Van de tweede wet van de thermodynamica naar Albert Ayler en Julius Eastman (door Enno Nuy)
Van de tweede wet van de thermodynamica naar Albert Ayler en Julius Eastman
Enno Nuy 2025
Inleiding: (g)een essay
Rob, je vroeg me een essay te schrijven over de redenen waarom ik voor bepaalde muziek val, wat is het dat mijn belangstelling triggert, wat doet muziek met mij. Ik heb daar een week of wat over lopen nadenken en kwam tot de slotsom dat ik zo’n essay nooit zou kunnen schrijven. De belangrijkste reden daarvoor is, vermoed ik toch, het gegeven dat ik geen noot of partituur kan lezen en ook nooit echt studie heb gemaakt van de muziekgeschiedenis. Ik ben slechts een dilettant. Dat antwoord was niet echt bevredigend en ik vroeg me af waartoe ik dan wel bij machte zou zijn. Uiteindelijk wil ik toch zelf ook het liefste iets verder komen dan een onderbuikgevoel of iets wat je intuïtie zou kunnen noemen. “Wat doe ik hier, wie ben ik, waar kom ik vandaan, waar ga ik naar toe? Uit die panische radeloosheid wordt elke godsdienst geboren”. Aldus Godfried Bomans, die naar verluidt op zijn sterfbed doodangsten uitstond. Ik prijs mij gelukkig dat ik, zondagskind pur sang, geen last heb van panische radeloosheid maar die vragen dienen natuurlijk wel beantwoord te worden. Ik ben er over na gaan denken. Dit is het resultaat.
De geboorte van de popmuziek
Ik schreef in 1994: Het moet tegen het midden van de jaren vijftig zijn geweest, de westerse samenleving herstelde zich van twee achtereenvolgende catastrofes en de mensen waren vrijwel volledig gericht op de wederopbouw en het verwerven van materiële welstand. In die jaren ontstond voor het eerst in de moderne geschiedenis iets wat schuchter begon te lijken op een jongerencultuur. In die jaren ook begon de ontwikkeling van de massamedia, de communicatietechnologie; de eerste zwart-wit televisies deden hun intrede en de hele straat ging ’s woensdagsmiddags bij de buren kijken, het was in de winter dat dat wonder zich aan mij openbaarde, de lichten in de kamer gingen uit, de gordijnen dicht en we zaten allemaal – naar ik mij meen te herinneren 6 volwassenen en een hele hoop kinderen – achter in de kamer naar dat vierkante venster met de ronde hoeken te kijken, Pipo de Clown en Mamalou (en de arme Herbert Joeks die het stigma van Kluk Kluk nooit van zich af heeft kunnen schudden).
Het was ook in die jaren dat het onderwijs steeds meer haar huidige vorm begon te krijgen, voorbij gleed de tijd dat kinderen vanaf hun twaalfde al aan het werk togen, eerst diende het onderwijs gevolgd te worden. En het was in diezelfde jaren dat de welstand het mogelijk maakte dat jongeren zakgeld kregen en schoorvoetend begon de zich herstellende industrie de jongeren als een potentiële en interessante markt te ontdekken. Ook de media sprongen daar op in, met name de amusementsindustrie.
Het ontstaan van die amusementsindustrie was een gevolg van de toegenomen rationalisatie in de arbeid waardoor de mensen veel minder lang hoefden te werken om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Zo ontstond het tijdperk waarin de mensen niet enkel meer werkten voor hun dagelijks brood maar waarin ze zich ook zekere materiële ambities zoals luxegoederen, vrije tijd, vakanties en amusement konden veroorloven. Deze ontwikkeling deed zich gelijktijdig voor in vrijwel de gehele westerse samenleving waarbij met name het Angelsaksisch taalgebied, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, zeker op het terrein van de amusementsindustrie voorop liepen. In ons land had je toen de Selvera’s en het Cocktail Trio en daarnaast waren hier natuurlijk Conny Francis, Conny Froboess, Doris Day, Fabian en vele anderen populair.
In de Verenigde Staten was reeds tussen de beide wereldoorlogen een hele amusementsindustrie ontstaan, enerzijds door en vanuit Hollywood, anderzijds vanuit de lichte en jazzmuziek en het spreekt voor zich dat die beide werelden elkaar vonden, denk maar aan de vele films met Fred Astaire en Ginger Rodgers. En daarnaast had je natuurlijk the Andrew Sisters, Pat Boone, Bing Crosby en de hele big band industrie van Ellington tot Basie, Glenn Miller en noem ze allemaal maar op. De geschiedenis van de jazz is niet te begrijpen wanneer je niet verder terug gaat in de geschiedenis, naar de tijd van de kolonisatie, de introductie van slaven uit het Afrikaanse continent en de grote burgeroorlog tussen het Noorden en Zuiden.
Ik kan niet zeggen zelf die geschiedenis uitgebreid bestudeerd te hebben maar wel heb ik me jarenlang en nog steeds bezig gehouden met en geïnteresseerd voor de blues. Blues is door haar basisakkoorden en eenvoudige melodielijn, het gebruik van de gitaar en de mondharmonica bij uitstek in staat om emoties van pijn, verdriet en onstilbaar verlangen weer te geven. Als je luistert naar oude bluesmuzikanten zoals Big Bill Broonzy, Muddy Waters, John Lee Hooker en Bo Diddly dan voel je hoe ongelooflijk belangrijk de blues is geweest voor de emancipatie van de zwarte mens.
En het is deze blues in al haar varianten en verschijningsvormen die van ongekende invloed is geweest op de westerse jongerencultuur. In de blues immers ligt de oorsprong van de rock and roll zoals die ontstond in het tijdperk voor de Beatles. In de Verenigde Staten greep de nieuwe muziek van jongeren direct terug op de basisschema’s van de blues, luister naar de muziek van Little Richard, Elvis Presley en zelfs Buddy Holly. In deze eind jaren vijftig werd zo de basis gelegd voor de rock and roll maar ook de rythm and blues en soulmuziek van Martha Reeves and the Vandellas, the Four Tops, Lee Dorsey, Otis Redding en the Supremes etcetera. Op zich is het merkwaardig dat met name in het Verenigd Koninkrijk zo’n levendige jongerencultuur is ontstaan die opmerkelijk snel de ontwikkelingen in de Verenigde Staten wist op te pikken. Voor een deel kan dit verklaard worden uit het feit dat met het ontstaan van een jongerencultuur in de westerse samenleving er voor het eerst in de geschiedenis een expliciete generatiekloof ontstond.
Met het ontwikkelen van een eigen specifieke jongerencultuur, waarbij in haar uitingsvorm terug werd gegrepen op het enige dat de slaven in Amerika hadden, hun blues, ontstond tegelijkertijd een behoefte om zich tegen de oudergeneratie af te zetten. Die oudergeneratie worstelde nog dagelijks met de trauma’s van de wereldoorlogen en was voor het overige volledig in beslag genomen door het streven naar zekerheden en materiële welvaart. De jeugd kende die problemen niet en had steeds minder begrip voor het ouderlijke voorbeeld dat bovendien nog behept was met een uiterst conservatieve en benepen sfeer, vol van taboes en onbespreekbaarheden, dogma’s en axioma’s. Ook hier speelde de muziek een uiterst belangrijke rol, de muziek immers was het medium, de taal bij uitstek van de jongeren. En de protestbeweging vond haar wegen vooral door middel van de muziek, denk aan Bob Dylan, Donovan, Country Joe and the Fish, Woodstock.
Geen middel bleef onbeproefd, geen experiment werd ontweken, de jongerencultuur was vooral bezig zich te ontdoen van de preutsheid, benepenheid en het conservatisme van de oudergeneratie; verzette zich tegen het materialisme en ging op zoek naar nieuwe waarden. Het ligt voor de hand dat het spirituele lokte en daarmee deden de geestverruimende middelen hun intrede en werden schrijvers als Hermann Hesse, Aldous Huxley en Jack Kerouac, vaak huns ondanks mateloos populair. Dit was ook de tijd van de flirt van toenmalige intellectuelen met het communistisch experiment in Cuba en China.
De jaren vijftig en met name zestig waren natuurlijk ook de jaren van de koude oorlog. Het Oostblok verzette zich heftig, en decennia lang met succes, tegen de decadentie van het westen, zowel tegen het materialisme van de ouderen als de ‘verloedering’ van de jongeren. Popmuziek werd beschouwd als de ultieme decadentie en was al die jaren tot zeer recent volstrekt taboe in het communistisch werelddeel. Pas veel later, met de Goelag Archipel werd stukje bij beetje duidelijk hoezeer het orthodox communisme haar toevlucht had genomen tot volstrekte oppressie.
