Berlin – een verslag

Eind oktober 2006 begonnen aan een Berlijnse vierdaagse in een prachtige herfstzon en aangename temperaturen met Nieuwe tijden van Allard Schröder in de tas, Schindler’s list op de Berlijnse tv en een Mozartopera in der Komische Oper. De tekenen stonden gunstig maar de verwachtingen waren dan ook hooggespannen.

Eind oktober 2006 begonnen aan een Berlijnse vierdaagse in een prachtige herfstzon en aangename temperaturen met Nieuwe tijden van Allard Schröder in de tas, Schindler’s list op de Berlijnse tv en een Mozartopera in der Komische Oper. De tekenen stonden gunstig maar de verwachtingen waren dan ook hooggespannen; mijn laatste bezoek aan deze metropool dateerde uit 1985, toen de stad nog door een muur van perversiteit gedeeld werd. Wat toen nog een historische onontkoombaarheid leek waarvan men zich niet voorstellen kon dat die binnen afzienbare tijd geslecht zou worden (de twee werelden hielden elkaar ogenschijnlijk in evenwicht, in een tweezijdige houdgreep die tot eeuwig schaak leek te leiden), daarvan was nu nog slechts hier en daar een overblijfsel zichtbaar, alsof de Berlijners zich aan beide zijden zozeer geneerden voor deze onfortuinlijke faux-pas van de politieke leiders van weleer dat zij zich bij het uitwissen daarvan hebben uitgesloofd in een van die spreekwoordelijke Duitse deugden of eigenschappen: de Gründlichkeit.

Mijn reis destijds, nu meer dan twintig jaar geleden, speelde zich af in een zeer koude winter en van de tocht door de Korridor herinner ik mij vooral de bruinkoolgele avondmist en de typische bij die brandstof horende zware geur die als een deken over het landschap gedrapeerd leek: de DDR voelde en proefde als turf in een houtkachel, armoe was het parool, armoe veroorzaakt door leiders die voornamelijk minachting voor het gewone volk ten toon spreidden. Was het mijn westers perspectief van waaruit ik de Oost-Duitser bezag en kwam het daardoor dat het meest kenmerkende aan de DDR in de ontkenning gelegen leek?: er was geen vrolijkheid, er was geen lach, er was geen zorgeloosheid en al dat ontbreken werd veroorzaakt door het allesoverheersende gebrek: het gebrek aan vrijheid.

Er zijn inmiddels hele bibliotheken volgeschreven over wat er allemaal niet gebeurd is sinds die Wende, waarbij de muur geslecht werd maar het Oosten een zware wissel trok op de Duitse economie en de Duitse gemeenschapszin, waar grote interne migrantenstromen van Oost naar West ontstonden, al doende het toch al stiefmoederlijke Oosten in een steeds dieper wordend moeras van werkloosheid en uitzichtloosheid achterlatend: ook hier overleefde, overwon het ontbreken. Met alle sociaaleconomische gevolgen van dien.

Niets daarvan evenwel troffen wij aan in het herfstachtige Berlijn van 2006 waarbij de eerlijkheid ons gebiedt hier te vermelden dat een vierdaags bezoek aan een wereldstad slechts ruimte biedt aan het bezichtigen van een wel zeer beperkt deel terwijl dat deel als het ware voorgeprogrammeerd is in de reisdoelen die door hun naam en faam de stad vooruitgesneld zijn: je kunt niet heen om de koepel van Norman Foster, de Gedächtniskirche, Potsdamer- en Alexanderplatz, en zo voorts. Zo kunnen we dus niet stellen dat we Berlijn gezien hebben, we hebben slechts een heel klein deel van deze stad bezocht maar het geschiedde allemaal in vrijheid en doelbewust.

Dat relativeert natuurlijk het oordeel dat we meer of minder expliciet over deze stad lijken te vellen. Berlijn maakte een zelfverzekerde indruk, men gelooft er in wat men onderneemt en wat men onderneemt, dat doet men grondig. Natuurlijk vind je ook in Berlijn drukke verkeersaders en een fijnmazig net van overigens voortreffelijk georganiseerd openbaar vervoer maar voor het overige ontbrak de hectiek die je in veel andere wereldsteden aantreft. De Berlijner is rustig en weloverwogen, wij troffen er geen opgefokte lieden aan of stressvolle situaties; zelfs een grote optocht met tienduizenden demonstranten voor het Präkariat op Unter den Linden maakte een weliswaar lawaaiige maar voor het overige een bijna vriendelijke indruk. Maar wellicht dat hectiek en stress in Berlijnse banlieues welig tieren, het kan zijn ook al verwacht ik dat eerlijk gezegd niet.

Dat geldt ook voor iets anders dat in Berlijn geheel leek te ontbreken: zwerfvuil! Aan het einde van een werkdag blijken de vele afvalbakken onvoldoende ruimte te bieden aan de overblijfselen van de fast food cultuur maar dat wordt in een oogwenk opgeruimd, de stad is schoon en blijft schoon en de stations zijn rookvrij zodat de perrons en metrogangen niet te lijden hebben onder de achteloosheid van de moderne consument. Zoals gezegd, wij weten niet of dat elders in de stad ook zo is maar ik vermoed dat de spreekwoordelijke properheid van de Nederlander in het niet verdwijnt bij de manier waarop de Duitser met afval omgaat.

