Nuy, Enno – Repliek van een godloochenaar

Weerwoord op de verdediging van een agnosticus

 

In de achterliggende weken publiceerde Benno Barnard in Opinio een verdediging van het christendom door een agnosticus onder de titel Aan de godloochenaars. Ik ben een liefhebber van het proza van Barnard, zoon van de dichter Guillaume van der Graft, omdat hij een uitmuntend essayist is, de Nederlandse taal beheerst als geen ander en gewoon heerlijk proza schrijft. Een volstrekt subjectief oordeel dat u simpel kunt toetsen door zelf eens iets van hem te lezen natuurlijk.

Barnard beschouwt zichzelf als conservatief modernist, die de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie als de ideaalst haalbare samenleving beschouwt en betreurt dat omwille van de vooruitgang veel gesloopt wordt dat een veel langer leven beschoren had moeten zijn, had kunnen zijn.

Een mooi voorbeeld van de dubbelmonarchie was het Galicische stadje Czernowitz dat tegenwoordig in Oekraïne ligt, daarvoor in de Sovjet Unie, daar weer voor in Roemenië en nog vroeger in Oostenrijk-Hongarije. Ofschoon tot 1940 Duits er de voertaal was, waren de straatnaambordjes er tot 1918 drietalig, het Oekraïens, het Roemeens en het Duits. Het respect van de dubbelmonarchie voor de verschillende etnische minderheden, daar gaat het Barnard om. Zelf woont hij niet voor niets in het meertalige België dat nu ten onder dreigt te gaan nadat de taalgrens concreet gemaakt werd en zo het land in een bijna etnisch conflict terecht kwam, geëxploiteerd en gevoed door politici die eerst en vooral in macht zijn geïnteresseerd.

Barnard is opgegroeid in een joods humanistische traditie, met een dominee als vader en de verhalen uit de Bijbel en de Thora, veeleer dan een God die toch vooral aanleiding tot misverstanden gaf.

In zijn Huizinga-lezing in 2002 onder de titel Tegen de draad van de tijd – De ware aard van Europa zegt Barnard: “..zouden wij Europeanen ‘tot in het zevende geslacht’ doordrongen moeten zijn van onze schuld; pas in die onmodieuze geestesgesteldheid kunnen we ons werkelijk bewust worden van de grote seculier-humanistische waarden die we aan het jodendom te danken hebben”.

Maar terug nu naar de verdedigingsrede van Barnard ten faveure van het christendom. Helaas begint hij zijn rede met een wel vaker gehoorde maar daarom nog niet correcte platitude: “De generatie van 1968 zou de verbeelding aan de macht brengen, maar ze heeft ons in plaats daarvan achtergelaten met de ideologie van de zinloosheid”. Natuurlijk, het bijna lachwekkend naïeve Love is all you need bleek flinterdun en bepaald geen substituut voor wereldreligies maar daarmee werd nog geen zinloosheid gepredikt. De gewraakte generatie was geboren uit ouders die de Tweede Wereldoorlog hadden meegemaakt en die zich pardoes in de volgende, de Koude Oorlog lieten binnenslepen. 1968 was een reactie op de burgerlijke moraal van gezagsgetrouwheid van de law abiding, god fearing citizen. Niet minder, maar zeker niet meer. En natuurlijk zijn er als gevolg van die wereldwijde maar tot het kapitalistisch deel van de wereld beperkte protestbeweging veel verschijnselen ontstaan die een hardnekkiger bestaan zijn gaan leiden dan we nu nog voor wenselijk houden, maar zinloosheid hoorde daar niet bij.

Als we onze cultuur niet willen uitleveren aan de Islam, zegt Barnard, zullen we tegenover onze joods-christelijke erfenis een andere houding aan moeten nemen. “We zullen moeten erkennen dat onze humanistische en modernistische opvattingen, onze liberale democratische traditie en onze ideeën over mensenrechten ten eerste superieur zijn aan alle bestaande alternatieven en ten tweede dat het producten van  die (joods-christelijke) erfenis zijn”.

Ik wil hier niet over twisten maar Barnard husselt in deze zin wel alle levensbeschouwelijke stromingen door elkander maar als hij bedoelt te zeggen dat er zonder joden- en christendom geen humanisme zou zijn, wil ik hem daar op zich wel in volgen.

