Nuy, Enno – Moraal toen, nu en straks

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Moreel handelen of goed doen

In de Vrijdenker van december 2020 stond een interessant artikel van René van Elst over de vraag waarom wij het goede zouden moeten doen. Hij benadert deze vraag aan de hand van een wat ouder geschrift van de Australische filosoof Peter Singer. Uiteindelijk stelt Singer vast dat de rede niet per definitie tot de konklusie leidt dat onder alle omstandigheden gekozen zou moeten worden voor moreel handelen.

Van Elst gaat er van uit dat moreel handelen aantrekkelijk is omdat het in je eigenbelang is juist omdat je door moreel te handelen positief bijdraagt aan de samenleving, omdat je daarmee represailles voor niet-moreel handelen voorkomt, omdat goed handelen goed handelen van derden uitlokt en omdat je door moreel te handelen gewetensnood vermijdt.

Singer voegt daar nog een extra aspect aan toe, dat van de onpartijdigheid: een handeling is niet moreel wanneer die berust op een voorkeur voor een of meer bepaalde personen. Hiermee beoogt Singer te bereiken dat zelfzuchtig handelen niet verenigbaar is met moreel handelen. Niet iedereen denkt hier zo over en ik kom daar nog uitgebreid op terug.

Samenleven en samenwerken

Naar mijn stellige overtuiging is moreel handelen gedrag dat onmiddellijk voortvloeit uit leven in groepen. Zodra dieren in groepsverband optrekken en samenwerken om het voortbestaan van de groep veilig te stellen, moeten de leden van zo’n groep in hun gedrag rekening houden met de andere groepsleden. Frans de Waal heeft ons in extenso laten zien dat altruïsme ook bij dieren, niet zijnde mensen voorkomt; veel wijder verspreid ook dan wij lang aannamen. Menselijke dieren zijn na de agrarische revolutie in steeds grotere gemeenschappen gaan leven en samenwerken waardoor het leven an sich aanmerkelijk complexer is geworden.

Stabiele en rustige, vredelievende samenlevingen leveren het grootste voordeel voor een zo groot mogelijk aantal leden van de groep. Het is in het voordeel van alle groepsleden om het individuele gedrag ook af te stemmen op de behoeften en wensen van de andere groepsleden. Dat dit tot een continue strijd leidt is evident. Kijk naar hoe de mens zich organiseert, tot het inzicht is gekomen dat het wel handig en ook noodzakelijk is dat er bestuurd wordt, dat een bestuur of bestuurder erop toeziet dat bepaalde uitgangspunten in acht worden genomen om anarchie te vermijden en dat dat bestuur kan worden uitbesteed aan een gekozen groep vertegenwoordigers of aan een sterke man, en alle denkbare varianten hierop komen in de praktijk van vandaag wel ergens ter wereld voor.

Nu zult u zeggen dat er ook vele niet menselijke dieren zijn die in groepsverband leven maar we hebben bij hen nooit iets van een moraal kunnen ontwaren. Het grote verschil echter tussen een kudde dieren en een groep mensen is dat de dieren weliswaar samen optrekken maar geen arbeidsstratificatie kennen. De samenwerkingsrelaties beperken zich tot relatief simpele taken die door het instinct geregeld kunnen worden. Dieren ontwikkelen geen extra vaardigheden om zich beter binnen hun groep te kunnen handhaven. Ze concentreren zich op het individuele voortbestaan maar maken wel gebruik van de voordelen van het leven in groeps-, school- of kuddeverband. Met name Piet J. van den Hout heeft hierover in Gevaarlijk spel zeer interessante waarnemingen vastgelegd. Leven in roedels, kuddes, vluchten of scholen biedt dieren optimale bescherming tegen roofdieren.

Het samenspel van roof- en prooidieren is buitengewoon interessant en, zoals van den Hout laat zien, veel ingewikkelder dan wij doorgaans denken. Waar de mens zich afvraagt of het moreel aanvaardbaar is dat zoveel dieren massaal en op industriële schaal voor voedsel worden omgebracht, kan een roofdier zich daaromtrent geen morele afwegingen permitteren. Het zou zijn zekere dood betekenen.

Universeel?

Sommigen menen dat morele afspraken universeel en eeuwig geldend zouden moeten zijn maar dat is naar mijn mening een hardnekkig misverstand. We zien in het individualistische westen een duidelijke focus op de bescherming van individuele rechten. Die rechten zijn vastgelegd in grondwetten van afzonderlijke staten en in een aantal wetten van een overstijgende institutie als de Verenigde Naties, denk aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Tegelijkertijd moeten we vaststellen dat in een aantal samenlevingen, zoals de Chinese gemeenschap, het individu volstrekt ondergeschikt is aan de groep. De indruk bestaat dat de Chinese bevolking dat uitgangspunt lijkt te onderschrijven. Er zijn buiten Hong Kong in ieder geval weinig of geen signalen dat de Chinezen een nadrukkelijk andere oriëntatie zouden nastreven. Hoe afschuwelijk wij de behandeling van de Oeigoeren ook vinden, voor de Chinese bevolking lijkt het geen thema om warm voor te lopen.