Ook hier echter hebben de communicatietechnieken een zeer belangrijke rol gespeeld. Iedereen in het Oostblok kon via westerse radiozenders en aan de grensstreken zelfs via televisiezenders kennis nemen van die westerse decadentie met al haar aanlokkelijkheden. En het spreekt al evenzeer voor zich dat die naar emancipatie en bevrijding hunkerende mens uit de Oostblokstaten, zeker de jongere generatie, buitengewoon gevoelig was voor en zich aangetrokken voelde tot die westerse muziek die zozeer het verzet tegen de oudergeneratie als zwaartepunt kende, al was het maar omdat de muziek zo specifiek van de jongere generatie was, ontoegankelijk en onbenaderbaar voor de ‘anderen’. Al heel snel ontstond ook in de communistische wereld een underground, een specifieke jongerencultuur waarin de muziek een centrale rol speelde, als het medium, de taal bij uitstek om uiting te geven aan gevoelens van walging, verzet en soms misschien ook hoop.
Belangrijk echter was en bleef het gegeven dat de muziek een basis voor een eigen identiteit, een eigen subcultuur verschafte. Moderne muziek bedrijven stond zodoende gelijk aan een dissidente houding. Zie hier, in zekere zin, de parallel met Sjostakovits!
De eerste tekenen van verzet
Inmiddels waren de Verenigde Staten in een uitzichtloos drama in Vietnam verzeild geraakt en de protestbeweging in de gehele westerse wereld groeide langzaam maar zeker naar een hoogtepunt. Dat waren de tijden van Martin Luther King, Parijs 1986, de Maagdenhuisbezetting, Provo, de Oranjevrijstaat, Paradiso, de Melkweg, het oosters fetisjisme, haschies maar evenzeer van de kraakbeweging, de rookbommen bij een koninklijk huwelijk, de Baader Meinhof Gruppe en de Brigati Rossi.
Het gaat er niet om aan te tonen dat alles met alles samenhangt, evenmin om alle denkbare fenomenen er maar met de haren bij te slepen; het gaat erom enig idee te krijgen van de naoorlogse culturen en subculturen, van al die ontwikkelingen die op een of andere wijze hun invloed hadden op de moderne popmuziek, waar we het nog steeds over moeten hebben. Totnogtoe immers zijn enkel de voorliggende bewegingen aan de orde geweest.
Nog even terug naar het Verenigd Koninkrijk. Eerder schreef ik dat het in zekere zin opmerkelijk was hoe snel de Britse jongerencultuur de rock and roll uit de Verenigde Staten oppikte. Nog opmerkelijker daarbij was hoezeer vele Britse groepen zich volledig baseerden op het bluesidioom.
The Rolling Stones zijn daar bij uitstek het voorbeeld van maar hetzelfde geldt voor legendarische groepen als The Yardbirds, The Free en John Mayall and his Bluesbrakers. Opmerkelijk omdat de Britse samenleving weliswaar een met kolonialisme en slavernij behepte geschiedenis kende maar nauwelijks Afrikaanse slaven naar het moederland zelf had gehaald. De taal van de blues sprak de Britse jongere aan, dat was duidelijk. De blues als taal voor gevoelens van wanhoop en uitzichtloosheid, pijn en loutering. Wie de Britse samenleving bestudeert zal dat niet echt vreemd vinden. Toch zijn de Britten erin geslaagd de jongerencultuur merkwaardig snel te overheersen, dat geldt zeker voor west Europa, waar de Britse popgroepen toonaangevend waren en in zekere zin geldt dat tot op de dag van vandaag. Er zijn vele voorbeelden van Britse groepen die afkomstig uit bijvoorbeeld de tot wanhoop drijvende woonoorden uit de Engelse industriesteden een enorme aantrekkingskracht uitoefen(d)en op subculturen elders in Europa. Bekende voorbeelden zijn the Clash (kraakbeweging) maar ook groepen als the Sex Pistols, later omgedoopt in P.I.L. (Public Image Limited).
Zowel in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Frankrijk is de popmuziek in de loop der jaren zelf weer beïnvloed door andere bewegingen. De immigratie is daarvan de hoofdoorzaak. In de Verenigde Staten betreft het dan vooral de hispano en latino invloeden (denk aan Mink Deville, Mex Tex, Ry Cooder en vele vele andere voorbeelden), in het Verenigd Koninkrijk gaat het vooral om de West Indische en Indiase invloeden hetgeen resulteerde in de ska en de reggae, in Nederland zie je steeds meer invloeden uit de overzeese gebiedsdelen, de landen van gastarbeiders en voorheen de Molukken; in Frankrijk betreft het met name invloeden uit het Noord Afrikaanse continent. Gemakshalve ga ik nu maar voorbij aan de folk en de country and western music. Daar zou je een aparte studie aan kunnen wijden.
En dan nu de popmuziek zelf. Ik ga niet in op de verschillende soorten popmuziek die te onderscheiden zijn, dat zou te ver voeren en bovendien doet het er ook niet zoveel toe. Laat ik volstaan met hier te beweren dat het een misverstand is te denken dat alle popmuziek in wezen hetzelfde is. Waar het nu om gaat is een antwoord te vinden op de vraag wat muziek in zijn algemeenheid teweegbrengt en waarom. Toen ik jaren terug, dat was in het midden van de jaren zeventig, geïnteresseerd raakte in de tegenbewegingen, het communisme, de Rote Armee Fraktion en de sociaal gedepriveerde klassen ben ik met een vriend begonnen aan een correspondentie. Het hoofdthema was muziek en literatuur waarbij we ons met name afvroegen welke muziek of literatuur wel en welke niet deugde. We lazen Jacques Firmin Vogelaar, Walter Benjamin, Adorno en de hele Frankfurter Schule (oftewel de complete SUN bibliotheek) en we luisterden naar Hans Eisler. We zijn natuurlijk nooit tot een bevredigende oplossing van het vraagstuk gekomen en wanneer ik nu naar Hans Eisler luister krijg ik het alleen maar koud en word ik droevig.
Uiteindelijk zal ik in mijn betoog uitkomen bij de slotsom dat ieder oordeel vergeefs en haast zinloos is maar laat ik niet op de zaken vooruitlopen. Puriteinen beweren dat niet-religieuze mensen Bach nimmer echt zullen kunnen doorgronden en waarderen. Anderen beweren dat jonge muzikanten uit Korea, Japan of China nimmer een volledig begrip kunnen hebben van de westerse muziek die zij op onze podia met zoveel furore ten gehore brengen. Weer anderen wijzen de muziek van Gorecki of Kantcheli af onder verwijzing naar de goedkope en lage driften die ten grondslag zouden liggen aan hun partituren. En zo zijn er ook mensen die beweren dat popmuziek per definitie niet tot de cultuur of de goede smaak gerekend kan worden.
Hoe onderga ja muziek?
Hoe luistert een mens naar muziek? De een heeft het geluk zelf een instrument te spelen of partituren te kunnen lezen; de ander kent de muziektheoretische geschiedenis en weet wat bedoeld wordt met een fuga en een canon, herkent stijlcitaten op het eerste gehoor en is op de hoogte van de taal der componisten; weer een ander herkent de verschillende lagen in een compositie en is in staat verbanden te leggen met het libretto van de opera; beschikt daarbij tevens over de kennistheoretische achtergrond om teksten te kunnen duiden en in het vaak infantiele taalgebruik in libretto’s niettemin de prachtigste aforismen en parallellen te ontdekken.
“Und küsst mich ein weiblicher Mund, dann bin ich schon wieder gesund” of: “Eine Schwarze, die ist hässlich” laat Mozart ons weten om ons vervolgens te confronteren met een absurde verkleedpartij en persoonsverwisselingen waar het Theater van de Lach jaloers op zou zijn. Maar laat ik mij hier niet verleiden tot cynisme, ik heb desondanks toch genoten van de opera’s van Mozart en dat is op zich opmerkelijk. Zo worden de opera’s van Wagner, zowel naar partituur als libretto als het toppunt van onze westerse cultuur beschouwd en je staat versteld van de filosofische geschriften die aan deze opera’s worden gewijd, om nog maar te zwijgen van de discussie rond de vraag of Wagner nu wel of niet in Israël gespeeld kan worden. Al die Wagner-libretto’s zijn echter nauwelijks te pruimen, verdachte en rare mystiek, gegoochel met vergif en drankjes, nauwelijks invoelbare emoties en onbegrijpelijke taal. Maar wat heb ik van die opera’s genoten, ook van de doorgecomponeerde muziek van Richard zelf!
Het meest gehoorde verwijt tegen popmuziek is natuurlijk dat het een uiting is die geen speciale technische vaardigheden vereist, noch qua stembeheersing, noch qua instrumentatie. En voorts dat alle popmuziek hetzelfde is, op elkaar lijkt en van iedere diepgang gespeend is, geen lagen kent, vooral gericht is op het middenrif en geen beroep doet op het vermogen van de mens tot analyseren en nadenken. Daarmee wordt in de kringen waar deze verwijten bon ton zijn, de popmuziek voor de eeuwigheid verbannen naar de onderwereld. Het zij zo. De ‘verwijten’ op zich zijn natuurlijk juist. Een popmuzikant hoeft niet jaren te studeren om de mooiste loopjes op zijn gitaar te kunnen spelen en een geschoolde stem strekt meestal niet eens tot aanbeveling. Daarmee echter is de muziek zelf nog niet gediskwalificeerd. Wie genoegen neemt met de stelling dat een waarlijk genieten van muziek eerst mogelijk is na een forse intellectuele inspanning en na kennis genomen te hebben van de muziektheoretische beginselen, welnu die kan zijn hart ophalen bij de ingewikkelde partituren van Wagner, Mozart, Berio, Henze, Messiaen of Schnittke. Het is voor mij volstrekt helder dat de popmuziek bij een mens niettemin hevige emoties op kan roepen. Zodra gelaagdheid en complexiteit echter maatstaf worden voor goede smaak, diepgang en emoties voel ik mij terecht komen in een dubieuze wereld van elitair denken waar men de neus ophaalt voor het plebs dat zich in zijn armzaligheid moet behelpen met zulke frivoliteit en trivialia als de eenvormige popmuziek.