Berlijn, een prachtige stad met brede boulevards zonder hectiek en zwerfvuil onder een heerlijke herfstzon, zoals gezegd: de tekenen stonden gunstig. En welk een ontzagwekkende transformatie heeft deze stad sinds het midden der jaren tachtig ondergaan! Berlijn heeft ervoor gekozen op vele plaatsen, niet slechts hier en daar, niet alleen grondig maar vooral ook overrompelend volledig tewerk te gaan, met als twee duidelijke exponenten van deze aanpak de Potsdamer- en Alexanderplatz. Op deze beide plekken is echt alles op de schop genomen en vervangen door nieuw en hoe men ook over moderne architectuur mag denken, hier zijn kosten noch moeite gespaard om het nieuwe Berlijn elan en geloof in de toekomst mee te geven. Hier treft men niet de perversiteit aan van woonblokken die zoveel mogelijk mensen per peperdure vierkante meter onderdak moeten bieden, integendeel: in Berlijn wordt durf getoond en krijgt een keur aan internationale architecten de ruimte en de gelegenheid om de moderne samenleving onderdak te bieden op een wijze die tot de verbeelding spreekt, architectuur die zelfvertrouwen uitstraalt, de ruimte kreeg om perspectief te bieden aan de gebruiker evenzeer als avontuur en esthetica. Wij zagen gebouwen van Hans Kollhoff, Aldo Rossi, Jean Nouvel, Sir Norman Foster, Helmuth Jahn en zo voorts.

Berlijn heeft de tweedeling door haar muur vrijwel geheel van zich afgeschud. De muur is afgebroken en op de plaats van het voormalige Checkpoint Charlie staat nu een replica dat vierentwintig uur per dag een gestage stroom van bussen vol toeristen ziet passeren. Voor de rest is er weinig dat herinnert aan deze ongelukkige periode in de Duitse en vooral Berlijnse geschiedenis. De muur paste de stad niet en diende te verdwijnen om de Oost- en West-Berlijners alle gelegenheid te bieden er weer een gezamenlijke stad van te maken. Het is alsof de Berlijner nooit iets gehad heeft met die misplaatste belichaming van elkaar bestrijdende ideologieën, waarbij het individu volkomen ondergeschikt gemaakt was aan het systeem, de systemen. Berlijn heeft dat teken voorgoed afgeworpen en dat lijkt gepast en gerechtvaardigd. En de bebouwing van weleer mag dan verdwenen zijn, de straatnamen zullen tot het einde der tijden herinneren aan het verleden dat hen kleur gaf: Berlin Alexanderplatz, Rosa Luxemburg Platz, Karl Marx Allee, Karl Liebknechtstrasse, Unter den Linden: het zijn slechts namen maar welke werelden gaan hier niet achter schuil? Dankzij die namen leven allen voort die er ooit verbleven, gewild of ongewild en zo gaat niets verloren.

Over Berlijnse straatnamen gesproken, de Berlijnse straten wisselen nogal eens van naam: de Karl Marx Allee heette in 1929 nog de Grosse Frankfurterstrasse, maar heette van 1949 tot 1962 de Stalinallee! Terwijl de Rosa-Luxemburg-Platz sinds1978 haar naam draagt maar voordien Luxemburgplatz (1950-1978), Schönhauser Tor (1945-1950), Horst-Wessel-Platz (1934-1945), en daarvoor Schönhauser Tor (1913-1934) heette. Niets mag dan verloren gaan, je moet er wel goed naar zoeken.

Hoe hiervan verschillend gaat de stad om met dat andere, ook zo Duitse verleden, het nationaal-socialisme. Men kan in en aan Berlijn verbouwen wat men wil maar de geschiedenis van het Dritte Reich is ten enenmale onuitwisbaar. Maar, en dat bevalt mij zeer aan Berlijn, aan de Duitser: men doet helemaal geen poging dat verleden uit te wissen; men gaat weliswaar verder want de toekomst laat het verleden nu eenmaal altijd achter zich maar de Duitser realiseert zich dat het beangstigende en verbijsterende verleden niet ongedaan gemaakt kan worden, mag worden. Berlijn toont dat trauma en de wonden die het geslagen heeft en ofschoon dat tonen soms tot heftige discussies leidt, laat de Duitser zich daardoor niet verlammen.

