Bouvier, Nicolas – De wegen van de wereld

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Uitgeverij Bas Lubberhuizen, 377 pagina’s

 

Pas in 2009 kwam er een Nederlandse vertaling van het reisverslag van Nicolas Bouvier beschikbaar. Schandalig eigenlijk, je vraagt je af waarom uitgevers er niet eerder brood in zagen om dit fantastische boek, dat reeds in 1963 verscheen, hier uit te geven. Want het is een allesbehalve gedateerd boek en zeker in de huidige context van vredesmissies en wat dies meer zij in het gebied rond Afghanistan en Pakistaan, uiterst relevant.  De wegen van de wereld beschrijft de reis die Nicalos Bouvier met zijn kameraad, de schilder en tekenaar Thierry Vernet in 1953 en 1954 maakte naar het verre India. Een reis die hen door Yoegoslavië, Turkije, Iran, Pakistan en Afghanistan naar India zou brengen. Zij reisden in een oud Fiatje (Topolino) en het mag een wonder heten dat het karretje de eindbestemming heeft gehaald. De beschrijvingen van de vele reparaties onderweg zijn prachtig en vaak hilarisch. Het zou lang duren voor Bouvier internationaal werd erkend als een groot schrijver. En dat is onterecht want in dit fenomenale boek geeft hij er blijk van reeds op jonge leeftijd over een heldere blik en een scherp analytisch vermogen te beschikken. Die eigenschappen lijken mede voort te komen uit de bijna kinderlijke onbevangenheid waarmee zij hun reis aanvingen. Een onbevangenheid die hij gedurende die reis ook niet meer aflegde of kwijtraakte.

Zelf heb ik veel gereisd ofschoon nooit zo avontuurlijk en lang achtereen als Bouvier en Vernet maar veel waarnemingen tijdens hun reis komen mij bekend voor. Zoals het gegeven dat eetlust een vloed van emoties kan oproepen “wat maar weer bewijst hoezeer, op reis, aards en geestelijk voedsel samengaan. Plannen gegrild schaap, Turkse koffie en herinneringen”, schrijft Bouvier. Heel beeldend schetst hij ook hoe een bepaald landschap je kan overvallen, hoe een vaag soort vijandigheid zich van je meester maken kan en je in een paniekerige stemming kan brengen. Veel, heel erg veel van de waarnemingen en overpeinzingen van Bouvier zijn uiterst actueel en relevant. Zoals zijn opmerking dat wie door Macedonië reist en zijn ogen goed de kost geeft, zal “ontdekken dat het allemaal wat ingewikkelder is, omdat de geschiedenis in Macedonië zich al duizend jaar beijvert rassen en harten tegen elkaar op te zetten”. Of: “De Macedoniërs voelden zich uitgebuit door Belgrado en reageerden dit af op (die) Islam, waaronder ze ooit zo hadden geleden. Ten onrechte, uiteraard, want dat handjevol Turken in de stad vormde een onschuldige en zeer hechte familie, wier ziel lang niet zo getroebleerd was als de hunne”.

In Iran vertelt een Franse priester hem dat “fanatisme het laatste verzet van de arme is, het enige dat men hem niet durft te weigeren. Het zou allemaal een stuk beter gaan als er niet zo veel lege magen waren”. En het fanatisme beschrijft hij op de meest indringende wijze als hij getuige is van de manier waarop men in Perzië de doden beklaagt. De moord op imam Hoessein werd herdacht en in een processie trekken drie soorten boetelingen voorbij. De eersten sloegen zichzelf slechts snikkend op de borst. De tweede groep sloeg zich met zwepen die uitliepen in vijf ijzeren kettinkjes op de rug. Maar de laatste groep droegen zware messen, waarmee ze inhakten op hun kaalgeschoren hoofden, soms zelfs tot de dood erop volgde. Tijdens die processie lopen familieleden van de boetelingen mee om ervoor te waken dat ze zichzelf niet dodelijk verwonden.

Minstens zo navrant is het verhaal van de Joden die zich, teleurgesteld in het nieuwe Israël, hadden gevestigd in Armenistan om daar een nieuw bestaan op te bouwen. Bouvier schrijft: “Heel Armenistan sprak erover met een geniepig lachje. Azerbeidzjaanse en Armeense kooplieden waren het voor één keer met elkaar eens en maakten zich hand in hand op om hun het leven zuur te maken”. En dat terwijl het lot van de Armniërs en de Joden in de diaspora vele overeenkomsten vertoonden. Prachtig is ook de passage waarin Bouvier laat zien dat geld niet rolt maar opstijgt “als de geur van offervlees naar de neusgaten der machtigen”. Om vervolgens uiterst beeldend te beschrijven hoe corruptie werkt en hoe onontkoombaar het is en waarom alle geledingen in de samenleving er deel van uitmaken. Maar onderaan de ladder staan de boeren. “En die boeren – de leepste ter wereld als je ze een beetje ruimte geeft – kunnen zich alleen nog maar afreageren op hun ezel, of op de hemel die hun gebeden niet verhoort”.

Ronduit hilarisch is zijn beschrijving van de Aziatische vlieg, een prachtig panopticum van het insect dat de Antieken al beschouwden als een schepping van de duivel. Bouvier: “Hij (de vlieg) heeft er dan ook alle eigenschappen van: de verraderlijke onbeduidendheid, de alomtegenwoordigheid en de hondse trouw (al laat iedereen je in de steek, hij blijft)”. De hoofdstukken over Afghanistan zouden eigenlijk verplichte literatuur moeten zijn voor iedereen die zich een beeld en een mening wil vormen over dat tragische deel van de wereld. “Alle tijd nemen is hier de beste manier om geen seconde te verliezen” schrijft Bouvier. En minstens zo belangwekkend is de passage waarin Bouvier schildert hoe Afghanen (en zij niet alleen) het verschil tussen Jezus (die daar Issa heet) en Mohammed wegen en waarderen. Onze goden hebben een lange geschiedenis met elkaar gemeen maar het zijn de specifieke volksaard en culturele achtergrond die bepalen waarom de Jezus die bij ons voor velen als de morele standaard geldt door de moslims wel gerespecteerd wordt maar ook als een watje wordt beschouwd.

Wat een schitterend boek en wat een prachtig reisverslag. Want Bouvier kan schrijven. Vanuit een onbevangenheid, ingetogen en onbevooroordeeld maar ook vanuit een onblusbare levenslust. Laten we hopen dat zijn overige werk ook snel vertaald wordt. Nicolas Bouvier werd geboren in 1929 en stierf op 17 februari 1998.

 

Enno Nuy

Augustus 2011

2018-11-02T09:26:09+00:00