Moraal en religie

Nog hardnekkiger is het misverstand dat moraal afkomstig zou zijn uit religie, meer specifiek uit de monotheïstische religies. In zijn Zeven vormen van atheïsme gaat de Britse filosoof John Gray hier nadrukkelijk op in. En hij vliegt gierend uit de bocht. Waar Gray volledig aan voor bij gaat is dat Confucius, Lao Tse, Boeddha en Mahavira al de grondvesten voor ‘universele’ ethische codes legden toen er van Paulus en Jezus nog lang geen sprake was. En waar de joden dierenoffers brachten, eisten Boeddha en Mahavira ook voor de dieren, inclusief de insecten, respect! Toch beweert Gray: de gedachte dat wij in een door natuurwetten bepaalde kosmos leven, is misschien niet veel meer dan een wegstervende nagalm van het geloof in een goddelijke schepper. Hoe komt hij daar toch bij? Hij doet geen enkele moeite die aanname te onderbouwen. En zo stelt hij doodleuk: “Opgevat als een reeks onvoorwaardelijke principes die alle mensen verbindt, is de ‘de moraal’ eveneens een overblijfsel van het monotheïsme, en mogelijk het belangrijkste”. Merk op dat ook Gray ervan uitgaat dat moraal een universele geldigheid zou moeten hebben. Gray gaat nog een stap verder en konkludeert: “Tenzij men een goddelijke wetgever vooronderstelt, bestaat er geen reden om ethiek op te vatten als gehoorzaamheid aan enige wet”

Terug naar de rede

Singer stelt dus dat de rede niet het meest voor de hand liggende instrument is om tot morele codes te komen. Een buitengewoon indringende en vooral ook interessante bijdrage aan dit debat is geleverd door Jonathan Littell in zijn schitterende roman De welwillenden. Deze roman bevat de overpeinzingen van de Duitse Wehrmachtofficier Max Aue, zoveel jaar na de Tweede Wereldoorlog. Een uiterst intrigerende passage is die waarin Max Aue met Eichmann discussieert over de categorische imperatief van Kant: “Zoals ik het begrijp, zegt Eichmann, is dit de strekking van de imperatief: het principe dat ten grondslag ligt aan mijn individuele wil, moet van dien aard zijn dat het kan dienen tot principe van de algemene morele wet. Al handelend stelt de mens de wet.”. Op de vraag van Aue of Eichmann zich afvraagt of het handelen van de nazi’ s in overeenstemming is met die imperatief, antwoord Eichmann: “Dat is het niet helemaal. Maar een van mijn vrienden (–) beweert dat de Kantiaanse imperatief in oorlogstijd, vanwege de, laten we zeggen, uitzonderlijke toestand als gevolg van het heersende gevaar, is opgeheven, want we willen natuurlijk niet dat de vijand ons aandoet wat wij de vijand willen aandoen, en derhalve kan hetgeen wij doen niet de grondslag vormen van een algemene wet”.  Aue reageert hierop door te zeggen: “We zijn het er allemaal over eens dat in een nationaal-socialistische staat de laatste grondslag van het positieve recht wordt gevormd door de wil van de Führer. Conform het welbekende principe Führerworte haben Gesetzeskraft. (–) Zo heeft bijvoorbeeld Dr. Frank in zijn verhandeling over het constitutionele recht, de definitie van het Führerprinzip als volgt uitgebreid: Handel zodanig dat de Führer, als hij uw handeling zou kennen, deze zou goedkeuren. Tussen dit uitgangspunt en de imperatief van Kant bestaat geen tegenstrijdigheid”. Natuurlijk is dit een fictief gesprek maar tegelijkertijd een boeiende vondst van Littell om de jammerlijke hoofdpersonen van deze navrante geschiedenis in al hun dwalingen te laten zien als gewone mensen die op zoek zijn naar een morele verdedigingslinie voor hun collectief en individueel  zo verwerpelijk gedrag. In zijn algemeenheid moet men wellicht zeggen dat de individuele Duitser uit de periode van de Weimarer Republik niet bij machte is gebleken zich te onttrekken aan  dat bizarre complex van een behoefte aan grandeur, het ongedaan maken van de schande van Versailles, de dolkstootlegende en het duistere gedachtegoed waarin de eeuwige jood als de moordenaar van Jezus Christus alle schuld te dragen kreeg en zich diende te schikken in een ongekend wreed lot, dat uitsluitend nog het perspectief van slachtofferschap bood.

Zelfzucht

Wat er in een moderne samenleving fout kan gaan wordt momenteel nadrukkelijk gedemonstreerd in de Verenigde Staten. De rede speelt hier geen enkele rol meer. Het is een wereld van ‘fake news’ en ‘alternative facts’ geworden. Grofweg de helft van de stemgerechtigde bevolking, 80 miljoen mensen, schaart zich achter een president die uitsluitend en alleen aan zijn eigen belangen denkt en niets opheeft met de mensen die hij zegt te vertegenwoordigen. Hij slaagt erin zijn electoraat ervan te overtuigen dat de andere partij alleen dankzij fraude aan de macht wist te komen. Dit ondanks het gegeven dat alle aangespannen rechtszaken, inclusief een zaak die voor het Supreme Court diende, op niets uitliepen omdat de president er niet in slaagde ook maar een flintertje bewijs aan te dragen voor zijn stelling dat de verkiezingen werden gemanipuleerd. En morele overwegingen spelen hier al helemaal geen enkele rol meer. De president heeft geen respect voor de wetten van het land, niet voor de Constitution, niet voor de rechters van laag tot hoog, niet voor de media en voor zijn kiezers heeft hij uitsluitend respect voor zover ze hem in staat stellen in het zadel te  blijven.