Zo is er de Gedächtniskirche met de nieuwbouw van architect Eiermann, het Jüdisches Museum van Daniël Libeskind, de voorlopige versie van Topografie des Terrors – de plaats waar vroeger de meest wrede exponent van het nationaal-socialisme gehuisvest was: de Gestapo –  wachtend op financiering en realisatie, het Holocaust Mahnmal van Peter Eisenman en zo voorts. En is het toeval dat juist tijdens ons verblijf de Berlijnse tv Schindler’s list van Spielberg vertoont? Ja natuurlijk maar niettemin: hoe passend! En hetzelfde toeval laat mij in Allard Schröders Nieuwe tijden lezen over Bernhard Schlink’s Der Vorleser en W.G. Sebald’s Austerlitz. Dat hij daarbij overigens zonder ook maar de geringste adstructie de door mij zo bewonderde Sebald beschuldigt van edelkitsch zal ik hem nooit vergeven!

Persoonlijk beoordeel ik niet alle architectonische verschijningsvormen van geschiedenis en vorm geworden verschrikking even positief. De Kaiser Wilhelm Gedächtniskirche maakt op mij, net als twintig jaar geleden, nog steeds grote indruk. De zwaar beschadigde kerk, of dat wat ervan over is, is een blijvende herinnering aan de oorlogsverschrikking en de Duitse architect Egon Eiermann heeft het verloren gegane deel vervangen door een losstaand kerkgedeelte, een kapel, een foyer en een klokkentoren. In zijn oorspronkelijke ontwerp had hij overigens niet gerekend met het handhaven van de ruïne waartoe hij alsnog besloot na massale en hevige protesten van de Berlijnse bevolking. De nieuwe kerk werd ingewijd op 17 december 1961.

Deze nieuwe scheppingen zijn niet bepaald fraai te noemen, ze detoneren nadrukkelijk maar vormen desondanks met de oude ruïne een eenheid: de kerk is een vierkante blokkendoos, opgetrokken uit betonnen elementen die ieder weer kleinere betonnen elementen met glasscherven bevatten (deze glaswanden werden ontworpen door Gabriel Loire uit Chartres): glas in beton dat geen concrete beelden toont maar een overwegend blauwe fragmentarisering. Dat is wat er van de kerk resteert: brokken steen en glasscherven. Maar komt men eenmaal in deze kerk, dan betreedt men een in gedempt blauw licht gehulde oase van rust waar ootmoed en troost lijken te heersen: een eenvoudig altaar met daarboven een fraaie in gouden licht badende crucifix en daaromheen eenvoudige stoelen voor de passant die de stilte zoekt, voor de gelovige en zijn gebed, voor de toerist en zijn verbazing.

De klokkentoren is van dezelfde makelij als de kerk maar dan langwerpig zeshoekig en de klokken zijn even onzichtbaar als indrukwekkend, ze doen je stilstaan zodra ze hun heldere, glasheldere maar even zo ernstige klanken over de stad strooien; dit zijn klokken die iets te vertellen hebben, het is niet het plechtstatig gebeier dat we van veel andere katholieke kerken kennen, nee, dit is een klankverbeelding die lijkt te zeggen: er is iets ernstigs gebeurd, sta erbij stil en laat het tot je doordringen maar besef dat moeilijkheden bedwongen kunnen worden (voor wie luisteren wil: http://www.gedaechtniskirche-berlin.de/KWG/media/01glockengelaeut_neue_kirche.mp3)

De toren is zoals gezegd zeshoekig met een diameter van 12 meter en een hoogte van 53,5 meter. Bovenop de toren staat een 1,80 hoog verguld kruis op een vergulde kogel en met een wenteltrap komt men bij de klokkenkamer. Hier hangen zes bronzen klokken, vervaardigd door de firma Gebr. Rincker uit Sinn. De grote klok weegt 5.600 kg en draagt het opschrift : „Eure Städte sind mit Feuer verbrannt. Aber mein Heil bleibt ewig, und meine Gerechtigkeit wird kein Ende haben“. De kleinste klok weegt 1.400 kg en draagt het opschrift: „Seid fleißig zu halten die Einigkeit im Geist durch das Band des Friedens.“

Maar dan het Holocaust Mahnmal van architect Peter Eisenman die op de overigens prachtige website van het ZDF over het monument (http://www.heute.de/ZDFxt/module/holocaust/index.html) verklaart niet geliefd te willen zijn: zonder provocatie geen discussie, geen uiteenzetting, “mein Mahnmal ist nicht Coca Cola”. Het monument is er uiteindelijk gekomen door de niet aflatende ijver van Lea Rash (1936), voorzitter van de Förderkreis Denkmal für die ermordeten Juden Europa e.V. Zij nam het idee tot een monument ter ere van de vermoorde Joden over van de historicus Eberhard Jäckel, tegen de verdrukking in. Er is zeer heftig gestreden en gedebatteerd over het monument dat er uiteindelijk toch kwam, nadat het Duitse parlement hiertoe besloot met een zeer duidelijke meerderheid van stemmen. Het ZDF beschouwt de controverse over dit monument als kenmerkend voor de problematische wijze waarop de Duitse bevolking met haar verleden omgaat en wijdt daar een hele website aan: hulde!

