Leedroof en provocatie

Repliek op Henk Koehorst en André de Bruin

 

Henk Koehorst en André de Bruin hebben zich in De Vrijdenker gestoord aan mijn opmerkingen aangaande de Nationale Herdenkingsdag 4 mei. Bij deze een korte repliek. Nee, ik heb de oorlog niet meegemaakt, ik arriveerde pas in 1950. Maar dat wil niet zeggen dat ik geen mening over die oorlog zou mogen hebben, dat ik er geen steekhoudende opmerkingen over zou kunnen plaatsen. Als alleen diegenen die de oorlog daadwerkelijk hebben meegemaakt er hun zegje over mogen doen, dan wordt het over enkele jaren wel heel erg stil rond dit thema en dat is nu precies wat we niet moeten willen laten gebeuren. Of ik voldoende heb opgestoken van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog laat zich moeilijk objectief vaststellen. Ofschoon ik geen historicus ben, durf ik wel te beweren dat ik me meer dan gemiddeld in de geschiedenis van de twintigste eeuw heb verdiept. Ook in De Vrijdenker heb ik vele keren over 40-45 geschreven, het is allemaal terug te vinden.

Tegenover persoonlijke ervaringen, zoals beschreven door Henk Koehorst en Jan van der Werff kan ik geen soortgelijke persoonlijke ervaringen plaatsen. Als mij dat per definitie buiten de orde plaatst – en de heer Koehorst lijkt dat te suggereren – dan is er geen gesprek meer mogelijk. Dan heeft ook deze repliek geen zin. Waar het mij vooral om gaat is te benadrukken dat 4 mei een Nationale Herdenkingsdag moet blijven. En de term Nationale Herdenkingsdag zegt het al: die dag is van ons allemaal, álle Nederlanders. Ik vind het juist zo verheugend dat je ieder jaar weer zoveel jonge mensen actief deel ziet nemen aan deze dag. Mensen brengen het op, zich twee minuten stil te houden en na te denken over wat er toen gebeurd is en wat dat nu voor ons betekent. In de loop van de tijd zie je het karakter van zo’n Nationale Herdenkingsdag verschuiven en dat heeft alles te maken met die nieuwe generaties, die er stil bij willen blijven staan ook al hebben ze het zelf niet meegemaakt.

Dat begint schoorvoetend maar langzaam maar zeker zijn die verschuivingen niet meer tegen te houden. Wat mij betreft hebben de nieuwe generaties ook het volste recht om hun eigen inkleuring aan zo’n Nationale Herdenkingsdag te geven. En precies dat is wat er de laatste jaren gebeurt. En dat doet telkens weer zeer. Jammer, maar onvermijdelijk. Het deed zeer toen het idee werd geopperd om de Duitse ambassadeur in Nederland erbij te betrekken. Het deed zeer toen men in Wageningen besloot de zoon van Rost van Tönningen uit te nodigen. Het deed zeer toen een jongen een gedicht wilde voordragen over zijn oom die in de oorlog de verkeerde keuze maakte, niet omdat hij een nazi was maar omdat hij er als zoveel anderen van overtuigd was geraakt dat het communistische gevaar moest worden gestopt. En zo kan ik nog wel even doorgaan.

Tegen de heer Koehorst kan ik slechts zeggen: 4 mei is net zo goed mijn herdenkingsdag als de uwe. Het staat u volkomen vrij te gedenken wie u wilt en zoals u dat wilt. Maar waarom zou ik dat niet op mijn eigen manier mogen doen? Rost van Tönningen hield uiteindelijk een indrukwekkende rede waar menigeen een voorbeeld aan kan nemen. Hij kon die rede houden ondanks dat zijn ouders in de oorlog de verkeerde keuze maakten en omdat hij desondanks in staat bleek tot een eigen zelfstandig oordeel.

Toch sprak rabbijn Evers van leedroof en dat schoot mij nou in het verkeerde keelgat. Er zijn joodse groeperingen zoals het Auschwitzcomité en Federatief Joods Nederland (en dat is in mijn ogen inderdaad een obscure organisatie – een kwalificatie die ik bepaald niet hatelijk bedoel – probeer er maar eens achter te komen waar die organisatie voor staat of wie erachter zitten) die van mening zijn dat ook de derde generatie nazaten van joodse slachtoffers van de Holocaust als slachtoffer dienen te worden beschouwd. Ook dat schiet mij in het verkeerde keelgat. De Nationale Herdenking is niet van Nederlandse joden, katholieken of protestanten. De Nationale Herdenkingsdag is van en voor álle Nederlanders. Om anderen dan van leedroof te betichten, tja dat is een gotspe van de hoogste orde.

In reactie op André de Bruin zou ik het volgende willen zeggen.  Ik heb een uitgebreide bibliotheek over de Tweede Wereldoorlog aangelegd en tot nog toe is het mij niet gelukt me te verplaatsen in de Duitse soldaat die gretig deelneemt aan het uitroeien van zes miljoen Europese joden.  De meest plausibele verklaring die ik ben tegengekomen is van Enzo Traverso. Diens De oorsprong van het nazi-geweld heeft mij het meest hanteerbare inzicht gegeven in wat Hannah Arendt “De banaliteit van het kwaad” noemde. En merkwaardig genoeg ook De welwillenden van Jonathan Littell, uiteindelijk toch ‘slechts’ een roman. Het voert te ver om daar op deze plaats dieper op in te gaan. Het naziverleden vormt de tragiek van het Duitse volk. Ofschoon het Stalinistisch geweld niet voor dat van Hitler onder deed. Twee volledig ontspoorde ideologieën hebben in de eerste helft van de twintigste eeuw de grootste massaslachting onder de Europese bevolking ontworpen, gepland en uitgevoerd. Bloedlanden van Timothy Snyder wierp op dit sinistere fenomeen een helder licht.

Maar wat wij niet weten, is hoe wij zelf zouden handelen en reageren wanneer we zouden komen te verkeren in de omstandigheden van de Duitsers in de jaren dertig van de vorige eeuw. Zijn wij Hutu’s of Tutsi’s, zijn wij slachtoffers of daders? Niets is zo moeilijk als onszelf te berechten, ter verantwoording te roepen. Wij weten zo drommels goed wat fout is maar we hebben geen idee of we in staat zijn tot het goede wanneer daar heldenmoed voor nodig is. En dat geldt ook voor mijzelf.

Voor mij gaat de Nationale Herdenkingsdag over dit soort vraagstukken. Ik zie dan ook niet in waarom ik daarmee de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog en hun nazaten zou ontheiligen. Op de Nationale Herdenkingsdag zijn we allemaal even stil en denken we na over toen en nu. Slachtoffers en hun nazaten maken daar een onlosmakelijk deel van uit maar mijn herdenkingsdag gaat verder dan enkel dat aspect. Dat is uit respect, niet uit gebrek daaraan. En het is zeker geen provocatie.

 

Enno Nuy mei 2012