De (ultra)rechtse en per definitie orthodox gelovige Amerikaan moet niets hebben van een federale overheid die hem vertelt waar hij zich als burger van de samenleving aan te houden heeft. Deze Amerikaan heeft voldoende aan een tot de verbeelding sprekend leger en het Second Amendment. Voor de rest dient te overheid uit te blinken in afwezigheid. Deze burger wenst zelfs geen gezondheidszorg en accepteert ook geen maatregelen om een pandemie tot stilstand te brengen. Daarom zijn er op dit moment in de VS al meer dan 300 duizend Corona-doden te betreuren. De ultrarechtse Amerikaan sterft liever dan dat hij zich laat voorschrijven een mondkapje te dragen  en anderhalve meter afstand te houden.

Er loopt een directe lijn van David Henry Thoreau via Ayn Rand naar Steve Bannon en Donald Trump en het is de moeite waard even bij deze spelers stil te staan om te kunnen begrijpen waarom de werkelijkheid van vandaag eruit ziet zoals ze doet.

David Henry Thoreau

Thoreau (1817-1862) leerde de mensen wandelen waarbij hijzelf bij voorkeur westwaarts ging: “Zoals de plant voor het dier is gemaakt, zoals de plantenwereld voor de dierenwereld is gemaakt, zo is Amerika voor de mens van de Oude Wereld gemaakt”. Thoreau zag echter over het hoofd dat als je maar westwaarts blijft lopen, je vanzelf in het Oosten aan zult komen. Aan de oorspronkelijke bewoners van het Amerikaanse continent had hij geen boodschap omdat de indianen het land niet bewerkten. De indiaan beschikte slechts over een strandgaper, de Europese boer ging gewapend met ploeg en spade. Zo werd de indiaan achteloos opzij geschoven. Thoreau legde de kiem voor het Amerikaanse superioriteitsdenken, dat tot de dag van vandaag in dat merkwaardige land beleden en gekoesterd wordt.

Ayn Rand

De Amerikaanse schrijfster en filosofe Ayn Rand is in 1905 geboren in een Russisch-joodse familie. Al op heel jonge leeftijd begon zij literatuur te lezen en filosofen te bestuderen. Aanvankelijk had zij grote bewondering voor Nietzsche, met name vanwege diens verheerlijking van het heroïsche en onafhankelijke individu. Later zou zij zich meer en meer storen aan het subjectivisme in het denken van Nietzsche. In interviews op latere leeftijd zou Rand vooral blijk geven van bewondering voor Victor Hugo en Aristoteles. Zij had de Russische revolutie van nabij meegemaakt en waargenomen en werd vrolijk noch gelukkig van wat ze voor zich zag gebeuren. Toen zij in 1926 een visum voor de Verenigde Staten wist te bemachtigen besloot zij zich definitief in dat land te vestigen, het land waar zij als individu maximale mogelijkheden zag om zichzelf te ontwikkelen.

In haar filosofisch denken legde zij de basis voor het objectivisme. Volgens Rand dienden mensen op basis van objectieve maatstaven hun handelen vorm en richting te geven. Van emoties hield zij niet, emoties waren geen argumenten. Dat zij trouwde met een man omdat ze van hem hield, was voor haar niet in tegenspraak met haar filosofisch denken. Rand was van mening dat mensen maximaal hun eigen wensen en behoeften dienden te bevredigen en dat het volstrekt onzinnig was wanneer mensen zichzelf opofferden voor anderen. Het zelfzuchtig handelen vertegenwoordigde in haar ogen het hoogste goed. Om te voorkomen dat het zelfzuchtige handelen zou ontaarden in moord en doodslag moet de moderne mens afzien van het initiatief tot geweld. Iedereen heeft de vrijheid te doen en laten wat hij wil, zolang hij geen geweld gebruikt om iemands persoon of eigendom aan te tasten (je kunt wel geweld gebruiken als verdediging tegen iemand die deze regel overtreedt) Voor Rand was het ongereguleerde kapitalisme de economische ideologie bij uitstek. Ze was tegenstander van sociale voorzieningen maar zou er later zelf wel gebruik van maken. Ayn Rand wordt wel beschouwd als de grote voorloper van het libertarisme in de Verenigde Staten. Zelf wees zij het libertarisme overigens af omdat  ze die stroming als een vorm van anarchie beschouwde.

In haar ethiek pleitte Rand voor rationeel en ethisch egoïsme (rationeel eigenbelang), als leidend moreel principe. Ze zei dat het individu “voor zijn eigen bestwil moet bestaan, noch zichzelf aan anderen dient op te offeren, noch anderen aan zichzelf dient op te offeren”. Ze noemde egoïsme “de deugd van het zelfzuchtige” als ze haar oplossing voor het is-zou probleem presenteerde door een meta-ethische theorie te beschrijven die de moraal baseerde op de behoeften van “het voortbestaan van de mens qua mens”. Ze veroordeelde ethisch altruïsme als onverenigbaar met de eisen van het menselijk leven en geluk, en stelde dat initiatie van geweld kwaadaardig en irrationeel was, en schreef in Atlas Shrugged dat “kracht en geest tegengestelden zijn”.

In de wereld van Ayn Rand kon dus, hoe anders dan bij Singer het geval is, zelfzucht wel degelijk verenigd worden met moreel denken. De enige morele propositie die mensen in de ogen van Rand dienden te aanvaarden en respecteren was het afzien van geweld. Hoe dat dan weer verenigbaar kan zijn met het Second Amendment is en blijft een raadsel. Ayn Rand overleed in 1982.