Nu het monument zelf: ruim 2.700 vierkante betonnen palen in een raster geplaatst telkens op een afstand van 95 cm tot elkaar, precies genoeg om een rolstoel door te laten. “Stelen des Leids” worden ze in Duitsland genoemd, donkergrijs glad beton, dat koud en kil aanvoelt. Peter Eiseman had als eerste associatie de zuilen in de moskee te Cordoba maar ik voel niet met hem mee. Voor zover dit monument op mij (enige) indruk maakt is dat vooral het gevolg van de grote aantallen betonnen palen. Verder is er niets dat iets toevoegt aan mijn kennis van en beklemming bij de Holocaust.

Het woord holocaust, dat al voorkomt in oude middeleeuwse bijbels, is overigens afgeleid van het Griekse woord holokauston en betekende ‘offer voor een heidense God’. Vóór de Tweede Wereldoorlog werd het een enkele maal gebruikt in de betekenis van ‘grote vernietiging van leven’ of vernietigend vuur’, maar het was geen gangbaar woord. De massamoord op christelijke Armeniërs in het begin van de twintigste eeuw, de aardbeving en verwoesting van San Francisco (1906), grote bosbranden en allesvernietigende vulkaanerupties zijn er ook wel eens mee aangeduid. Omdat het woord ‘holocaust’ in zijn oorspronkelijke betekenis ‘offer’ betekent, bestaan er bezwaren tegen. De moord op de joden was geen offer. In Israël en in joodse kringen buiten Israël spreekt men daarom meestal over de sjoa. Dit Hebreeuwse woord heeft meer de betekenis van ‘vernietiging’ of ‘vernietigende wervelwind’ en werd al tijdens de oorlog gebruikt om de uitroeiing van de joden door de nazi’s in Polen mee aan te duiden.

Om allerlei redenen lees ik veel literatuur over het interbellum, het nationaal-socialisme, de tweede wereldoorlog en de wijze waarop de Duitse samenleving daarmee om is gegaan, de canon die loopt van Joseph Roth, Rudolf Lorenzen, en Heinrich Böll, van Günther Grass en Sebastian Haffner tot Martin Walser. Die literatuur en de boeken van Theo Richmond (Konin, a quest) en Daniel Goldhagen brengen eindeloze verbijstering en een niet aflatend niet begrijpen bij mij teweeg, dit fenomeen is een onoplosbaar probleem dat niet te doorgronden lijkt. En lezing van de Duitse literatuur blijft me telkens weer fascineren, evenzeer als documentaires met authentieke filmbeelden uit deze duistere periode. Het monument van Peter Eisenman echter deed me in het geheel niets. Het beton was te kolossaal, te onvermijdelijk, de verbeelding lam geknuppeld. Ik begrijp de controverse over dit gedenkteken.

Eenzelfde ervaring had ik bij het Jüdisches Museum van Daniël Libeskind. Op de website van het museum lezen we over hem: “Seine Praxis in der Architektur begann mit dem Bau des Jüdischen Museums Berlin, einem Wettbewerb, den er 1989 gewonnen hatte. Das Museum eröffnete im September 2001 unter großem Beifall der Kritik. Sein Museum für die Stadt Osnabrück, das Felix Nussbaum Haus, wurde im Juli 1998 eröffnet. Und im Juli 2002 eröffnete das Imperial War Museum North in Manchester. Seit 1989 hat er in Berlin gelebt und gearbeitet. Er ist registriert als Architekt in der Architektenkammer Berlin und Mitglied des Bund Deutscher Architekten. Zur Zeit entwirft und baut er »The Spiral«, den Erweiterungsbau des Victoria & Albert Museums London; »Westside« ein Freizeit- und Einkaufszentrum in Brünnen, Schweiz; das Maurice Wohl Convention Centre an der Bar-Ilan Universität, Tel Aviv; das Atelier Weil, ein privater Atelier-/Galerie-Bau auf Mallorca; den Erweiterungsbau des Denver Art Museum, Denver, Colorado; das Dänische Jüdische Museum in Kopenhagen; ein Post-Graduate Centre an der London Metropolitan University; den Erweiterungsbau des Royal Ontario Museum in Toronto, Kanada, und das Militärmuseum Dresden. Er entwirft außerdem Bühnenbilder für Wagners »Ring« für das Royal Opera House, Covent

De bezwaren die ik tegen het Holocaust Mahnmal heb, gaan ook hier op: hetzelfde kolossale donkergrijze kille beton. We begrijpen wat de architect zeggen wil maar we worden wel erg letterlijk bij de hand genomen. In de Garten des Exils vinden we dezelfde “Stelen” als bij Eisenman, dit keer 49 in totaal die loodrecht op een hellend vlak zijn geplaatst waar bovenop olijfbomen zijn geplant.