Vooropgesteld zij dat ieder menselijk handelen een economisch goed vertegenwoordigt, of het nu gaat om liefdadigheid, oorlog, maatschappelijk werk, muziek maken of muziek uitgeven. Zodoende is ieder menselijk handelen onderhevig aan de wetten en wetmatigheden van de economische maat. Mensen als voorheen Herbert Marcuse en heden ten dage nog steeds de onvolprezen Noam Chomsky worden niet moe daarop te blijven wijzen.
Voorzichtigheid blijft dus overal en in ieder opzicht geboden. Ik ga daar hier niet verder op in maar wil terugkeren naar de essentie van muziek. Om de zaak te vereenvoudigen zal ik maar een definitie geven van wat muziek voor mij moet zijn wil ze door mij begrepen kunnen worden: muziek dient rechtstreeks emotioneel te raken of op zijn minst het vermoeden te doen rijzen naar achterliggende emoties.
Op de wijze zoals beschreven in het tweede deel van deze definitie heb ik klassieke muziek leren waarderen. Ik beschik immers niet over muziektheoretische kennis en zou niet kunnen uitleggen wat een fuga of canon is. Ik kan geen noot lezen, laat staan een partituur. Niettemin beschouw ik mijzelf als een groot muziekliefhebber en heb ik de indruk dat ik in muziek een diepgang aantref – nogmaals: zonder over directe kennis te beschikken – die ik bij slechts weinigen om mij heen aanwezig vind.
Maar even zo nadrukkelijk ben ik een hartstochtelijk liefhebber van popmuziek en schaam ik mij er niet voor te erkennen dat het middenrif daarbij een grote rol speelt. Waar het om gaat is de directe emotie die langs tal van wegen tot stand kan komen. In de meeste gevallen spelen associaties daarbij een grote rol. Die associaties gaan echter verder dan de toevallige structuur of opbouw van een muziekstuk of popsong. De associatie immers stelt je in staat een wereld aan te raken waarachter je talloze andere werelden vermoedt of fantaseert. Werelden die je zelf maar al te goed kent zonder ze ooit echt in concreto te kunnen beschrijven.
Ik kan niet ontkennen dat hier natuurlijk in zekere zin sprake is van een mystificatie maar ik vermoed dat ieder mens dat op een zeker nivo nodig heeft of beoefent. Iets dergelijks vind ik terug in de muziek van Brian Eno op het album Apollo: muziek van en uit het heelal, kosmische regen die je bijna voelt en ruikt en vanuit die onmetelijkheid van het zwarte gat klinkt herhaaldelijk de schreeuw van de oeros, als het symbool van alle oorsprong. Het is muziek waar ik telkens weer van onder de indruk ben. Het doet er natuurlijk in het geheel niet toe of mijn associaties op enigerlei wijze samenvallen met de intenties van de maker.
Mijn jaren zestig en zeventig
Werd je leven door de week, die ook nog eens zes dagen duurde, verziekt door school en studie, ik moest zeker drie uur per dag studeren nadat ik thuis was gekomen (in die jaren fietste ik zes dagen per week, heen en terug, gedurende veertig weken per jaar, zeven jaar lang, dertien kilometer per fietstocht oftewel 43.680 kilometer, zeg maar een keer de aarde rond!), de zondag was wel het absolute dieptepunt. Na de verplichte kerkgang en de even verplichte zondagochtendkoffie met het hele gezin gingen we aan tafel voor de vermicellisoep en gele vla na, al die jaren lang hetzelfde zondagmiddagmenu! En na de lunch mochten wij de afwas doen, ging mijn moeder naar bed en legde mijn vader zich te rusten in zijn eigen leunstoel. Koppen dicht dus. Mijn grootste vriend in die jaren was mijn buizenradio met het groene lichtje in het midden, op mijn slaapkamer. Wat een geluk dat ik juist in die jaren tussen 1968 en 1980 zondagsmiddags het programma Superclean dreammachine kon beluisteren, elke zondagmiddag. Een programma van Ad Visser en Ad ’s Gravesande. Op www.scdm.nl vind je zowaar de complete programmering terug. SCDM bracht vooral de alternatieve muziek ten gehore, ook wel de West Coast muziek genoemd. Muziek die later aangeduid zou worden als psychedelische muziek, waarmee we al snel in de wereld van de drugs belandden. En ofschoon ik me op dat terrein niet onbetuigd heb gelaten, heb ik zelf nooit een relatie tussen muziek en drugsgebruik gevoeld of gezocht.
Op de middelbare school voegde ik me in de pauzes bij enkele medeleerlingen die me enthousiast maakten voor de nieuwe helden. Ach, we hebben het allemaal meegemaakt, je was of voor de Beatles of voor de Stones. Ik was daar snel uit. De Beatles waren niks voor mij, kwijleballenmuziek noemde ik het, ik begon ze pas te waarderen vanaf Revolver. Nee, behalve The Stones waren mijn helden The Kinks, The Yardbirds en John Mayall and the Bluesbreakers.
Dit was mijn biotoop in die jaren: pick up op mijn bed, ik in een stoel ernaast en als ik iets omhoog keek zag ik de lucht en de voorbij jagende wolken door een klein zolderraampje. Al die eindeloze jaren luisterde ik naar mijn muziek, speelde alle drumpartijen van Mick Avory van the Kinks op mijn knieën, brulde alle teksten hardop mee en dacht steevast: wacht maar, mijn tijd komt nog wel!
Ja, mijn tijd kwam maar ik moest al gauw erkennen dat ik al die jaren weliswaar gedroomd had maar me nooit had bekommerd om de vraag hoe ik dat dan aan zou pakken. Ik verliet het ouderlijk huis, volkomen onvoorbereid. Toen ik niet rond kon komen als student ging ik naar mijn vader en hield hem voor dat het feit dat ik geen beurs had gekregen betekende dat de overheid ervan uit ging dat hij over voldoende middelen beschikte om mijn studie te financieren. Op mijn vraag of hij mij kon steunen antwoordde hij heel simpel dat hij geen geld had en dat ik mijn oudere broer en zus maar moest vragen of zij mij wellicht konden helpen. Dit is wat ik mij herinner maar ik wantrouw mijn geheugen omdat zijn antwoord volstrekt ongerijmd was. Nee, dit heeft hij toch nooit kunnen zeggen?
Mijn oudere zus bracht haar jeugd voornamelijk bedlegerig door als gevolg van zware astma waarvoor ze uiteindelijk jarenlang in Davos Zwitserland werd verpleegd. De rest van de tijd herinner ik me haar rechtop in bed, voortdurend hijgend en naar adem zoekend. Zodra ik een nieuw singletje gekocht had fietste ik zo snel mogelijk naar huis om haar mijn nieuwe aanwinst te laten horen. Ik kon haar geen groter plezier doen. Zelf was ze een groot fan van Francoise Hardy en de West Side Story.
Enfin, ik weigerde natuurlijk die vraag om ondersteuning aan mijn broer en zus voor te leggen en keerde terug naar mijn armzalige studentenbestaan, ruilde mijn kamer in tegen de kleinste kamer in het huis waar ik woonde, deed er tegen een kleine vergoeding de schoonmaak en meldde mij aan als fabrieksarbeider bij uitzendbureaus. Dat werd mijn nieuwe bestaan en om mijn inkomsten wat op te krikken accepteerde ik een baantje bij de VADA in Wageningen, een drukkerij, waar ik twaalf uur per nacht ging werken. Als ik thuis kwam luisterde ik naar twee platen: After the goldrush van Neil Young en de dubbelelpee Peel slowly and see van The Velvet Underground. Ik weet wel waarom ik naar die muziek luisterde, ze sloot naadloos aan bij hoe ik me voelde en ofschoon ik wist dat ik er beter aan deed naar iets anders te luisteren, kon ik me niet aan deze muziek onttrekken. De Velvet Underground vertegenwoordigde een nihilistische wereld waarin weinig hoop te vinden was maar ik had gewoon bewondering voor het lef dat die gasten hadden om zich over te geven aan die onontkoombare uitzichtloosheid. En hetzelfde geldt voor de klaaglijke stem van Neil Young die zong everyone is going out and having fun, what a fool I am for staying home and having none. I somehow can’t get over how she set me free en dan het lang lang langgerekte oh lonesome me. Ja, mijn leven stond stijf van de eenzaamheid in die dagen. Nee, daar kon ik allemaal beter niet naar luisteren maar ik had daar geen zeggenschap in. Dat nachtwerk bij die sombere drukkerij heb ik maandenlang volgehouden, ik voelde een enorme depressie opkomen maar ik had geen keus. Nee, dat soort werk heeft me weinig goeds gebracht. Toen ik thuis met een zekere trots vertelde dat ik in mijn eigen onderhoud had voorzien verlangde mijn vader dat ik een deel van de schamele toelage die ik eerder van hem ontving zou terugbetalen. Ha! Dat weet ik zeker, zo ging dat.