Trumpisme

Ofschoon ik van mening ben dat Trump zijn aanhang grotelijks bedriegt en belazert en hen alleen misbruikt (en geld aftroggelt) voor zijn eigen belang, is hij voor een groot deel van het Amerikaanse electoraat de exponent bij uitstek van het libertarisme dat eropuit is de impact van de federale staat zo ver mogelijk terug te dringen, “to drain the swamp”. Is dit ‘the pursuit of happiness’, die Ayn Rand voor ogen had? Het lijkt mij niet waarschijnlijk dat ‘alternative facts’ voor haar aanvaardbaar zouden zijn geweest. Ook vraag ik me af of zij nu nog zo enthousiast zou zijn over het ongereguleerde kapitalisme wanneer zij met ons had kunnen vaststellen hoe dat ongereguleerde hyperkapitalisme per definitie leidt tot een ongekende ongelijkheid en de concentratie van vermogen en politieke macht bij een kleine elite, hooguit één procent van de totale bevolking uitmakend. Natuurlijk spelen veel meer factoren een rol bij het ontstaan van het Trumpisme dat, god verhoede het, in 2024 wellicht een nieuwe greep naar de macht zal doen. Het merkwaardige feit doet zich voor dat met name de Amerikaanse evangelicals en dan met name de Pro Life beweging een grote rol spelen in de populariteit van Trump, terwijl feitelijk alle andere beleidsterreinen van de Trump administration worden gekenmerkt door volstrekte amoraliteit (denk aan het scheiden van ouders en kinderen bij transmigratie of aan de wijze waarop Trump een pandemie tegemoet treedt, denk aan het second amendment en de bijna absolute onwil van de Amerikanen om het wapenbezit aan banden te leggen, denk ook aan de wijze waarop Trump met de Black Lives Matter beweging omgaat)

Waar de Founding Fathers hun best hebben gedaan om religie buiten het bestuur te houden en kerk en staat zoveel mogelijk te scheiden, is de praktijk vanaf het begin deze geweest: een atheïst zal nooit president van de Verenigde Staten kunnen worden. Om die lange weg vanaf het ontstaan van de Constitution tot het Amerika van vandaag te kunnen begrijpen, wijs ik graag op Deze waarheden van Jill Lepore. Een verontrustende maar even zo fascinerende geschiedenis van de Verenigde Staten, die laat zien hoe de opkomst van iemand als Trump bijna logisch past in de lange weg die de Europese en Latino-migranten – geheel ten koste van de oorspronkelijk bewoners – achter de rug hebben. En die laat zien hoe de tegenstellingen die ooit eens tot de ‘civil war’ leidden, tot de dag van vandaag tot de Amerikaanse werkelijkheid behoren.

Terug naar moraal, toen, nu en straks

Natuurlijk staat religie bol van de moraal. Het goed doen wordt op moreel-ethische gronden afgedwongen door een boven de mens staande god die het leven van de mens reduceerde tot aards geploeter waarin een deugdzaam leven de belofte van de hemel inhoudt. Het gaat niet om het aards bestaan, het gaat om wat daarop volgt. Hoe je dat hiernamaals ook wilt noemen: hemel, walhalla, nirwana, de eeuwige jachtvelden.

Dat religie de baarmoeder van de moraal zou zijn, zoals John Gray ons wil doen geloven, is een geschiedkundige vervalsing, niets is minder waar. Mensen zijn dieren, dieren kennen bewustzijn en zelfbewustzijn en dieren vertonen veel vaker altruïstisch gedrag dan wij ons realiseren en we kunnen er vrij zeker van zijn dat dieren niet bekend zijn met de godsidee. De claim van religies dat zij de bakermat voor moraal zijn is hooghartig en buitengewoon misplaatst. Waar was religie, waar was de religieuze moraal toen het erom ging slavernij te veroordelen? Waar was de religie toen misbruik van kinderen, mannen en vrouwen door priesters aan de kaak gesteld moest worden?

Er is geen logische constructie te bedenken welke voorschrijft dat moraal universeel zou moeten zijn en dat morele regels zeggingskracht voor eeuwen zouden moeten hebben. Moreel handelen of goed doen biedt evolutionair voordeel en is een onmisbaar instrument om in te zetten bij samenwerkingsrelaties. De menselijke gemeenschap is een complex van samenwerkingsrelaties bij uitstek. Dus is de kans dat veel leden van de menselijke gemeenschap voor moreel handelen kiezen statistisch gezien redelijk groot. Afdwingbaar is het niet maar wie moreel handelen afwijst moet rekenen met afkeuring en sancties. Wie een geweten heeft is vatbaarder voor goed doen, wie gewetenloos is, heeft er maling aan. Zo eenvoudig is het. Goed doen is geen must, we hebben altijd de keuze.