In de Holocaust-Turm, als het ware een binnenste buiten gekeerde betonnen paal, kunnen we – aldus de verklarende tekst – de hopeloosheid en uitzichtloosheid van de gevangen en ten dode opgeschreven Joden ervaren. In de betonnen wanden van het museum zijn tal van vitrines aangebracht waarin men doorgaans slecht verlicht kennis kan nemen van het Joodse leven door de tijden heen. Ook bij dit museum was er voor mij geen ruimte om nieuwe inzichten toe te laten; Libeskind confronteert je met zijn particuliere verbeelding maar in de praktijk wordt je doodgedrukt door al dat beton. Ook hier ervoer ik geen beklemming, geen verbijstering. En mij werd de lust ontnomen ook maar sporadisch kennis te nemen van de verder aangedragen informatie.

Het werk van Eisenman en Libeskind ervaar ik als statements; je neemt er kennis van maar dat is het dan ook; ik word niet uitgenodigd, ik voel me niet uitgenodigd tot een discussie, ik voel me niet deelgenoot gemaakt.

Iets wat ik heel nadrukkelijk wél ervoer bij de Topografie des Terrors, een fototentoonstelling op de plaats waar vroeger de Gestapo gehuisvest was en waar eigenlijk een museum dient te verrijzen, ware het niet dat de middelen daartoe niet in voldoende mate beschikbaar zijn. En zo word je als passant die toch nieuwsgierig is geraakt, langs een groot aantal fotopanelen gevoerd aan de hand waarvan de ideologie en praktijk van dit wrede instrument van de Nazi’s wordt toegelicht.

Eerder gaf ik al aan dat ik juist in deze dagen Nieuwe tijden van Allard Schröder las en in een van zijn essays gaat hij in op de vraag of literatuur weergave van de werkelijkheid of neerslag van de verbeelding zou moeten zijn. Als ik de creaties van Eisenman en Libeskind als neerslag van de verbeelding beschouw, dan geef ik duidelijk de voorkeur aan de weergave van de werkelijkheid zoals ik die op de Topografie des Terrors aantref. Kijk maar, het is echt gebeurd, het waren echt gewone mensen van vlees en bloed die tot de meest onvoorstelbare perversies in staat waren; zie maar, hier op deze plek in het Prinz Albrechtgelände hebben die wreedheden zich voltrokken en bij het zien van die beelden ervaar je meteen weer de huiver van het slachtoffer dat met zijn beul of folteraar geconfronteerd wordt.

Wijs ik dan neerslag van de verbeelding af? Neen, integendeel maar wel wanneer die verbeelding zo onontkoombaar en als een moker neergezet wordt als bij Eisenman en Libeskind. Het doet me denken aan een uitvoering van de achtste van Brahms en een werk van Henze: beide uitvoeringen, overigens door verschillende orkesten op verschillende plaats en tijd, werden neergezet als een muzikaal; statement, volledig dichtgeplamuurd en dichtgetimmerd, daar kwam je als concertbezoeker niet meer bij, ik werd er niet meer toegelaten. Het werk, althans deze beide vertolkingen deden me niets en riepen slechts ergernis op.

En in Allard Schröder’s Nieuwe tijden kom ik plots Todesfuge van Paul Celan tegen met die huiveringwekkende zin: der Tod ist ein Meister aus Deutschland:

Schwarze Milch der Frühe wir trinken sie abends
wir trinken sie mittags und morgens wir trinken sie nachts
wir trinken und trinken
wir schaufeln ein Grab in den Lüften da liegt man nicht eng
Ein Mann wohnt im Haus der spielt mit den Schlangen der schreibt
der schreibt wenn es dunkelt nach Deutschland dein goldenes Haar Margarete
er schreibt es und tritt vor das Haus und es blitzen die Sterne er pfeift seine Rüden herbei
er pfeift seine Juden hervor lässt schaufeln ein Grab in der Erde
er befiehlt uns spielt auf nun zum Tanz

Schwarze Milch der Frühe wir trinken dich nachts
wir trinken dich morgens und mittags wir trinken dich abends
wir trinken und trinken
Ein Mann wohnt im Haus der spielt mit den Schlangen der schreibt
der schreibt wenn es dunkelt nach Deutschland dein goldenes Haar Margarete
Dein aschenes Haar Sulamith wir schaufeln ein Grab in den Lüften da liegt man nicht eng

Er ruft stecht tiefer ins Erdreich ihr einen ihr andern singet und spielt
er greift nach dem Eisen im Gurt er schwingts seine Augen sind blau
stecht tiefer die Spaten ihr einen ihr andern spielt weiter zum Tanz auf

Schwarze Milch der Frühe wir trinken dich nachts
wir trinken dich mittags und morgens wir trinken dich abends
wir trinken und trinken
ein Mann wohnt im Haus dein goldenes Haar Margarete
dein aschenes Haar Sulamith er spielt mit den Schlangen

Er ruft spielt süsser den Tod der Tod ist ein Meister aus Deutschland
er ruft streicht dunkler die Geigen dann steigt ihr als Rauch in die Luft
dann habt ihr ein Grab in den Wolken da liegt man nicht eng

Schwarze Milch der Frühe wir trinken dich nachts
wir trinken dich mittags der Tod ist ein Meister aus Deutschland
wir trinken dich abends und morgens wir trinken und trinken
der Tod ist ein Meister aus Deutschland sein Auge ist blau
er trifft dich mit bleierner Kugel er trifft dich genau
ein Mann wohnt im Haus dein goldenes Haar Margarete
er hetzt seine Rüden auf uns er schenkt uns ein Grab in der Luft
er spielt mit den Schlangen und träumet der Tod ist ein Meister aus Deutschland

dein goldenes Haar Margarete
dein aschenes Haar Sulamith

Hier kan geen architectuur tegen op.