De generatie ’68 verving Christus evenwel door Zinloosheid, herhaalt Barnard nog maar eens, en wie niet meer over geloof wil praten, er niet meer van of over wil weten, die verliest iedere notie van de eigen gehechtheid, de eigen culturele tradities.

Vervolgens schetst Barnard hoe katholiek steeds meer voor repressief en bijgelovig werd gehouden terwijl protestant vooral duidde op predestinatie en het ontbreken van een vrije wil.  Maar, zegt Barnard, de DNA fundamentalisten brengen net als Calvijn die vrije wil wederom om zeep en Richard Dawkins is de grote roerganger, de “actuele Calvijn” van deze beweging.

Barnard verklaart volgaarne de opponent van Dawkins te willen zijn maar beperkt zich tot de niet onderbouwde konklusie dat de DNA fundamentalisten de metafysica geheel links laten liggen en voor het overige vooral uitblinken in de onwil zich te (laten) informeren.

Hij zegt met God geen verstandhouding te hebben maar heeft zijn kinderen wel laten dopen en “staat ons huis in de grensstreek tussen jodendom en christendom”. Omdat hij wenst dat zijn kinderen de mentale kaart van Europa leren kennen. Hiermee suggereert Barnard impliciet dat een seculier opgevoed kind zijn eigen wereld niet zal kennen.

Dan wijst hij erop dat de verschrikkelijkste barbarij in de westerse geschiedenis werd bedreven door de grote atheïstische systemen, het communisme en het nationaal-socialisme. Die bewering zal door mij niet ontkend worden maar ik wil er toch op wijzen dat de katholieke kerk nooit vooraan stond als het erom ging de voormannen van deze politieke ideologieën verzet te bieden. En voorts moeten we ons hevig verzetten tegen de bijna impliciete suggestie – ik weet het: Barnard zegt dat niet – dat een atheïst bij voorkeur een minder fijnzinnige politieke ideologie zou aanhangen.

Tegelijkertijd schaamt Barnard zich er niet voor het te doen voorkomen alsof de DNA fundamentalist – verstoken immers van een ethiek – bereid zou zijn aan het menselijk lichaam en zijn genetisch materiaal te sleutelen. Dat is echter perfide en ook de suggestie dat alleen een religieus mens een ethiek kan ontwikkelen moet eerst nog maar eens bewezen worden. “Maakbaarheid is een gevaarlijker illusie dan God”zegt Barnard, echter naar aanleiding van een door hemzelf gecreëerde tegenstelling.

Niet ontkend kan worden dat de Islam het meest intolerant is jegens on- of andersgelovigen. De Islam verzet zich als theocratie pur sang tegen de scheiding van kerk en staat. Barnard haalt Scruton aan om te kunnen beweren dat die scheiding in het Christendom van meet af aan was ingebouwd: “Geef de keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is”. Dat moge op zich waar zijn, de sociaal-politieke werkelijkheid van het pre-Verlichtingstijdperk hield in dat de macht over het volk was verdeeld tussen clerus en adel. Niettemin schroomt Scruton niet ook de Verlichting en dús ook de democratie als een vrucht van het christendom te betitelen. Succes heeft vele vaders, zullen we maar denken.

Vilein merkt Barnard op dat ook het communisme “bij het schijnsel van die grote Franse lamp is ontstaan”. Ja, zo heeft alles inderdaad met alles te maken en door met grote stappen snel thuis allerlei sociaalpolitieke, maatschappelijke en religieuze stromingen aan elkaar te knopen is het wel heel erg simpel stellingen te poneren die zichzelf bewijzen. Barnard stelt hier ernstig teleur, ik schat hem hoger.

Een cruciale stelling in de verdedigingsrede van Barnard is de volgende: “Het verschil tussen God en Allah is dat God niet hoeft te bestaan. De dood van God is niet per se rampzalig voor de westerse beschaving; maar de ondergang van de religie is dat naar mijn idee wel: met haar sterft een wereld van verhalen en gebruiken die ons met onze voorouders verbindt. Mijn ergernis over de Godloochenaars is niet dat ze God loochenen, maar dat ze hun verlichte toestand als een bevrijding uit de joods-christelijke geschiedenis beschouwen.”