Tot nog toe hebben we vooral achterom gekeken. Laten we tot slot eens een blik in de verdere toekomst werpen en voor dit gedachte-experiment ga ik te rade bij Reisbureau Einstein van Vincent Icke. Het thema is hier de vraag of wij de enige levende wezens in ons universum zijn, of er ook medebewoners zijn, ergens in de lege ijlte. Het ligt voor de hand, aldus Icke, dat exoburen intelligent zijn omdat intelligentie duidelijk evolutionair voordeel biedt. En exoburen die over interstellaire afstanden communiceren of reizen moeten ook over wetenschap beschikken want de kans dat ruimtevoertuigen spontaan uit biologische evolutie voortkomen is nul. Ook is het aannemelijk dat exoleven op aards leven lijkt, gegeven de universele eigenschappen van natuur- en scheikundige processen. Ruimtereizen vergen tijd en dus een stabiele samenleving op een tijdschaal van tenminste honderdduizend jaar. Dan ligt het voor de hand, stelt Icke, dat zo’n exobuur in en van zichzelf vredelievend is. Een gewelddadige cultuur kan nooit een stabiliteit van honderdduizend jaar bereiken want voor techniek moet men samenwerken en samenwerking vereist een stabiele en vreedzame samenleving. Ook lijkt het Icke aannemelijk dat de ruimtereizende exobuur geen belangstelling heeft voor religie of geloof in bovennatuurlijke krachten. Relativistisch reizen immers vereist zo’n diepgaand begrip en beheersing van fysische verschijnselen dat geloof daarbij ernstig zou storen. Stephen Hawking vreest dat buitenaards leven ons wel eens uitermate onwelwillend gezind zou kunnen zijn maar Icke vindt het veel aannemelijker dat een exobeschaving ruim is voorzien van verstand, rede en gevoel. Ik ben geneigd het met hem eens te zijn.

Cruciaal is hier de eis van een stabiele en vredelievende samenleving. Denkt u dat het mogelijk is zo’n samenleving te doen ontstaan zonder morele gedragsregels? En nog een interessante vraag op de weg daarnaartoe: denkt u dat het immoreel is klimaatscepticus te zijn?

 

Geraadpleegde bronnen

Gray, John – Zeven vormen van atheïsme
Harari, Yuval Noah – Sapiens
Hout, Piet J. van den – Gevaarlijk spel
Icke, Vincent – Reisbureau Einstein
Lepore, Jill – Deze waarheden
Rand, Ayn – De kracht van Atlantis
Rand, Ayn – video’s YouTube (interviews Ayn Rand met James Day, Phil Donahue, Mike Wallace, Blank on Blank, James McConnell etc)

Enno Nuy
December 2020

Moraaldiscussie

Een vriend stuurde de volgende bijdrage aan deze discussie:

Enkele gedachten over  moraal- voor  onder het kerstgroen van de Tannenbaum. Het grote moment dat jullie verwekt,  geboren, gewiegd werden, poppetjes in  kleertjes van de Wibra,  dat jullie rare gewoontes zoals  met mes en vork eten opgedrongen kregen, kerstliedjes zongen en ook nog met twee woordjes moesten  spreken et cetera et cetera- aanslagen op jullie autonomie. Wie  in de  wouden van de Mato Grosso is  ontstaan, of het noorderlicht zag  te midden van Eskimo‘s, zal  zijn omhulsel niet van de Wibra hebben en spreekt niet met  twee woordjes, al ben ik wat dat laatste betreft niet geheel zeker.  Het  leven: begin,  middenstuk en  laatste fase- het is gebonden aan een door plaats en tijd bepaalde context.

In zijn in 1774 gepubliceerd tractaat “Auch eine Philosophie der Geschichte zur Bildung der Menschheit: Beytrag zu vielen Beyträgen des Jahrhunderts” zet Johann Gottfried Herder zich  af tegen aspecten van de Verlichting, en speciaal tegen zijn bête noire Voltaire en diens  „victoire  progressive de la raison“. De centrale  idee van de Verlichting dat het de mens gegeven zou zijn via de ratio de structuur van het bestaan en de  individuele levensloop aan beschouwing te  onderwerpen en waar nodig te verbeteren, berust, zo Herder, op een kernachtig misverstand:  op de aanname namelijk, dat deze  potentie algemeen in DE mens aanwezig is en was, onafhankelijk van plaats, van tijd.  „De mens kwam blanco ter wereld“ (Brinton volgens Cornelis, hierna te noemen CB, pagina 34). Immers: volgens de verlichtingsideologen zal ons verstand, indien we  ons bevrijden van obstakels  in denken en doen, van de  kluisters waaraan  omgeving, opvoeding en kerkelijke inprenting ons hebben geketend,  ons naar een brede  lichtende horizon leiden. De mens  is per definitie zó gestructureerd en dáártoe op aarde.

Herder daarentegen benadrukt  de specifieke eigenheid en derhalve verscheidenheid van culturen en mensen ter wereld, en leidt daaruit af, dat  denkbeelden, instituties en systemen – juridische, esthetische, morele-  indien ze pronken met algemene geldigheid , botsen met de realiteit van genoemde  eigenheden.  De volgens de Verlichters van elke plaats  of tijd losgekoppelde existentie van wat goed, mooi of waar is, wat menselijk is, trekt de mens los van zijn authentieke wortels, wringt met wat Herder noemt de  „Volksgeist“.[1] Er is geen absoluut overal en altijd geldend principe: er zijn slechts aan regio en tijd gebonden waarden. Hij loochent de kategorieën waarmee de Verlichters werken („Irrthum des Verstandes“ ): feiten en daden moet niet beoordeeld  worden aan de hand van  vooronderstelde  normen en waarden,  maar in hun eigen context worden beschouwd.  Die context is een conglomeraat van feiten uit de  geschiedenis. Ook het feit dat de mens zijn ratio inzet, berust op contextuele oorzaken.  De ratio is, met andere woorden, zelve een historisch factum; wellicht gaf die bij Adam en Eva  nog wel helemaal geen acte de présence.[2]

