Browning, Christopher R. – Doodgewone mannen

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

In zijn voorwoord schrijft historicus Christopher R. Browning dat de Holocaust kon plaatsvinden omdat individuele mensen op het meest banale niveau gedurende lange tijd in grote aantallen andere mensen hebben gedood. De gewone daders veranderden in ‘beroepsmoordenaars’. In dit boek, dat in 1992 zijn eerste druk beleefde, beschrijft hij het optreden van gewone mannen van het reserve-politiebataljon 101 die in één nacht tijd ruim 1800 joden vermoordden. We schrijven 13 juli 1942. Plaats van handeling Józefów Polen.

De Duitsers zetten vooral politiebataljons, bestaande uit geüniformeerde mannen die te oud of anderszins ongeschikt waren voor het leger, in als moordkommando’s. De lijsten met het aantal gedode joden zijn eindeloos. Slechts één keer is er sprake van emotionele nood bij een legerofficier die iets teveel joden had gedood. Juist daarin is Browning geïnteresseerd: hoe worden gewone mensen massamoordenaars, hoe kunnen ze hun slachtoffers stuk voor stuk doden, wat doet dat met hun geweten, voelen ze zich weleens bezwaard, hoe kunnen ze weerloze kinderen en vrouwen en bejaarden doden? Bestudering van reserve-politiebataljon 101 kan wellicht zulke vragen beantwoorden.

Je vraagt je af waarom de Duitsers hun slachtoffers eerst honderden kilometers naar verder weg gelegen oorden sleepten om ze daar aangekomen, onmiddellijk af te slachten. Dat hadden ze toch ook meteen kunnen doen? Kennelijk wilde men niet dat het thuisfront nodeloos met zulke wandaden werd geconfronteerd. De Duitsers zochten meer efficiënte moordmachines en minder psychische belasting voor de uitvoerders van de Endlösung. Zo ontstonden de vernietigingskampen waar de taak relatief in het verborgene en als lopende band werk kon worden uitgevoerd met inzet van de gevangenen zelf. In 1941 begonnen de grootschalige vergassingen in Auschwitz, Chelmno, Sobibor en Belzec. Omdat de kampen te maken kregen met opstartproblemen en deportatie naar vernietigingskampen vaak werd gefrustreerd door onklaar geraakte spoorverbindingen, werd geëxperimenteerd met andere moordmethoden. Bataljon 101 was zo’n experiment.

Ongeveer 63 procent van het politiebataljon 101 bestond uit de arbeidersklasse en circa 35 procent uit de lagere middenklasse. Het merendeel van deze politiemensen kwam uit het pre-nazitijdperk en kwamen ook nog eens uit Hamburg, een van de minst nazistische steden in Duitsland.

Dan is het 13 juli 1942 en blijken de mannen wel degelijk op te zien tegen de hen opgelegde taak. Bataljonskommandant Wilhelm Trapp laat zich niet zien en hij is ook niet aanwezig bij de executies, hetgeen hem door zijn manschappen niet in dank wordt afgenomen. Tegen zijn chauffeur zou Trapp zich hebben laten ontvallen: “Als dat met die joden ooit op aarde wordt gewroken, dan moge de hemel zich over ons Duitsers erbarmen”.

De mannen die het vuile werk moesten opknappen hadden daar wel degelijk grote moeite mee. Slechts 12 van de 500 manschappen gaf vooraf aan niet aan deze exercitie deel te willen nemen. Veel politiemannen kregen tijdens het moorden teveel afschuw en weerzin om ermee door te gaan. Maar er waren ook politiemannen die de zojuist door hen vermoorde joden van hun laatste bezittingen beroofden. Het moorden duurde een hele dag. De lijken werden niet begraven. Er werden die dag 1.500 joden afgeslacht. De beschrijving van deze ellendige moordpartij is niet te bevatten en nauwelijks te lezen.