De Duitser is een cultuurminnend mens die leest en debatteert, de concertzaal en musea bezoekt. De Duitser is een serieus mens, hij lijkt het leven serieus te nemen, ernst zu nehmen. Men zegt wel eens dat de Duitser geen gevoel voor humor heeft en men zou zich kunnen voorstellen dat het met het verleden van de Duitsers ook niet gemakkelijk zal zijn zich te pas en te onpas grapjes te permitteren. De belangrijkste eigenschap van humor is dat zij relativeert; met humor kan iets dat zwaar weegt toch gedragen worden. Zo kennen we allemaal de spreekwoordelijke Joodse humor die Joden in staat stelde het hen opgedrongen noodlot toch te verdragen maar de Joden waren dan ook de slachtoffers; het was hen toch tenminste vergund hun verschrikkelijke lot ook af en toe met humor te relativeren. Anders ligt dat voor de dader: hoe zou een doorgewinterd nazi zijn daden achteraf kunnen relativeren door gebruik te maken van humor? Daarmee zouden grenzen worden overgestoken die door de daden zelf allang gepasseerd waren; de humor heeft daar geen rol meer te vervullen, het zou ethisch onaanvaardbaar zijn. En zo is de Duitser al lange tijd met zichzelf in gesprek en bij ontstentenis van de humor rest hem het schuldbewustzijn of “Befehl ist Befehl” of “Ich habe es nicht gewusst“; is er de Historikerstreit en zijn er de felle debatten en hoog oplopende controverses over gedenktekens.

Wij hadden reeds voor ons vertrek naar Berlijn kaarten gekocht voor een opvoering van Cosi fan tutte van Mozart in de Komische Oper. Wellicht hadden we ons moeten realiseren dat een opvoering in het walhalla van de operette ons niet zou brengen wat we er verwachtten, helaas, ons enthousiasme bleek wat al te naïef: En de schrik sloeg ons al om het hart toen tijdens de ouverture – het gordijn was nog gesloten – allerlei kartonnen borden met quasi grappige opschriften tussen de gordijnen door aan het publiek getoond werden om het alvast te doen verheugen op de jolijt die nog komen zou. U voelt het wel aan, Mozart heeft dit kennelijk over zich afgeroepen door zijn opera als titel “Ze doen het allemaal” mee te geven. Cosi fan tutte gaat over ontrouw, plat gezegd niet alleen de man die zijn pik achterna loopt maar ook de vrouw die het spannend vindt verleid te worden. Niet eerder zagen wij zo’n platte en bij tijd en wijle zelfs genante uitvoering van een Mozart opera; de regisseur bediende zich van al te voor de hand liggende truukjes en platvloerse verwijzingen naar seksuele gedragingen van de mens; iedere gelegenheid om tenminste toch enige gelaagdheid in zijn voorstelling aan te brengen liet hij aan zich voorbij gaan. En wat het verbazingwekkende was: het galapubliek liet het zich allemaal welgevallen en er werd zelfs hardop gelachen om de laag bij de grondse seksuele metaforen! Het tweede bedrijf hebben we niet meer meegemaakt, wij zaten aan de Berliner Kindl in wat onze stamkroeg tijdens dit bezoek aan Berlijn was.

Een andere ergernis in Berlijn vormt de horeca en dan met name de restaurateurs, ofschoon die term niet meer op zijn plaats lijkt. Zelfs ogenschijnlijk kwaliteit biedende lokalen zijn in staat je voedsel van onbehoorlijk slechte kwaliteit voor te zetten en wanneer je in arren moede besluit je toevlucht te nemen tot de goedkopere soort word je even beroerd bediend. De uitbater toont slechts minachting voor zijn klant en een zwartgeblakerde pizza wordt even achteloos van tafel genomen als het nog bevroren voorgerecht en het bereiden van een simpele tosti duurt net zo lang als deze ongenietbaar en duur is. En verwacht geen excuses wanneer je de ober opmerkzaam maakt op het onweerlegbare gebrek aan kwaliteit van het voorgezette bord met voedsel. De ober slaagt er zelfs in je het gevoel te geven dat je een zeurpiet bent. Een revolte tegen dit soort uitbaters is op zijn plaats! Tja, de moderne uitbater in een grote stad hoeft niet meer aan klantenbinding te doen; zijn clientèle bestaat uit toeristen die nimmer weer zullen keren; morgen arriveren weer nieuwe busladingen slachtoffers! Hoezo beroepseer?