Vormen en normen die de mensheid telkens weer genereert, hebben  hun immanente noodzakelijkheid op dát moment, in díe tijd.[3]  Ik kan het niet laten -gezien dit thema-  om een verhaal door te geven dat Herodotos vertelt. [4] Op een receptie  bij Darayavaush, koning aller Perzen (de Grieken zeiden Dareios, de  Romeinen Daríus), lopen gedeputeerden rond uit de halve wereld. Ook Grieken natuurlijk. Het gesprek met die delegatie gaat op een bepaald  moment  over begrafenisrituelen,  en de koning vraagt  de Grieken naar hún ritueel bij het afsterven van een dierbaar familielid. Wij plegen de dode te cremeren, Majesteit. Daarop roept Daryavaush enkele Indiërs erbij en stelt hun dezelfde vraag. Die antwoorden: „Onze dierbaren eten wij op, zo blijven ze dicht bij ons“. Terwijl de Grieken kokhalzen, vertelt de  koning aan de Indiërs dat die Grieken hun doden verbranden, waarop de  Indiërs iets roepen als: „Majesteit, hou op! Dit is te erg voor woorden. Wat een barbarij!“

Telkens als  ik aan dit schitterende  verhaal denk, zing ik vele toontjes lager wanneer ik de gedachte  voel opkomen dat onze Westerse cultuur toch onovertroffen is en dat dáárom zoveel andere verre landen ons  navolgen: Concertgebouworkest in Japan, Chinese communisten in pak met das, vrouwen van Afrikaanse  presidenten die  per  vliegtuig naar Genève  komen om daar naar de kapper te gaan, koopmalls  in Dubai vol Vuitton, Dolce Gabbana e tutti quanti. En dan heb ik het nog niet eens  over morele ideeën betreffende mensenrechten plus LHB en nog wat waarmee wij menig politicus bombarderen. Toen Claude Lévi-Strauss in 1951 van de Verenigde Naties het verzoek kreeg een document op te stellen over humanisme en verhoudingen tussen landen  in de  naoorlogse wereld, schreef hij een tractaat [5]waarin hij stelde dat verschillen niet voortkomen uit raciale kenmerken, maar uit geografische, historische en sociologische verschillen. Hij schrijft  ook, dat de Verlichters van de 18e eeuw de term „civilisatie“   introduceerden en bezweken voor de verleiding  die te zien als de bovenste sport van een soort ladder die naar omhoog moest worden geklommen, aan het eind waarvan de volledige beschaving (lees: het verlichte bestaan; lees: wat wij in West-Europa vinden)  op de  klimmer wachtte. Lévi-Strauss noemt dat „scientifiquement fausse“en“pernicieuse moralement“. Barbaar is  niet het negatief van beschaafd, maar barbaar is „d‘abord celui qui croit à la barbarie; et la pensée des Lumières est coupable d‘avoir installé cette croyance au coeur de l‘ Occident“. Dit document heeft vleugels gegeven aan het ethnocentrisme en het dekolonialiseringsproces: weg met het culturele imperialisme. Eigen cultuur eerst. Wouter weet het beter, maar was  het niet Stuart Mill die  het had  over „minderjarige“ staten die hun licht maar eens  moesten opsteken bij hun volwassen broeders? Ben ik overtuigd door wat L-S schreef? De vraag stellen is haar beantwoorden.

Kort en goed: we hebben het over cultuur. [6] Cultuur veronderstelt gemeenschap en gemeenschappelijkheid. Cultuur staat voor homogeniteit, stabiliteit en overeenkomst. Een cultuur die niemand uitsluit, heeft weinig overlevingskansen, las  ik ergens.  Waar niemand wordt buitengesloten, is er niets meer wat een band schept. Oei, ga even rechtzitten.

Daar komt de  onvermijdelijke vraag aangesneld: wat is de verhouding tussen moraal en cultuur? Zijn die  twee een Siamese tweeling, zijn ze  soms identiek? Moeten we stellen: cultuur wordt, moraal is? Cultuur een groeiproduct, moraal een vast gegeven? Of juist andersom? Moraal een uitspruitsel van de culturele bodem? Een gevolg van?

De Verlichting probeerde een  ‘hemel op aarde’ voor te stellen. Brinton meent dat er aan het eind van die achttiende eeuw een werkelijk messiaans geloof was in die hemel. Voor alle mensen was, zou je kunnen zeggen, the pursuit of happiness een bereikbaar doel. De meest radicale groep was van mening dat, als ieder mens maar vrij van elke dwang was, hem opgelegd door welk voorschrift dan ook, dan was het zeker dat  hij en alle mensen deugdzaam zouden handelen.”[7] (CB, 33)

De mens is pas vrij, zou je kunnen zeggen, wanneer hij juist níet zijn driften volgt, maar „deugdzaam handelt“- en „deugdzaam handelen“ , dat is  (Kant) zó, dat we van ons handelen een algemene regel kunnen maken (kategorische Imperativ). We laten ons, in andere woorden, leiden door een redelijke regel. Het is opvallend dat een van de  grotere eggheads van de  vorige eeuw, Theodor Adorno, dit Kantiaanse  idee kritisch definieerde  als  “radicale mythe”-  de rede heeft haar eigen mythe geschapen: dat n.l. de realisering van wat zij ons aanbeveelt,  binnen handbereik zou liggen.  CB 38: „Critici als Burke, die nu in ethisch conservatieve kringen weer razend populair is, wijzen erop dat deze geïdealiseerde mens een abstractie is, dat die nooit bestaan heeft. Dat de mogelijkheden tot verandering van onze samenleving beperkt zijn, omdat elke bewust aangebrachte verandering onvoorziene gevolgen met zich meedraagt, dat  die gevolgen heftiger zijn naarmate de ingreep sterker is.

