgend zijn boodschap heeft overgebracht, wil ik van nu af aan alleen nog zwijgen en gedenken”.

Schrijvers als Sándor Márai en Joseph Roth kunnen niet vaak genoeg gelezen worden. Hun werk is zo krachtig en vitaal, het is prachtig proza voor wie er nog de tijd voor wil nemen maar bovenal, wie iets van zijn eigen tijd, zijn eigen Europa en zijn eigen geschiedenis wil begrijpen, kan niet om deze prachtschrijvers heen!

 

Enno Nuy

Januari 2008

 

Met dank aan Henry Kammer

2018-10-11T08:41:04+00:00