Jeff Beck
Midden jaren zestig hoorde ik op mijn favoriete zenders – ik luisterde enkel en alleen naar de piratenzenders Radio London en Radio Caroline -voor het eerst muziek van the Yardbirds. Ik zou ze nooit live zien spelen. De groep heeft het maar een paar jaar volgehouden, tot 1968 maar heeft op mij een onuitwisbare indruk gemaakt. Elementen uit hun muziek leidden ertoe dat de groep werd gekarakteriseerd als psychedelisch maar de feitelijke basis van hun muziek is de blues. Al in een vroeg stadium, vanaf 1963 trad de groep op als begeleider van de beroemde Amerikaanse mondharmonicaspeler Sunny Boy Williamson. En de blues zou altijd herkenbaar blijven in hun muziek, ook toen Eric Clapton werd vervangen door Jeff Beck. Vanaf het moment dat Jeff Beck (1944-2023) deel uitmaakte van The Yardbirds heb ik een diepe bewondering voor hem opgevat. Ik kende al zijn solo’s uit het hoofd net zoals ik bij Mick Avory van de Kinks ook de drumpartijen van Jim McCarty op mijn knieën meesloeg. Hoogtepunt van het Yardbirds repertoire vond ik Happenings Ten Years Time Ago en ik was diep verontwaardigd toen ik de beroemde Radio London deejay Tony Blackburn op de radio hoorde zeggen: “the best part of this record is the hole in the middle”.
Nadat the Yardbirds een streep onder hun gezamenlijk optreden zetten is Jeff Beck zich vooral op de jazzrock gaan richten. Op YouTube vind je de opnames die gemaakt zijn in Ronnie Scott’s Jazzclub in London, november 2007. Daarmee krijg je een prachtig overzicht van de muziek van Jeff Beck en zie je vooral ook waarom hij een echte gitaarvirtuoos is. Ik heb bijna alle concerten van Jeff Beck sindsdien in Nederland gezien, zowel op het North Sea Jazz Festival als elders. Ik stond telkens vooraan, de bek open van pure bewondering, ja je mag wel zeggen: ik was een echte fan. Op zijn laatste concert in Tivoli Utrecht opende hij met Hammerhead, alle vezels in mijn lijf trilden mee op de waanzinnige geluidsgolven die over ons uitgestort werden. Jeff Beck overleed op 12 januari 2023, de enige rockheld die ik ooit heb vereerd. Ik had werkelijk al zijn platen, zonder enige uitzondering. Man, wat heeft die kerel een heerlijke muziek gebracht!
Over songteksten
Sprak ik zojuist over de Velvet Underground, hier een strofe uit de onsterfelijke song Pale Blue Eyes, een strofe die mij confronteert met gebeurtenissen uit mijn persoonlijke geschiedenis waarover ik uren kan mijmeren en vertellen maar nimmer zonder daarbij zeer emotioneel te worden. Over de gebeurtenissen zelf doe ik er het zwijgen toe maar hier is de strofe:
it was good what we did yesterday / and I’d do it once again
the fact that you are married/only proves you’re my best friend / but it’s truly truly
a sin / linger on your pale blue eyes
Vergelijk dit met de plotselinge leugen uit Pelleas et Melissande en zie hoe weinig verschil er is in de boodschap of de daarachterliggende wereld. Een andere strofe nu, dit keer van Van Morrison uit de song Tir Na Nog, een strofe die al evenzeer een wereld van dierbaarheden in zich kent, dierbaarheden die een meer dan wezenlijk deel van mijn bestaan uitmaken:
We’ve been together before / in a different incarnation / and we loved each other
then as well / and we sat down in contemplation / many many many times you
kissed mine eyes / in Tir Na Nog.
Bij gelegenheid wil ik de volgende song eens laten horen. Death is a Star van The Clash, geschreven door Joe Strummer, de zanger van de band. Een licht jazzy liedje, zo afwijkend van wat de band doorgaans liet horen. Een donkere, regenachtige avond in een Engelse industriestad waar de werkloosheid extreem is, de leegte overweldigend en het enige vertier bestaat uit een B-film in een achteraf bioscoop:
Death is a star
I was gripped by that deadly phantom / I followed him through hard jungles / as he
stalked through the back lots / strangling through night shades
the thief of life / moved onwards / outwards to love
in a one stop only motel / a storm bangs on the cheapest room / the phantom slips
in to spill blood / even on the sweetest honeymoon
the killer of love / caught the last late niagara bus
by chance of escaping from misery / by suddeness or in answer to pain / smoking in
a dark cinema / you could see the bad go down again
the clouds are high in Spanish mountains / a ford roars through the night full of rain
the killer’s blood flows / but he loads his gun again
make a grown man cry like a girl / to see the guns dying at sunset / in vain lovers
claimed / but they never had met….
Popmuziek leidt vaak tot prachtige poëzie. Ik zou eindeloos veel teksten kunnen citeren maar ze zouden niets toevoegen aan hetgeen ik eerder schreef. Bovendien zijn wat mij betreft tekst en muziek onlosmakelijk met elkaar verbonden. Overigens moet ik hier wel bij opmerken dat een groot deel van de popmuziek gebruik maakt van de meest stompzinnige teksten over pubers die in de steek waren gelaten door hun vriendinnetjes of rijmelarijen van soortgelijke strekking. Uitzonderingen waren er ook, denk maar aan een song als Bus Stop van de Hollies. Ook deze tekst gaat over liefde maar de strofes zijn voorbeelden van prachtig extreem simpel taalgebruik dat leidde tot een ongekend soepele en lenige tekstbehandeling. De tekst is van Graham Gouldman die vele, vele hits heeft geschreven, waaronder Evilhearted you en For your love van The Yardbirds. Gouldman zullen we later tegenkomen in de befaamde Britse band 10CC.
Bus stop, wet day, she’s there, I say
“Please, share my umbrella”
Bus stop, bus goes, she stays, love grows
Under my umbrella
All that summer, we enjoyed it
Wind and rain and shine
And that umbrella, we employed it
By August, she was mine
Every mornin’, I would see her waiting at the stop
Sometimes she’d shopped and she would show me what she bought
All the people stared as if we were both quite insane
Someday my name and hers are going to be the same
That’s the way the whole thing started
Silly but it’s true
Thinkin’ of a sweet romance
Beginning in a queue
Came the sun, the ice was melting
No more sheltering now
Nice to think that that umbrella
Led me to a vow
Als we het hebben over songteksten dan mag de naam Ray Davies van The Kinks niet ontbreken. Als geen ander wist hij in onvergetelijke songteksten de kleur en de sfeer van die vroege jaren zestig te treffen. Niemand die, zoals hij, met simpele maar rake typeringen weer wist te geven hoe het was om in het Engeland van die tijd op te groeien. Een song als Waterloo sunset is onnavolgbaar mooi en volstrekt tijdloos! En zo schreef hij talloze liedjes die je onmiddellijk meezingt, zodra je ze hoort. Ik althans, ken vrijwel al die teksten uit mijn hoofd: Well respected man, Tired of waiting, See my friends, Celluloid heroes enzovoort.
Ook moeten we hier opmerken dat veel popsongs uit volstrekt raadselachtige teksten bestaan. Wat te denken van het prachtige maar volstrekt onbegrijpelijke Can’t find my way home van Blind Faith:
Come down off your throne and leave your body alone
Somebody must change
You are the reason I’ve been waiting so long
Somebody holds the key
But I’m near the end and I just ain’t got the time
And I’m wasted and I can’t find my way home
Enig idee waar dit over gaat? Iemand is hier goed de weg kwijtgeraakt. Inderdaad: de tekstdichter.
Compositie en uitvoerder
Een andere, tot nog toe onbesproken facet van popmuziek is het verband tussen compositie en uitvoerder. In de klassieke muziek wordt een compositie door orkesten en dirigenten telkenmale heropgevoerd. In de meeste gevallen kennen wij niet het vergelijk met de oorspronkelijke intenties van de componist en moeten we het doen met interpretaties van partituren. Hele volksstammen muziekrecensenten verdienen hun brood met het becommentariëren van de muziekpraktijk. Denk aan die hopeloze discussie over authentieke instrumenten. In de popmuziek is in veel gevallen de tekstdichter/componist tevens de eerste uitvoerder van de popsong. Daarmee zet deze tevens de toon, de maat, de referentie. In slechts weinig gevallen wordt het origineel overtroffen. Songs van de Beatles zijn alleen interessant wanneer ze door de Beatles zelf worden uitgevoerd. Met uitzondering dan van With a little help from my friends, uitgevoerd door Joe Cocker, dat was een regelrechte sensatie. Merkwaardig is dat ook hier de associatie en de herkenning een grote rol spelen. De eerste uitvoerder hoeft niet altijd de tekstdichter of componist te zijn maar de song wordt doorgaans wel met die eerste uitvoerende artiest geassocieerd.