Bezorgdheid over hun status bij hun kameraden was veel groter dan enige menselijke band met hun slachtoffers. Die waren toch al onderdeel van het vijandbeeld. Maar niemand vindt het eenvoudig om uit het gelid te treden als die mogelijkheid wordt geboden. De walging die de daders ervoeren was vooral lichamelijk, ze maakten geen melding van ethische principes. Wel kan men stellen dat dit soort acties een verlammende en demoraliserende uitwerking op de manschappen had. Er werden dan ook maatregelen genomen om psychische problemen en blokkades te vermijden. Bataljon 101 zou na Józefów alleen nog maar ingezet worden bij deportaties. Daar kwam overigens nog genoeg geweld bij kijken, inclusief het ter plekke doden van joden van wie men verwachtte dat ze een lange treinreis toch niet aan zouden kunnen.

Bij de volgende actie, in Lomazy op 17 august 1942, werd Bataljon 101 niet meer ingezet als moordbrigade. De executies werden nu voltrokken door mannen van Trawniki, zogenaamde Hiwi’s of Hilfswilligen die vooral uit Baltische staten en Oekraïne werden gerekruteerd. Deze mannen konden hun werk alleen in volstrekte dronkenschap uitvoeren. De manschappen van Bataljon 101 hadden weliswaar een bepalende rol in het hele proces gespeeld maar het ophalen en bewaken van joden die door anderen werden afgeknald werd als relatief onschuldig ervaren. Deze nieuwe werkwijze sloeg aan, het gevoelloos moorden werd al een stuk eenvoudiger.

Vanaf nu werd Bataljon 101 vooral ingezet bij de deportaties naar Treblinka. Maar op 22 september werd het bataljon weer ingezet bij moordterreur in Serokomla en dit keer waren er geen Hiwi’s om het vuile werk op te knappen. Na afloop kregen de mannen extra drank. Ook majoor Trapp leek geen gewetensnood te ervaren en liet nog eens meer dan 200 dorpelingen afslachten ter vergelding van de moord op een van zijn collega’s.

Tegen midden november 1942 had bataljon 101 meegewerkt aan het vermoorden van 6.500 joden en de deportatie van meer dan 42.000 joden naar Treblinka. Maar ze waren nog niet klaar. Er volgde nu een jodenjacht. Joden die zich buiten een getto bevonden moesten worden opgespoord en ter plekke worden afgemaakt. Om deze dagelijkse karweitjes uit te voeren kon een kommandant volstaan met te vragen wie zich daar vrijwillig voor meldde. Niet zelden waren er teveel aanmeldingen.

In november 1943 vond tijdens het Erntefest de op één na grootste Duitse moordoperatie tegen joden van de gehele oorlog plaats. Tot dat moment was de grootste slachting die, welke werd uitgevoerd door Roemenen in oktober 1941 onder joden uit Odessa. In totaal waren daar toen ruim 50.000 slachtoffers. Daarvoor, in september 1941 kwam de ellendige ramp bij Babi Jar in Kiev die 33.000 slachtoffers telde.

Bij Aktion Erntefest waren alle werkjoden het doelwit. Bataljon 101 was een van de deelnemers aan deze orgie van geweld. Er waren 38.000 slachtoffers. In totaal heeft bataljon 101 meegewerkt aan het afslachten van 83.000 (dit getal – zie pag 151 – moet echter onjuist zijn omdat in alle navolgende lijsten stelselmatig sprake is van 38.000 doden) en de deportatie van 45.000 joden. In de loop van 1943 werd duidelijk dat het Derde Rijk op instorten stond. De meeste leden van bataljon 101 keerden terug naar Duitsland om hun oude carrière weer op te pakken. Pas in de jaren zestig werd reserve-politiebataljon 101 nader onderzocht. Uiteindelijk werden 14 mannen aangeklaagd en tot celstraffen veroordeeld. Browning schrijft: “De verhoren van 210 mannen van reserve-politiebataljon 101 liggen nog steeds in de archieven van de openbaar aanklager in Hamburg. Die vormen de belangrijkste bron voor deze studie. Laten we hopen dat ze betere diensten aan de geschiedschrijving zullen bewijzen dan aan de rechtspraak.”