Hier neem ik Barnard volstrekt serieus maar ik ben zo vrij hem tegen te spreken. En hoe kan ik dat beter doen dan door mijzelf als uitgangspunt te nemen: ik ben geboren uit katholieke ouders, gedoopt, de eerste en de grote heilige communie gedaan, gevormd door nota bene bisschop Bekkers van het bisdom ’s-Hertogenbosch, zondags ter kerke gegaan tot mijn negentiende, opgeleid en opgevoed door de paters Norbertijnen te Heeswijk-Dinther, voor en na het eten gebeden en vrijdags vis gegeten, gevoelig geraakt voor mystiek en rituelen, geen schade ondervonden aan mijn geestelijke vorming en toch, desalniettemin, op adolescentenleeftijd tot de slotsom gekomen dat ik geen genoegen kon nemen met de antwoorden die de religie mij bood op de vragen die ik stelde. Zonder pijn of worsteling liet ik die wereld achter me en beschouwde mijzelf als een agnost. Er was téveel dat onverklaarbaar bleef om dweperij met Nietzsche te doen sublimeren in een onwrikbare overtuiging. Wie vragen stelt en antwoorden zoekt, gaat op onderzoek en gaandeweg die zoektocht merkte ik dat ik mijzelf als atheïst zag, niet langer als agnost. Pas jaren daarna ben ik Dawkins gaan lezen die ik niet als een roerganger of ideoloog beschouw. Evenmin ben ik een DNA fundamentalist of blijf ik verstoken van ethiek. Ik zie mijzelf als een Nederlandse Europeaan met een kosmopolitische inslag, heb weet van mijn geschiedenis en de culturele tradities waarin ik wortel maar bovenal: ik ben nieuwsgierig naar de antwoorden op al die vragen die ik nog steeds te stellen heb.

In het laatste deel van zijn rede stelt Barnard dat het Westen aan het jodendom de afschaffing van het mensenoffer en het afscheid van het polytheïsme heeft te danken; het jodendom heeft het Avondland de lineaire geschiedopvatting, de utopie en de cultus van het boek geschonken, evenals de leer van de zelfopoffering en de vergeving. En bij deze laatste opmerkingen leunt hij wederom op Scruton, hetgeen merkwaardig is omdat juist Scruton het mensenoffer een nieuwe rechtvaardiging gaf:  “Scheler’s argument onderstreept nog eens de fundamentele vraag waarom wij vaak eerder afgunst dan vreugde voelen bij het zien van goede dingen die anderen bezitten”, aldus Scruton. “Dit fenomeen kan leiden tot gevoelens van minachting en vernedering en in uiterste instantie tot geweld. Dat geweld”, zegt Scruton, “dienen we in zekere zin toe te staan, het moet af en toe de vrije loop worden gelaten en dat is de functie van de zondebok, het slachtoffer, degene die wordt buitengesloten en de collectieve schuld op zijn schouders draagt. Door zijn dood bevrijdt de zondebok ons van onze opgekropte woede, en hij stelt ons opnieuw in staat om op goede voet met onze naasten te kunnen leven. Daarom wordt hij met geweld gedood en wordt hij na zijn dood als redder vereerd”.

Tja, ik weet niet hoe het u vergaat maar ik krijg een ongemakkelijk gevoel bij het lezen van Scruton die naar mijn smaak iets te vaak van Dionysos genoten heeft. Barnard laat zich hierdoor niet hinderen en introduceert de moderne subtiele antisemiet: te vinden onder de tegenwoordige intelligentsia, lijdend aan een culturele zelfhaat, waarbij de eigen religieuze erfenis uitsluitend nog als tiranniek wordt ervaren.

Het doet bijna pijn als de door mij om zijn proza bewonderde Benno Barnard schrijft: “Maar is het leven nu inderdaad zinloos, zoals de meeste Europese intellectuelen geloven sinds de aarde herschapen werd in 1968? Religie – het ritueel – neutraliseert de zinloosheid, zoals Mozart dat doet. God bestaat zoals Mozart bestaat; van beiden kun je op elk gewenst moment horen wat ze te zeggen hebben”. Ik gun Barnard en al zijn medestanders God en Mozart maar herken mij niet in de godloochenaar die hij schildert.

 

Enno Nuy
November 2007

 

Bronnen:

Opinio 20 juli 2007
Opinio van 5 oktober tot en met 2 november 2007
Tegen de draad van de tijd – De ware aard van Europa, Huizinga lezing 2002
Het ware Europa stierf in 1914 – Vraaggesprek door Michiel Krielaars.