De vraag naar de tijdloosheid van de popmuziek vind ik niet interessant maar ik prijs mijzelf gelukkig dat ik, kind van mijn tijd, de wereld van de popmuziek ken en in zekere zin nog beter kan doorgronden dan die van de klassieke muziek. Popmuziek is kortgezegd een van de belangrijkste cultuuruitingen van deze tijd, onmiskenbaar, onloochenbaar. En zoals overal en van alle tijden: er is veel kaf onder het koren. En voor het overige verhaalt de popmuziek van alles wat de mens zoal bezighoudt: van de liefde en het overspel, geilheid, erotiek en sexualiteit, oorlog en geweld, de angst en de eenzaamheid, macht en verzet.
Tweede wet van de thermodynamica.
Die wet vertelt ons dat de entropie, de chaos toeneemt in ieder systeem, hoe geordend het er ook uit mag zien. Op het niveau van het universum weten we wel ongeveer hoe dat er uitziet. Meerdere scenario’s zijn denkbaar maar van geen van die scenario’s worden we erg vrolijk. Aan het einde van dit universum is alles verkruimeld en uit elkaar gevallen. Het is dan al heel lang heel erg koud en heel erg donker.
Wij mensen vinden dat geen prettige gedachte. We koesteren de vooruitgangsgedachte en het zit nu eenmaal in ons hoofd en ons DNA dat harmonie het hoogste goed vertegenwoordigt. Voor mij was dat niet anders, ik was op zoek naar harmonieën, zeker in de muziek en ik beperkte me aanvankelijk tot de klassieken, aangewezen op de kleine verzameling platen die mijn ouders bezaten. Veel operette maar dat verdroeg ik niet. Eine kleine Nachtmusik daarentegen kan ik van voor naar achter en omgekeerd nog steeds uit mijn hoofd neuriën. Peter Kreuder waren mijn ouders ook gek op maar het kon me niet bekoren. En verzette ik mij aanvankelijk, ik kan me het nu niet meer voorstellen, tegen popmuziek, het zou niet lang meer duren voor ik dat verzet definitief moest opgeven.
Ik raakte verslingerd aan geluid en van meet af aan was ik diep onder de indruk van klanken die associaties met onbekende verten en horizonten opleverden. Ik kocht al muziek van Ravi Shankar voordat The Beatles zich tot hen bekeerden maar ook de doedelzak fascineerde mij mateloos. Al snel kocht ik vaker etnische muziek. Pas vele jaren later hoorde ik opeens My Life in The Bush of Ghosts van Brian Eno en David Byrne en dan vooral het nummer Regiment, een nummer dat met een intrigerende percussie begon en die gedurende het gehele nummer nauwelijks zou variëren waardoor een hypnotiserende effect ontstond dat nog versterkt werd door een lang aangehouden toon zonder ook maar de geringste variatie en dan opeens, als de percussie even versnelt, zijn daar, o magie, opeens Arabische klanken, vermoedelijk een imam die bovenop een minaret de gelovigen opriep tot gebed maar mij ging het daar niet om. Opnieuw die associaties met de verte, er zijn andere werelden, andere blikken op ons bestaan en al die tijd die magische percussie over het gezang van de imam, ik was verbijsterd door deze compleet nieuwe klankwereld. We schrijven dan al 1981. En ondertussen had ik, op zoek naar harmonie, de klassieke muziek ontdekt.
Het mooie en bijzondere van popmuziek in de jaren zestig is dat alles, elke melodie, elke riff nieuw was. Niets was ooit eerder gebeurd, ten gehore gebracht. En tot de dag van vandaag, ik ben bijna 75, heb ik meerdere keren per dag associaties die uit die periode dateren: mijn hoofd, mijn geheugen is een grote verzamelingen songteksten, lines, soundbites en bij vrijwel iedere gebeurtenis, groot of klein, is mijn eerste associatie een tekstfragment uit een oude popsong! Ik lijk daar zelf totaal geen invloed op te hebben, als moerasgas welt zo’n tekst dan op. Een favoriete gedachte is I see no hostile flags there, afkomstig uit Singing the dolphin through van Manfred Manns Earthband, luister vooral ook naar de prachtige saxofoonsolo van Barbara Thompson aan het einde!
Parijs 1970, een korte anekdote
In het najaar van 1970 vertrok ik liftend met een kameraad van de middelbare school naar het zuiden. We hadden geen vastomlijnd doel maar belandden op een gegeven moment in een vrachtwagen die ons naar Parijs zou brengen. Het was al donker toen we in de verte de eerste contouren van de lichtstad ontwaarden. Ik was opgewonden, nog nooit ergens geweest en nu zomaar onderweg naar Parijs! We hadden geen idee waar de chauffeur ons uit liet stappen, we waren in hartje Parijs verzeild geraakt. Maar we hadden onze weg amper, te voet dit keer, vervolgd of een zwarte politiebus stopte naast ons met piepende remmen, een deur werd open geslingerd en voor we het wisten zaten we binnen. We waren het Frans, ondanks zeven jaren gymnasium, niet machtig. Kennelijk wist de Franse politie zich geen raad met deze nutteloze vangst want na een half uurtje zinloos rondrijden, waarbij ook andere onnozelen van de straat weden geplukt, flikkerden de flics ons weer op straat, waarna we al snel een groep jongeren tegenkwamen, aangevoerd door een vrolijke en ietwat euforische Franse jonge meid die ons uitnodigde ons aan te sluiten bij haar gevolg, ze zou ons een slaapplaats bezorgen. We kwamen uiteindelijk ergens drie hoog achter terecht en kropen in onze slaapzak, op de vloer van een ruime kamer waar zeker tien tot vijftien anderen hetzelfde deden. Ik werd vroeg in de ochtend wakker toen onze redster in nood zich luidruchtig bezighield met, ja met wie eigenlijk? De jongen in kwestie stoorde zich op enig moment kennelijk aan het gebrek aan privacy, boog zich uit zijn bed en zette een krakerig plaatje op met een van mijn favoriete songs van the Stones: I’m free! Sinds die vroege Parijse ochtend is dit voor mij een iconisch nummer geworden waarvan vorm en inhoud de werkelijkheid ontstegen, ik had het gevoel alsof ik ondanks de korte nacht en de harde vloer opgetild werd en zo vanished in a sweetly scented smoke. Deze laatste woorden zijn afkomstig uit een song van Audience. Ik meen me te herinneren dat ik nog die hele nieuwe dag met een grote glimlach op mijn smoel door Parijs stuiterde.
Klassieke muziek
Ondertussen luisterde ik steeds vaker naar klassieke muziek en ik begon een verzameling aan te leggen waarbij ik van iedere stijlperiode muziek kocht en ging beluisteren. In die jaren, zeg maar tussen 1980 en 2010 bezocht ik eindeloos veel concerten alsook de opera in Amsterdam en zag memorabele voorstellingen van Pierre Audi, niet alleen de volledige Ring der Nibelungen maar ook onvergetelijke voorstellingen van Monteverdi. Maar het absolute hoogtepunt was toch wel de wereldpremière op 13 april 1992 van Schnittke’s Life with an idiot op een libretto van Viktor Jerofejev en met een prachtige rol voor cellist Rostropovitch die hier ook de piano bespeelt. Hij deed dat gezeten op een verhoging midden tussen de toekijkers op de eerste rijen. Ik kon hem aanraken! Onvergetelijke voorstelling op basis van een volstrekt gestoord libretto. Maar dat zag ik wel vaker in het operarepertoire. Vooral Wagner was daarin onovertroffen. Na het vertrek van Audi hield ik de opera voor gezien maar bleef klassieke muziek verzamelen en zoveel mogelijk concerten bezoeken. Maar, zoals gezegd, ik kan geen noten lezen, laat staan een partituur, ik moet het doen met, ben aangewezen op mijn directe zintuiglijke ervaringen. En daar heb ik lang plezier aan beleefd, zeker toen ik eenmaal de minimal music ontdekte. Op Philip Glass raakte ik snel uitgehoord maar Steve Reich en John Adams konden me langer boeien. Maar nadat ik in korte tijd alle honderdenzeven symfonieën van Haydn had beluisterd was het opeens afgelopen met de klassieke muziek. Dat had ik natuurlijk nooit moeten doen. Als ik naar symfonie nr 41 luisterde had ik al geen idee meer hoe nr 40 had geklonken. Die Haydn is echt helemaal los gegaan, waarom had hij bij nr 35 niet al het idee dat hij dat format nu wel voldoende verkend want totaal uitgemolken had? Zeg mij, wie kan in alle ernst beweren dat al die symfonieën iets zinvols hebben toegevoegd aan de canon van klassieke muziek?