Browning gaat nog specifiek in op de hand/ en spandiensten die de Polen aan de Duitsers leverden. Daar zullen ze in Polen niet blij mee zijn maar het is mij niet bekend wat de officiële Poolse reactie op dit boek is. Bij een Poolse man en zijn dochter zaten joden ondergedoken. Toen de Duitsers de joden ontdekten werd de vader voor de keuze gesteld: of hij gaf zijn dochter aan of ook hij zou worden gedood. De vader gaf zijn dochter aan.

De manschappen van bataljon 101 mogen alle denkbare redenen hebben gehad om zich te gedragen zoals ze deden, dat neemt niet weg, aldus Browning, dat berekening daar nadrukkelijk onderdeel van was. Ontmenselijking van de ander leverde een onmetelijke bijdrage aan de psychologische afstandelijkheid die het doden vergemakkelijkte. Denk hierbij ook aan de Schreibtischmörder, geweld als uitvloeisel van een bureaucratisch proces. Maar de mannen van bataljon 101 waren doordrenkt van het bloed.

En zo belanden we in de mistige discussie over het duiden van menselijk gedrag. De F-schaal van Adorno komt voorbij. Ervin Staub stelt dat sommige mensen daders worden als gevolg van hun persoonlijkheid en meent dat kwaad, dat voortkomt uit gewoon denken en wordt begaan door gewone mensen, de norm is, niet de uitzondering. Zygmunt Bauman stelt dat wreedheid veeleer van sociale dan van karakterologische herkomst is. En we kennen allemaal het Philip Zimbardo experiment aan de Stanford University. Sadistisch gedrag bleek wel heel gemakkelijk op te wekken.

Het berekenende van bataljon 101 zat hem vooral in het feit dat een groot aantal leden ervan een loopbaan bij de politie ambieerden. Dan is het niet verstandig een opgedragen taak te weigeren. Daarnaast speelde ook het bevel-is-bevel een niet onbelangrijke rol. Althans, dat werd vaak door beschuldigden aangevoerd maar nergens is ooit gebleken dat het niet opvolgen van een bevel streng bestraft werd door de nazi’s. Natuurlijk werd daar wel mee gedreigd maar in de praktijk bleef de straf ver achter bij de ernst van de misdrijven. De obsessie van de nazi-top om Europa judenfrei te maken, vooral geïnstigeerd door Hitler zelf, leek al evenmin een grote rol te spelen in het moorddadig gedrag van Bataljon 101.

Lastig aan deze studie van Browning zijn de grote hoeveelheden datums, plaatsen en aantallen, de voortdurend van samenstelling wijzigende politiebataljons, de voortdurende herschikkingen. Er is vaak geen touw aan vast te knopen. En welke getallen zijn dan de juiste? Browning spreekt van 38.000 slachtoffers bij Aktion Erntefest maar op een gedegen lemma op Wikipedia is sprake van 43.000 doden. Op die ene pagina is er sprake van 83.000 gedode joden waarvoor bataljon 101 verantwoordelijk zou zijn maar dit getal wordt nergens meer bevestigd. Ook het hoofdstuk Doodgewone mannen, waarin Browning tot een duiding van het gedrag van die mannen probeert te komen is nogal hybride. Ik vermoed dat zulk gedrag niet eenduidig kan worden verklaard en dat meerdere motieven tegelijkertijd ten grondslag zullen liggen aan gewelddadig gedrag van doodgewone mannen.