We gaan eens  kijken bij  CB 34. Daar wordt gesproken over  „autoritaire verlichters“. Ik citeer: „Zij voelden zich echt de herders die de onmondige schapen naar grazige weiden zouden voeren. Ze zullen hen opvoeden, hun wetten geven[8]. Ze zijn de autoritairen, hoezeer ze ook mogen beweren de liberaalgezinden van de toekomst te zijn.“ En dus: „ Een deugdzaam, verlicht gezag, dat spreekt. Uitgeoefend door knappe, wijze mannen, dat spreekt ook. Mannen die natuurlijk geen democraat konden zijn, want de democraat moet het uiterste geduld kunnen opbrengen voor de menselijke onvolmaaktheden“.

Aha, dat gaat aardig de kant op van Plato met diens filosofisch doorgeleerde wachters die de geenszins demokratisch geordende staat leiden en tegen gevaren van buiten én van binnen schutten. Kennelijk gaat de mens niet zonder enige dwang het pad van de verlichte  moraal op.

Sprekend  over het staatsinrichting, over herders, onmondige schapen, wijze mannen, wakers (Kerstmis is dichtbij!) kan ik er niet omheen: er dringen zich twee citaten aan me  op. Hoor Maggie Thatcher: „Who is society? There is no such thing! There are individual men and women“.   En luister naar het zware woord  van Hans Magnus Enzensberger, ook geen kleine  jongen: „Der Code der Politik ist mit dem der Moral nicht deckungsgleich“. Anders gezegd: wat de moraal ongeschikt maakt om in politiek te worden vertaald, is haar eigenschap algemeen erkend te willen zijn. Politiek kann dat proberen na te streven, maar dat blijft behelpen. (Daar is Adorno weer).

Morele waarden, algemeen erkend. Wij, op dit moment en levend  in dít deel van ons werelddeel, wij zijn  de  overtuiging toegedaan dat er met bepaalde waarden en normen niet te marchanderen valt, dat sommige principes  onbediscuteerbaar zijn.  Mensenrechten bijvoorbeeld, en vrijheid van meningsuiting. Wij accepteren dat ook anderen van die vrijheid gebruik maken, wij zijn tolerant,  want anders schaad je de ander die anders gelooft en anders denkt. Zo is onze morele cultuur. Maar het zit op bepaalde  ogenblikken toch niet lekker. Geef dat nou maar toe, heren!  Mag een Hardinxveld-Giessendammer vaccinatie weigeren en zo de volksgezondheid  in gevaar brengen? Mag ik een vunze cartoon maken van de geboorte van Jesus, toch het hoogtepunt in de wereldgeschiedenis volgens componist James MacMillan, en daarmee de Christenheid diep kwetsen?[9] Mag ik antisemitische kreten slaken?

Doemt daar niet een zeker  relativisme  op- misschien is niet ieder moreel principe  in beton gegoten……. Is er dus de mogelijkheid, misschien de  noodzaak, om moraal (ook) als iets relatiefs  te zien? En is dan de weg niet vrij naar……  CB 31: „Rechtvaardig is wat goed is voor Frankrijk, onverschillig hoeveel ethische beginselen daarbij geschonden worden.“ Herinneren we  ons  nog Kallikles, Darwin en (het recht van) de sterkste?

Leg de kwestie eens neer  bij voormannen van het Christendom- zij zullen zeggen dat  relativisme de  poort openzet voor allerlei gedu(i)vel, en dus zetten ze dogmatische stopborden neer. Terecht. Wie religie wegredeneert, maakt van moraal een leer, daar ben ik van overtuigd. De modernicus van de eenentwintigste eeuw klaagt daarop over geestelijke dwang, en wijst snel naar de normen en waarden van de demokratische rechtsstaat, de waarden van de Verlichting: vooruitgangsgeloof, gelijkheid, rede  en redelijkheid, universaliteit, vrijheid en rechtvaardigheid. Volgens de Amerikaanse grondwet heeft de  individuele mens zelfs récht op geluk. De infividuele mens  is de maatstaf der dingen? Waar doet ons dat aan denken? Protagoras! [10] Was het niet Levinas die de term „egologie“ gemunt heeft?

De cynicus zegt: span je  niet in, laat al die  mooie beginselen letters en zinnen  zijn  voor de discussie, het studievertrek, de vrije tijd. Lever de mensen geen inhoud, maar tevredenheid. Hun behoeftes zijn de vraag, de bevrediging daarvan het antwoord. En de maatschappij draait verder  in rust en vrede.

Ach, dicht Horatius[11]:

Virtus repulsae nescia sordidae
intaminatis fulget honoribus
nec sumit aut ponit securis
arbitrio popularis aurae.