Ik bezocht nog wel geregeld concerten maar moest toch telkens vaststellen dat de muziek me begon te vervelen. Niet alleen de breedsprakige Mahler maar ook componisten als Brahms, Mozart en op het einde ook Beethoven konden me niet langer boeien. Alfred Schnittke bleef me wel bezighouden, vooral zijn desolate strijkkwartetten maken nog steeds diepe indruk. Maar daarmee is alles wel gezegd. Met dien verstande dan dat ik, tot op de dag van vandaag, Meeresstille und glückliche Fahrt van Mendelssohn majestueuze en optimistische muziek vind. Alleen al die titel! Muziek die altijd wel ergens in mijn hoofd galmt. In mijn herinnering voer ik eens over Loch Ness met deze muziek in mijn hoofd, dat was goddelijk! Maar ik acht het niet onwaarschijnlijk dat ik hier door mijn geheugen in de maling wordt genomen.
Jazz
Het moet in de tweede helft van de jaren zeventig zijn geweest dat vrienden mij voor het eerst jazz muziek lieten horen. Uit die tijd herinner ik mij The Köln Concert, Arbour Zena en Facing you van Keith Jarret en Gnu High van Kenny Wheeler, verder John Mclaughlin Mahavishnu Orchestra en natuurlijk de onnavolgbare Miles Davis. Ik werd langzaam maar zeker gegrepen door deze muziek maar beperkte me vooral tot de lyrische, de electrische en de acid jazz. Van Jarret kocht ik alles wat ik tegenkwam en ik besloot me verder in deze muziek te verdiepen. Ik begon bij Charlie Parker en werkte me door de hele jazzgeschiedenis heen. De big bands sloeg ik over, Duke Ellington, Sarah Vaugh en Ella Fitzgerald waren aan mij niet besteed. Ik maakte een uitzondering voor Dizzy Gillespie omdat hij als enige zijn wangen zo enorm kon opblazen bij het bespelen van zijn trompet. En, niet te vergeten, Buddy Rich. De muziek van zijn orkest deed me niks en kon me nauwelijks boeien, al die solisten die keurig naast elkaar zaten en beurtelings opstonden om een solo te spelen, ik liep er niet warm voor. Maar die prachtige rooie, lelijke, bezwete kop van Buddy Rich die achteloos het prachtigste drumwerk ten beste gaf, onvergetelijk en een genot om naar te kijken en luisteren. Buddy Rich had de beschikking over twee ogen, net zoals wij allemaal maar hij had ze helemaal niet nodig. Ik geloof niet dat hij ooit naar zijn eigen handen of naar zijn drumkit heeft gekeken tijdens een voorstelling, hij speelde alles blind. Een ongekende virtuositeit!
Pas ver in de jaren tachtig, misschien later, ging ik in mijn eentje naar het North Sea Jazz Festival, eerst in Den Haag, daarna in Rotterdam. De namen die me echt bij zijn gebleven zijn de saxofonist Pharoa Sanders en de Poolse trompettist Thomas Stanko. Tutu van Miles Davis vond ik een sensatie maar dat zou al snel overtroffen worden door het verbluffende Skecthes of Spain met de werkelijk schitterende arrangementen van Gil Evans. Ik heb van meet af aan gezegd dat als ik gedwongen werd de rest van mijn leven op een onbewoond eiland door te brengen en maar één plaat mee mocht nemen, dan zou het Skecthes of Spain zijn. Ik ben nog steeds niet van gedachten veranderd. Maar het zou wel pijn doen. Waarom maakt juist deze plaat zo’n verpletterende indruk? Natuurlijk primair het spel van Davis, uit duizenden herkenbaar, zoals ik ook Chat Baker en Thomas Stanko onmiddellijk herken. Maar Skecthes of Spain biedt oneindig veel meer. Het is eigenlijk een atypische opname voor Davis, die je niet onmiddellijk met Spanje zou associëren. Dan kom je onmiddellijk bij Gil Evans terecht die met zijn prachtige arrangementen iets onzegbaars aan de muziek toevoegde. Deze plaat straalt Sehnsucht en nostalgie uit, ik krijg hier onmiddellijk beelden op mijn netvlies uit de jaren dat ik meerdere keren Aragon en Pamplona in de jaren zeventig van de vorige eeuw bezocht, ik ruik de papierfabriek in Sangüesa, voel het water van het Embalse de Yesa, slenter op een heiige dag door Pamplona en zie de donkere onweerswolken op een hete zomerdag over de Pyreneeën omlaag denderen. Ik luister naar Miles Davis en hoor voortdurend Rodrigo en in Saeta zit je opeens in een kleine arena naar een stierengevecht te kijken. Ja, ik weet wel waarom ik deze plaat mee zou nemen naar mijn verbanningsoord.
Die toenemende chaos van de entropie zat me ondertussen dwars. Ik was wel geïnteresseerd in de muziek van Archie Shepp en Pharoa Sanders maar deze muzikanten zochten geregeld de grenzen van hun materiaalgebruik en klankwereld op en ik stelde vast dat ik daar kennelijk nog niet aan toe was. Ik was verbluft door Far off sand van Pharoa Sanders maar de eerste keren dat ik The creator has a master plan hoorde haakte ik af toen alle orkestleden op een teken van Pharoa allen hun eigen weg gingen zonder zich ook nog maar iets aan te trekken van enige structuur of samenhang in de muziek die ze speelden. Pas vele minuten later zouden ze weer bij elkaar komen. Maar ik ben blijven luisteren en ben die compositie steeds meer gaan waarderen. Nu vind ik het een briljant werk waarin Pharoa Sanders zich, althans zo ervaar ik dat, laat zien als een man met een stevig gevoel voor humor als hij dat Masterplan in complete chaos laat ontaarden. Het kan goed zijn dat deze heerlijke vertolker van de spirituele jazz een heel ander beeld in zijn hoofd had toen hij deze muziek componeerde maar daar hoef ik mij natuurlijk niets van aan te trekken. Ik heb sowieso niets met een creator, een concept dat ze aan mij nooit hebben kunnen slijten. Hoe het ook zij, nadat ik de broze Pharoa Sanders op het North Sea Jazz Festival heb zien optreden, hij was toen al ver in de tachtig, was ik helemaal verkocht. Zijn saxofoonspel is uit duizenden herkenbaar, hij kan uit volle borst blazen om vervolgens opeens over te gaan in een fluistertoon, hij speelt melodieus om naadloos in een heel andere klankwereld te stappen, zijn saxofoon wordt dan gruizig, vals, het piept en kreunt en je vraagt je dan voortdurend af welke weg hij ingeslagen is tot hij weer terug is gekeerd bij zijn basismotief.
Het Sun Ra Arkestra kwam ik al snel tegen maar ik vond die verkleedpartijen met exotische costuums maar helemaal niets, Sun Ra zelf verklaarde geregeld de grootst mogelijke nonsens en de muziek leek me ook niet bijster interessant. Ik had in die eerste jaren dat ik intensiever naar jazzmuziek begon te luisteren meer belangstelling voor de lyrische jazz van Keith Jarret en de spirituele jazz van Don Cherry, Pharoa Sanders en Alice Coltrane. Tot ik in 2022 het album Living Sky tegenkwam, dat was een regelrechte sensatie en ik realiseerde me dat ik dit orkest ten onrechte had genegeerd. Luister eens naar het prachtige nummer Chopin. Ik begon te luisteren en raakte gefascineerd door de muziek die dit orkest ten gehore bracht, muziek van een enorme diversiteit gedurende hun inmiddels meer dan 75-jarig bestaan.
Op 27 oktober 2024 trad het orkest op in Het BIM huis in Amsterdam. Ik zat op de eerste rij en beleefde een van de hoogtepunten van mijn leven! Sun Ra richtte zijn orkest op ergens in de jaren zestig maar stierf in 1993. Zijn opvolger Marshall Allen is op 100 jarige leeftijd in 2024 overleden. De informele leider van de band is nu Noel Scott op bariton sax en conga. Prachtkerel met veel gevoel voor humor en understatement. Michael Ray en Cecil Brooks op trompet, Tyler Mitchell op bas, Farid Barron piano, Nasir Dickerson op alt en sopraansax, James Stewart op fluit en klarinet, George Gray op drums en Jose da Silva en Elson Nascimento op percussie. En last but not least de volumineuze Tara Middleton zang.