In deze druk uit 2017 (de eerste druk verscheen in 1992) gaat Browning in eerste bijlage nader in op de controverse tussen hem en Daniel Goldhagen. Raul Hilberg liet in De vernietiging van de Europese joden al zien dat de daders moreel niet verschilden van de rest van de bevolking, de Duitse dader was geen apart soort Duitser. Daniel Goldhagen echter, beweert in Hitler’s gewillige beulen dat de Duitse cultuur volledig doortrokken was van antisemitisme, gedragen door de gehele bevolking. Ook kijkt Goldhagen heel anders naar de Duitse bereidheid tot moorden. Maar de Duitse dader was geen apart soort Duitser.

Volgens Goldhagen was de Duitse samenleving volledig doortrokken van het antisemitisme. Hitler hoefde alleen maar dat sentiment aan te spreken of de Duitsers gingen helemaal los. Antisemitisme, zegt Goldhagen, is altijd aanwezig en wordt manifest. Naar het zich liet aanzien hoorde antisemitisme bij conservatisme, antimoderniteit en een autoritaire samenleving. En het waren uiteindelijk de bruinhemden die dat antisemitisme tot de kern van hun ideologie maakten. Echter, aldus Browning, voor links bestond die joodse dreiging helemaal niet. Er waren sowieso verschillende vormen van antisemitisme in Duitsland, die elkaar overlapten en die maakten dat de meeste Duitsers onverschillig stonden tegenover het lot van de joden. In zo’n omgeving konden de nazi’s heel gemakkelijk aan hun Endlösung werken.

Browning verwijt Goldhagen zijn argumentatie vooral op emotionele gronden te baseren en voor zijn conclusies te weinig vergelijkend materiaal aan te leveren. Ook bagatelliseert hij de wreedheid van de Duitsers tegenover andere, niet-Joodse slachtoffers. Ik herinner mij dat ik destijds de conclusies van Goldhagen plausibel vond maar het is heel goed denkbaar dat ik daarbij zwichtte voor de emotionele lading van zijn argumentaties. Browning stelt een belangrijke kwestie aan de orde en laat de verschillende meningen uitvoerig aan het woord. Een definitief antwoord zal echter wel nooit gegeven kunnen worden. Daarvoor spelen de aannames vooraf een te grote rol en hetzelfde geldt voor de interpretaties van de waargenomen wreedheden. Maar de kritiek van Browning op Goldhagen is krachtig en goed onderbouwd en ik ben sterk geneigd mijn vroegere instemming met Goldhagen definitief opzij te schuiven. Ja, de leden van bataljon 101 waren gewillige beulen, schrijft hij, maar dat maakt nog niet dat ze genocidale beulen wilden zijn.

In een tweede bijlage kijkt Browning na 25 jaar terug op zijn oorspronkelijke studie. Er is meer (vergelijkend) onderzoek beschikbaar gekomen en er is nauwkeurig onderzoek gedaan naar fotografisch bewijsmateriaal. Dat fotografisch materiaal is uitermate sprekend en soms ronduit schokkend. Dit is dus waar gewone mensen toe instaat zijn, ook u en ik. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de Duitse ziel ontvankelijker is voor het perverse gedachtegoed van de nazi’s. Groepsdruk en de daaruit voortvloeiende loyaliteiten zijn in belangrijke mate bepalend voor de afslag die we als individu bereid zijn te nemen, ook wanneer we weten dat die afslag naar de meest afschuwelijke taferelen zal leiden. We moeten ons niet teveel illusies maken of onszelf in slaap sussen. We staan juist nu aan het begin van een wereldwijde beweging naar autoritaire samenlevingen, we zijn kennelijk collectief teleurgesteld geraakt in de democratie. Wij hebben geen idee wat ons allemaal nog te wachten staat. We doen er verstandig aan ons de woorden van Primo Levi te herinneren: “Het is gebeurd en kan dus weer gebeuren”.

Enno Nuy
Maart 2024

 

2024-03-17T14:11:06+00:00