Wie in Berlijn lekker wil eten kan zich van twee strategieën bedienen: of men vergewist zich van te voren van de goede en kwalitatief aanvaardbare (en toch betaalbare) restaurants of men beperkt zich tot de Imbiss waar men staande de spreekwoordelijke Bock- of Curry Wurst met pommes bestelt; die dingen zijn nog lekker ook en ze kosten bijna niets.

Laat overigens duidelijk zijn dat dit geen typisch Berlijns verschijnsel is. Tijdens een recent bezoek aan Rome moesten we ook al konkluderen dat de pizza’s van Appie Heyn van een verrassend goede kwaliteit bleken te zijn en de voorkeur genoten boven de in de bakermat geproduceerde deegwaren. Maar in Rome vind je nergens een AH en het kán wel anders maar dan moet je wél de weg weten!

Voor de museumliefhebber heeft Berlijn veel te bieden. Vlakbij de Berliner Dom bevindt zich het Museum Insel met tal van musea in de traditionele klassieke zin. Meer eigentijds cultuurgoed is ondergebracht in het Kulturforum vlak onder de Tiergarten, de westberlijnse pendant als het ware. Wij brachten onder meer een bezoek aan de Berliner Galerie vlakbij het Jüdisches Museum en het Hamburger Bahnhof aan de Invalidenstrasse, schuin tegenover het imposante en zeer fraaie nieuwe Hauptbahnhof. Beide instellingen zijn buitengewoon fraai gehuisvest in gebouwen die bij uitstek geschikt zijn om kunst te herbergen en te tonen.

Ik stel echter vast, en dat niet voor het eerst, dat er steeds meer sprake is van een onoverbrugbare kloof tussen mij als kunstconsument en de jongste lichting museumdirecteuren. Steeds vaker – en het zal u duidelijk zijn dat dit niets met Berlijn van doen heeft maar een veel universeler fenomeen blijkt te zijn – voel ik me na zo’n museumbezoek bekocht wanneer ik me weer eens moest verdiepen in de meest onbegrijpelijke uitingsvormen van de conceptuele kunst.

Om het eens naar een geheel ander niveau te tillen: op de terugreis per trein van Berlijn naar Nederland werden we vlak voor de Duitse grens verwelkomd door zo’n typisch Nederlandse variant: de treinmanager, ja heus, zo kondigde hij zichzelf aan. Maar op een trein zit een machinist en een controleur die kaartjes knipt. Op een trein hoort van alles thuis maar géén treinmanager die van zichzelf zegt: ik ben gedurende deze reis UW treinmanager. Ik wil dat niet, ons land gaat naar de knoppen door de managers, kijk maar naar de ziekenhuizen en de scholen en nu is deze suspecte beroepsgroep ook al op de trein waar te nemen!

Zo is het ook met kunst. In een museum wil ik kunst zien en ik heb ook bepaalde verwachtingen ten aanzien van die kunst, waarover straks meer. Maar ik kom niet naar een museum om een of ander theoretisch concept opgediend te krijgen waarbij voor het merendeel prullaria in een ogenschijnlijk bedoeld verband geordend zijn in een ruimtelijke opstelling, al doende een meer of minder diepzinnige filosofische gedachte verbeeldend, theoretische concepten die me voorgeschoteld worden onder steevast ondoorgrondelijke titels als “Installatie”, “Tryptiek II”, “Grey Monotomy”, “Untitled” (Placebo – Landscape – for Roni), 1993, en zo voorts.

De grote aanstichter van al dit onheil heet natuurlijk Joseph Beuys. Hele musea hangen en staan vol met het werk van deze grote Duitse kunstenaar: Mönchengladbach, Schloss Moyland, een hele vleugel van Hamburger Bahnhof en ongetwijfeld nog veel meer kunstarchieven die zwaar zuchten onder de schier eindeloze productie van een man die ik vooral als een slimme jongen zie die zich verkneukeld moet hebben bij de vaststelling dat iedere scheet die hij liet als een kunstuiting van formaat werd beschouwd.  Vergelijk hem maar met die andere schilderachtige charlatan, Anton Heiboer, die zichzelf geleerd had met twee handen tegelijk zijn schetsen uit te poepen maar hij kwam er ook eerlijk voor uit en lachte er hard om.

Conceptuele kunst is de dood in de pot en een belediging van het kunstminnend publiek. Conceptuele kunst leidt bij mij tot grote ergernis en ik beschouw het als artistieke inteelt: kunst die gemaakt wordt voor de eigen kring, bestaande uit kunstenaars, galeriehouders, museumdirecteuren en kunstcritici. Het publiek wordt hier buitengesloten, ik althans voel mij hier buitengesloten zoals een writer’s writer ook alleen binnen en door het eigen gilde gewaardeerd en geloofd wordt. Leest u bijvoorbeeld bijgaand artikel van de kunstcritica Anna Tilroe maar eens, dan weet u precies wat ik bedoel: http://www.gerritvanbakel.nl/pubtilroe2.html. Voor mij is hier geen touw meer aan vast te knopen en het is precies dit soort ondoordringbare teksten en de daarachter schuilgaande wereld die mij mateloos stoort. Dit is wat ik artistieke inteelt noem.