Ik heb vrijwel alle platen van dit waanzinnige orkest en er kwam veel bekends voorbij naast de nieuwe nummers van hun pas verschenen album Lights on a satellite. Het werd een onvergetelijk concert van ruim anderhalf uur. Oude rotten in het vak met een paar jonge gasten als nieuwe aanwas. Stuk voor stuk geweldige muzikanten, we zagen en hoorden prachtige soli van Nasir Dickerson op sax en James Stewart op klarinet. De pianist Farrid Barron was enorm op dreef en behalve echt Amerikaans weelderig maar functioneel en imposant pianospel probeerde hij ook de Moonwalk van Michael Jackson. En onverstoorbaar plukte bassist Tyler Mitchel met een gelukzalige glimlach aan zijn snaren. Een heerlijk big band geluid met geweldige solisten. Noel Scott is een ras entertainer en ik ben gek op dat prachtige geluid van de baritonsax (niet als Gerry Mulligan hem bespeelt, die muziek is me te gelikt en gestructureerd.) Wat een heerlijk concert, wat een prachtig stel muzikanten. Niet meer zo uitbundig gekleed als destijds maar nog steeds even uitbundig spelend.
Dan ligt daar de vraag waarom ik dit nu zo’n geweldig orkest vind. In de eerste plaats is er natuurlijk toch de tot verbeelding sprekende geschiedenis van het orkest. Sun Ra mag dan misschien een ongelooflijk warhoofd geweest zijn, hij speelde wel heerlijke muziek. En nog steeds blinkt dit orkest uit in composities uit The American Songbook maar net zo gemakkelijk afgewisseld met verrassende eigen composities. Nu ben ik sowieso verkocht als ik een baritonsax hoor en zie. De toon en klankkleur van dat instrument maken op mij diepe indruk en dat heeft alles te maken met de wendbaarheid van de saxofoon. Op dat instrument kun je dingen doen, fratsen uithalen die op andere instrumenten totaal anders uitpakken, de saxofoon smeekt om een schurend geluid, dat tevoorschijn komt als de musicus gaat spelen met zijn adem en die prachtige kleppen op dit instrument begint te bespelen. De meest mensen, zeker de ongeoefende luisteraar, verdraagt dat geluid meestal niet maar wie de moeite neemt zijn ogen en oren de kost te geven merkt dat het je eigen beperkte instelling is die je zegt dat voldaan moet worden aan zekere eisen qua vorm en structuur. Zodra je dat soort conventies loslaat, ontstaat er een compleet nieuwe wereld met een ongekend wijds perspectief. Daarin verschilt, vermoed ik, de jazz instrumentalist van een musicus in een klassiek orkest. De laatste speelt enkel vanaf een partituur en is niet gewend aan improviseren. Terwijl de essentie van jazz nu juist de improvisatie is. En dan kan een saxofonist of een trompettist alle mogelijkheden van zijn instrument ten volle benutten. Niet elke improvisatie is wellicht even geslaagd maar de musicus durft dat tenminste aan en ik merk dat ik precies dat zo heerlijk vind aan jazz muziek. Sterker nog, ik zou willen dat ik zelf een instrument kon bespelen en dat ik ook in mijn persoonlijke leven wat beter zou kunnen improviseren in plaats van mezelf voortdurend in de weg te zitten. Ik wil maar zeggen, de beleving van muziek heeft alles te maken met je persoonlijke instelling en ontstijgt te allen tijde de bedoelingen van de componist, of hij die nu in een partituur of slechts losse schetsen heeft vastgelegd. Daarom kan ik, zonder zelf musicus te zijn en zonder noten of partituur te kunnen lezen, genieten van muziek ook al moet ik daarbij geheel vertrouwen op het vermogen van mijn zintuigen. Daarom heb ik mij verdiept in de geschiedenis van de popmuziek, de klassieke muziek en de jazz
Albert Ayler
Albert Ayler (1936-1970), de invloedrijke Amerikaanse jazzsaxofonist, stierf op 25 november 1970. Zijn dood werd officieel verklaard als een verdrinking in de East River in New York City, maar er zijn verschillende speculaties over de omstandigheden van zijn dood. Sommigen geloven dat het zelfmoord was, terwijl anderen denken dat het een tragisch ongeluk was. Ayler was destijds op een dieptepunt in zijn leven, zowel persoonlijk als professioneel. Ondanks zijn vroege dood blijft zijn werk een grote invloed uitoefenen op de avant-garde jazz. Ik kwam al vrij snel in aanraking met het werk van Albert Ayler maar vond zijn muziek te ongestructureerd, ik was nog niet toe aan de free jazz. Wat mij verwondert is hoe vroeg Albert Ayler buiten alle bekende paden trad en dat al rond het midden van de jaren zestig! Er zijn prachtige opnames gemaakt van een concert van Albert Ayler met zijn broer Donald (1942-2007) op trompet, live in Berlijn in 1966. Had ik daar maar bij kunnen zijn, ik zit er nu, meer dan zestig jaar later met open mond naar te kijken. En wat zie je dan? Pure lyriek en levenskracht maar even zo gemakkelijk laat Ayler zijn sax scheuren en piepen maar je ziet en je voelt aan alles dat hier een artiest staat te spelen die zijn hart en instinct volgt. Maar iedere keer na zo’n bijna extatische uitbarsting keert hij toch weer naar het basismotief terug. Zijn zes jaar jongere broer doet nauwelijks voor hem onder. Een begenadigd trompettist die uiteindelijk in 2007 zelfmoord zou plegen. Op Spotify is vrijwel niets van Donald Ayler te vinden en dat is doodzonde. Beide broers hebben, zo maak ik op uit de schaarse publicaties, geen gelukkig leven geleid. Voor een deel had dat te maken met de slechts geringe waardering voor de muziek die ze maakten, voor een deel had het te maken met de gevolgen van drugsgebruik en tot slot waren ze, kennelijk, beiden kwetsbare persoonlijkheden. Er is een werkelijk ontroerend interview met Albert Ayler te vinden, dat afgenomen werd in het jaar dat hij zou komen te overlijden. Voor mij is Albert Ayler een icoon, een grote jazzheld, die zijn tijd ver vooruit was.
De Duitse schilder Gerhard Richter (1932) werd beroemd met zijn schilderijen die tot stand kwamen door laag over laag te schilderen, waarbij hij vooral gebruik maakte van enorme meetlatten om een nieuwe verflaag over de oude aan te brengen. Hierdoor ontstonden vreemde landschappen die her en der openingen naar de vorige verflaag lieten zien. Op deze manier zag ik in sommige van zijn schilderijen schimmen van beboste landschappen en iets wat leek op middeleeuwse taferelen. Zulke taferelen waren er uiteraard niet, ze leken gesuggereerd te worden door de structuur van de schildering. En misschien ben ik wel de enige die tot de hier genoemde associaties kwam. Op dezelfde manier voel en hoor ik onverwachts lagen in de muziek van Albert Ayler, bijvoorbeeld in Universal Indians waardoorheen ik begrafenishymnes denk te horen. Ik word iedere keer weer enorm verrast door de muziek van Albert Ayler omdat er van zijn muziek een ongelooflijk bezieling uitgaat, hij durfde toch maar op deze manier te spelen in een tijd dat de meeste mensen hier absoluut niet aan toe waren. Als je hem hoort en ziet spelen, dan staat daar een man die gelooft in wat hij doet, dit is wat hij te bieden heeft, anders kan hij niet. Ik ben er diep van onder de indruk en heb inmiddels al zijn muziek in mijn bibliotheek.
Julius Eastman
Julius Eastman, de Amerikaanse componist en uitvoerder, geboren in 1940 stierf op 28 januari 1990, op 49-jarige leeftijd. Zijn dood werd veroorzaakt door een hartaanval. Eastman had op dat moment te maken met verschillende persoonlijke moeilijkheden, waaronder armoede en een moeilijke relatie met de muziekwereld. Hij was al enige tijd dakloos en worstelde met zijn gezondheid, deels als gevolg van zijn levensstijl en mogelijk ook van gezondheidsproblemen gerelateerd aan hiv/aids, hoewel dit niet officieel is bevestigd. Eastman wordt nu beschouwd als een belangrijke figuur in de avant-garde en minimalistische muziek, ondanks dat zijn werk lange tijd onderbelicht bleef. Hij was openlijk gay en daar bleek ook niet iedereen mee om te kunnen gaan. Als je dan ook nog muziek componeert die zich nadrukkelijk buiten de bekende paden en structuren begeeft, dan maak je het jezelf niet gemakkelijk. Eastman stierf aan een hartstilstand, dakloos, verslaafd en vergeten door het muzikaal establishment. Veel van zijn werk is verloren gegaan. Het is opmerkelijk dat een homoseksuele man als Julius Eastman kennelijk niet overeind kon blijven in de wereld van de avant-garde muziek. Of werd zijn tragische levensloop niet zozeer door systemische discriminatie beïnvloed maar veeleer door zijn psychische kwetsbaarheid? We zullen het nooit weten. Maar ondertussen componeerde hij indrukwekkende muziek.
Kijk eens naar een stuk als Stay on it, reeds in 1973 gecomponeerd maar naar het schijnt pas in 2015 voor het eerst opgevoerd. In de opname hier, die dateert uit 2021, zien we het SFCM orchestra onder leiding van Edwin Outwater met Alexander Gedeon als Stage Director. Ik hoorde pas in 2023 voor het eerst van Julius Eastman en ik was onmiddellijk verkocht, het was werkelijk een sensatie. Dit Stay on it ontstond in 1973 en daarmee stond hij toch ook aan de basis van de minimal music. Luister eens naar het fascinerende tiendelige Femenine. Let op, hier staat niet Feminine maar het afwijkende Femenine waarmee de componist zou hebben willen aangeven dat hij zichzelf als binair ziet en door in het woord voor vrouwelijk ‘min’ te vervangen door ‘men’ kan hij die genderkwalificatie tot uitdrukking brengen. Als mij dit niet verteld werd zou ik dat nooit ontdekt hebben, maar dit terzijde, het gaat uiteindelijk om de muziek. Liever sluit ik me af voor dit soort hineininterpretieren. Maar als ik naar de intro Prime luister dan word ik meteen gegrepen door een heldere en krachtige klankkleur, op de achtergrond het steeds herhaalde basisthema en daarover heen een werkelijk prachtige piano met daarachter weer enkele blazers. Indrukwekkend in zijn eenvoud en ik ervaar dit als ontroerende muziek. Deze muziek brengt bij mij geen onontkoombare associaties teweeg maar dat hoeft ook helemaal niet. Ik luister en vind het verpletterend en fascinerend. Helemaal als ik halverwege in de verte vaag een glockenspiel of belletjes hoor, dat geluid brengt meteen tal van associaties op gang.
Het is bijna onvoorstelbaar dat hij deze muziek al in 1974 componeerde en je vraagt je af waarom hij destijds niet onmiddellijk in de armen werd gesloten als een welkome vernieuwer in de wereld van de avant-garde muziek! Hoe treurig is niet de levensloop van deze geweldige vernieuwer.
Xenakis
De compositie Jonchaies is in zekere zin kenmerkend voor de stijl van Xenakis, die vaak gebruik maakt van wiskundige en natuurkundige concepten, zoals stochastische processen, om de structuur van zijn muziek te bepalen. Dit resulteert in een geluid dat zich niet strikt aan traditionele muzikale vormen houdt, maar eerder complexiteit, toevalligheid en een gevoel van ontwrichting uitdrukt. Hierdoor creëert hij een muziek die vaak onvoorspelbaar is en in zekere zin een zekere mate van chaos bevat, maar met een zeer doordachte onderliggende logica. In veel van Xenakis’ werk laat een stuk zich niet makkelijk samenvatten in een narratief of een duidelijk gedefinieerd programma, maar biedt het veeleer een abstracte muzikale ervaring die de luisteraar uitdaagt om op een dieper niveau met de klanken in contact te komen. Dit alles maakt het werk van Xenakis die begon als architect en samenwerkte met Le Corbusier, wel heel erg intellectualistisch.
Dat mag dan zo zijn, maar het neemt niet weg dat ik de muziek van bijvoorbeeld Jonchaies ronduit verpletterend vond waarin ik dreigende legerkorpsen hoorde alsook een kudde olifanten. En de laatste noten van dit enigmatische stuk zijn werkelijk prachtig. Ik moet het stuk opnieuw horen, met de koptelefoon zodat ik niet word gestoord door omgevingsgeluiden. Het is eigenlijk muziek, naar mijn beleving, die je uitgevoerd moet zien worden, in de concertzaal. De wijze waarop het werk van Xenakis tot stand komt is voor een luisteraar zoals ik niet te achterhalen. Dat hij zich niet aan klassieke vormen houdt is volstrekt duidelijk maar voor mij hoeft een compositie ook geen heldere structuur te bieden, ik hoef er geen symfonie of sonate in te herkennen. Het gaat uiteindelijk om de klankbeleving en de associaties die het werk bij je oproept. Xenakis biedt je die ruimte ook, althans in dit stuk, juist omdat hij geen thema behandelt en zich om structuur of vorm niet bekommert.
Na de eerste keer beluisteren van Shaar kom ik niet veel verder dan dat deze klankverbeelding inderdaad enorm ruimtelijk is, het is alsof geluidsgolven door muren wordt tegengehouden of weerkaatst. Je moet het gewoon laten gebeuren, als je op zoek gaat naar een betekenis of inhoud word je prompt op het verkeerde been gezet.
Xenakis was van oorsprong architect en werkte samen met Le Corbusier. Hij hanteerde een vooral wiskundige benadering van muziek waarbij hij uitging van stochastische fenomenen waarin toeval en waarschijnlijkheid een grote rol spelen. Dat is uiteraard een volstrekt andere benadering van componeren dan gebruikelijk. Ook Bach leek wiskundige principes en structuren te hanteren maar hij deed dat in zekere zin zonder zich daarvan bewust te zijn. Suggesties dat hij De Gulden Snede hanteerde bij sommige van zijn composities laten zich moeilijk bewijzen. Maar dat hij van numerieke symboliek en mathematische precisie hield, staat buiten kijf.
Xenakis gaat hierin dus veel verder wat zijn muziek niet eenvoudiger maakt. Veel luisteraars zullen snel afhaken omdat het ontbreken van een thema, een vorm of een inhoud gelijk wordt gesteld aan het ontbreken van een gevoelsdimensie. Ik begrijp dat. Tegelijkertijd merk ik dat de muziek van Xenakis je als luisteraar volledig vrije hand geeft over de interpretatie van het stuk in kwestie.
Xenakis betitelt zijn muziek zelf als een mystieke maar atheïstische ascese. Hartstochten moeten beteugeld en zelfkastijding kan geen kwaad. Zelf ben ik echter verre van een asceet. Ik permitteer mij graag hartstochten, soms wat banale, soms wat verhevener. Het is al erg genoeg dat ik moet toegeven in zekere zin een intellectualist te zijn. Mijn bewondering gaat toch steevast uit naar oorspronkelijke karakters die ook zonder hun intellect de juiste morele, ethische en waarheid of schoonheid zoekende keuzes weten te maken. En daarbij ook fouten mogen maken. Een leven zonder wanklank, is dat nastrevenswaardig?
In retrospectief
Muziek heeft in mijn leven altijd een hoofdrol gespeeld en de manier waarop mijn muzieksmaak zich ontwikkelde houdt direct verband met mijn levensloop. Voor mij is muziek eerst en vooral een spel van associaties. Zo werkt, kennelijk, mijn verbeelding. En het is niet voor niets dat ik uiteindelijk bij de jazz ben terecht gekomen met een hoofdrol voor het meest vrije en wendbare instrument, de saxofoon. En zoals gezegd, de baritonsax is wat mij betreft de overtreffende trap. Gerry Mulligan bespeelt de bariton maar de verkeerde muziek. Nee, Noel Scott van het Sun Ra Arkestra, that’s my man!
De muziek en de musici die ik hier noemde vormen geen uitputtende lijst. Vele namen ontbreken hier zoals bijvoorbeeld John Hassel en Frank Zappa, maar het is nu eenmaal ondoenlijk om hier volledigheid na te streven. Als ik zou willen omschrijven hoe ik met muziek omga dan is hier één woord voldoende: nieuwsgierigheid. Steeds nadrukkelijker is de nieuwsgierigheid mijn Leitmotiv geworden, helemaal toen ik in de Belijdenissen van Augustinus las dat deze kerkvader die de eerste helft van zijn leven besteedde aan orgiën en braspartijen, de nieuwsgierigheid afzwoer, daar kwam slechts narigheid van, daarvan raakten de mensen maar op het verkeerde pad. Letterlijk schreef hij: “De nieuwsgierigheid schijnt belust te zijn op het verkrijgen van weten, terwijl toch gij over alles het hoogste weten bezit. Ja, zelfs de onwetendheid en de domheid gaan noch schuil achter de naam ‘eenvoud’ en ‘onschuld’: dat komt omdat er niets eenvoudigers te vinden is dan gij”. Tja… Uiteindelijk ontpopte onze Augustinus zich dus als een orthodoxe moslim die ook niets van wetenschap moet hebben en aan de Koran genoeg heeft om het universum te verklaren.
Terug naar dat onbewoonde eiland waar ik dus achter ben gelaten met enkel Sketches of Spain. Wat heb je er aan je gezichtsvermogen als er geen boeken zijn om te lezen? Toch, als ik zou moeten kiezen tussen oren en ogen, ik zou niet weten wat te doen. Als ik twee passies in mijn leven heb dan zijn het wel lezen en naar muziek luisteren. Daartussen te moeten kiezen zou een onacceptabele vorm van wreedheid zijn.
Weliswaar lijkt mijn leven soms een aaneenschakeling van ingesleten patronen en heb ik talloze rituelen en gewoontes ontwikkeld (een volumemeter zal bij mij waar dan ook, thuis of in de auto, altijd op een even nummer staan en tot mijn stomme verbazing doet mijn dochter exact hetzelfde!) maar naarmate het me steeds gemakkelijker lukt om conventies naast me neer te leggen ervaar ik met het toenemen van mijn leeftijd steeds meer vrijheid en word ik steeds losser in mijn muzikale voorkeuren. Van mij mag het (eindelijk!) schuren en helemaal losgaan, ik krijg er een blij gemoed van. Kom maar op Archie Shepp!