Mijn ergernis irriteert mij overigens in hoge mate. Wat is het dan dat mij zo tegenstaat in deze vorm van kunst? Mijn kunstopvatting gaat heus verder dan het kunstenaarsideaal zoals we dat bijvoorbeeld in de romans van Hermann Hesse (Narziss en Goldmund bijvoorbeeld) kunnen lezen. Kunst is nooit vakmanschap alleen, het werk van Evert Tielen vond ik niet om te genieten maar de man verstaat wel zijn vak. Ik heb een duidelijke voorkeur voor figuratieve kunst maar beschouw werk van bijvoorbeeld Gerhard Richter en Sigmar Polke als behorend tot de absolute top.

Kunst is in mijn ogen commentaar, kritiek; kunst opent ongekende en onbekende verten; kunst verwondert of ontroert, kunst mag mij voor raadsels plaatsen. Kunst mag een verbeelding van de werkelijkheid zijn of de neerslag van verbeelding. Kunst mag ideeën of gevoelens uitdragen. Maar ik verlang van alle kunstvormen wél dat ze communiceren in een enigszins begrijpelijke taal en ook, ik geef het toe, ik zie graag vakmanschap of op zijn minst oorspronkelijkheid, authenticiteit.

Ik voel me een halve gare wanneer ik belangstellend en onderzoekend naar een installatie of conceptuele kunst moet gaan staren in de hoop dat de diepere zieleroerselen van de maker ervan bij mij iets van beroering of emotie teweegbrengen. Maar ach, vergeeft u mij dit uitstapje naar de kunst en laat me terugkeren naar Berlijn.

Naar de Reichstag om precies te zijn, een pompeus classicistisch bouwwerk waar het Duitse parlement, de Bundestag zetelt en vergadert: DEM DEUTSCHEN VOLKE. Dat democratie tot een dictatuur leiden kan weten we inmiddels, niet alleen uit de Duitse ervaring. Na de Wende keerde het parlement, terecht lijkt mij zo, terug naar Berlijn na sedert Kriegsende Bonn als domicilie gehad te hebben. De Reichstag werd weer zetel van de democatisch gekozen regering van het verenigde Duitsland. En om te benadrukken dat het volk er goed aan doet haar eigen democratie goed te bewaken, werd besloten tot een radicale ingreep in het gebouw zelf. Uiteindelijk werd het ontwerp van Sir Norman Foster geselecteerd en gerealiseerd. Foster creëerde een glazen koepel op het dak van het parlement en wel zodanig dat men van daaruit neer kan zien op de vergaderzaal van het Duitse parlement, de Bundestag. Het parlement volledig transparant gemaakt, de publieke tribune enorm vergroot. En om dit aspect nog eens extra te beklemtonen werd besloten dat de toegang tot dit bouwwerk voor iedereen gelijk moest zijn: het is gratis! Dit lijkt zo voor de hand te liggen maar kom er maar eens om, waar dan ook. De koepel van Foster is dagelijks kosteloos te bezichtigen van 08.00 tot 24.00 uur!

En wat een schitterende creatie deze koepel, die als een halve appel op het dak van het parlement ligt en waar tegen de binnenkant van de bolvorm twee gekrulde schillen zo zijn aan gebracht dat het opstijgend publiek een andere schil bewandelt dan het afdalend publiek. Het is verbluffend om te zien, verbluffend om te bewandelen en je weet de eerste minuten niet waar je moet kijken om alle indrukken die op je af lijken te stormen in je op te nemen. Maar al gauw besef je dat het uitzicht er straks ook nog is en de koepel van Foster is qua techniek en schoonheid zo indrukwekkend, zo geniaal in al zijn eenvoud, dat je de omgeving vergeet en vol bewondering de pracht van dit simpele bouwwerk in je op probeert te nemen. Het laatste gebouw dat we tijdens ons korte verblijf in deze schitterende en avontuurlijke stad bezochten en na zo’n onvergetelijke ervaring is het een genot om onder het dak van het nieuwe Hauptbahnhof de komst van je trein in patria nostra af te wachten. Kinderlijk gelukkig, al was het maar omdat we op dat moment nog niet wisten dat ons ook nog een treinmanager te wachten stond.

 

Enno Nuy
Oktober 2006

Bronnen:
http://www.gedaechtniskirche.de

http://www.annefrank.org/content.asp?PID=526&LID=1

http://www.heute.de/ZDFxt/module/holocaust/index.html

http://www.juedisches-museum-berlin.de/site/DE/04-Architektur/03-Daniel-Libeskind/daniel-libeskind.php

http://www.topographie.de/de/ort.htm

http://www.schimmelpenninck.com/berlin/links.html#algemeen

http://www.celan-projekt.de/

Verbrannt bis zur Unkenntlichkeit – Die Zerstörung Dresdens 1945 (Begleitbuch zur Ausstellung im Stadtmuseum Dresden Februar bis Juni 1995)