 Wat een ietwat retrospectieve vertaler[12] deed besluiten tot:

De geesteshoogheid, die geen zwichten kent, troont zonder smet of blaam en zwaait den schepter, verheven boven volksgunst van den dag.

[1]De gedachte dat elk volk een eigen, collectieve ziel, een Volksgeist heeft, kan tot vreemde consequenties leiden. Dat hebben we in het midden van de  vorige eeuw gezien
[2]Ha! Een geniale gedachte  zweeft boven mij! Misschien is het eten van de  bijbelse boom van kennis wel het geboorte-uur van de ratio- welaan, zie wat voor ellende die  heeft aangericht, geef ons ons paradijs terug!!
[3] Dat Herder de aanval opent op de Encyclopedisten en de Franse verlichtingsfilosofen  berust overigens  ook op afkeer van het al decennia woedende Franse imperialisme. En trouwens: Herder was een verlichtingsman, maar het absolute van bepaalde standpunten was voor hem onacceptabel.
[4]     Ἱστόριαι III, 38.
[5]     Race et  histoire, 1951
[6] In navolging van de  geleerde Renaud heb ik de Dikke Van Dale erbij gehaald;  volgens definitie 4 is cultuur „verfijning van het geestelijk en zedelijk leven, beschavingstoestand.“
[7]     Denk aan het succesboek “De meeste mensen deugen”
[8]     En zelfs de dictatuur opleggen zoals de marxisten dat later zullen doen, alles in dienst van het grote ideaal.
[9]     Ja, James, dat is  niet gek opgemerkt
[10]   Lees nog maar eens “Over bommen en knuppels” , in jullie bezit
[11]   Oden, III, 2
[12]   A. Rutgers van der Loeff, 1939

Mijn reactie is gedateerd 7 januari 2021 en heeft als titel

Geloof is als on stuitje: rudimentair

Natuurlijk had Herder gelijk toen hij zei dat er geen absoluut overal en altijd geldend principe is. En we kunnen slechts speculeren over het moment waarop de rede ontstond, zich voor het eerst manifesteerde. De rede moet, vermoed ik toch, al ontstaan zijn voordat homo sapiens begon met het vernietigen van de biodiversiteit. De vroegste mensachtigen zullen iets van rede hebben ontwikkeld, net zoals zij ook iets van moraal ontwikkelden. Ze leefden immers in groepen samen en er was al snel sprake van een soort arbeidsverdeling, zeker op het moment dat de menselijke soort zich vooral liet zien als jager-verzamelaar en langzaam maar zeker een agrarische revolutie in gang zette. Een precies moment is niet aan te duiden, het is een geleidelijk proces geweest.

En evenals Herder had ook Levi-Straus het bij het rechte eind toen hij schreef dat verschillen tussen mensen niet voortvloeien uit raciale kenmerken maar veeleer uit geografische, historische en sociologische verschillen. De gedachte dat de rede de hoogste vorm van beschaving zou vertegenwoordigen is echter een jammerlijke misvatting. De rede, hier te definiëren als het vermogen om te handelen op basis van zo geobjectiveerd mogelijke aannames en overwegingen, bleek simpelweg een uitstekend instrument voor de mens om zich te handhaven in een steeds complexer wordende samenleving. Jammer voor diezelfde mens dat rudimentaire instrumenten als animisme maar aan hem vast zijn blijven zitten, waardoor voor veel leden van de moderne samenleving het leven bestaat uit het voortdurend op twee gedachten hinkelen: moet ik mijn verstand volgen of laat ik me leiden door wat ik geloof? Geloof is als ons stuitje: rudimentair, het is er nog maar heeft geen nut of functie meer.

We zien echter juist in deze 21e eeuw dat steeds meer mensen de rede simpelweg buiten werking stellen, afschaffen. Zij voelen zich veel prettiger in hun eigen bubble, met hun alternatieve feiten, met hun nepnieuws. Het is niet voor niets dat het huidig tijdsgewricht bol staat van de samenzweringstheorieën. Een mening legt meer gewicht in de schaal dan een feit, iedereen die als een vijand van het volk wordt gezien behoort tot de elite en de elite is per definitie de vijand van het volk. De meningen en oordelen over het vermeende gedrag van die elite worden steeds duizelingwekkender in hun bizarrerie en extravagantie, culminerend in dat perverse beeld van babybloed drinkende pedofielen.

Cultuur veronderstelt gemeenschap en gemeenschappelijkheid, schrijf je en vervolgens citeer je een anonymus die beweert dat ‘waar niemand wordt buitengesloten, is er niets meer wat een band schept’. Waar je echter geheel aan voorbij gaat is dat cultuur geen statisch fenomeen is maar werk in uitvoering. Cultuur wordt gemaakt door alle leden van een samenleving en als er nieuwe mensen van buiten tot zo’n samenleving toetreden, gaan ook de nieuwelingen een rol spelen in het tot stand brengen van een gezamenlijke cultuur. Dat is logisch en normaal, er is niets vreemd aan maar wat nog belangrijker is: het is onvermijdelijk. De uitspraak dat er niets meer is wat een band schept als iedereen maar wordt toegelaten (wat overigens nergens het geval is) is derhalve grote onzin.

Cultuur is dus een groeiproduct dat onderhevig is aan voortdurende verandering. Uit die cultuur kunnen een aantal normen en waarden worden afgeleid die wat minder nadrukkelijk onderhevig zijn aan verandering, die een wat langere houdbaarheidsdatum hebben. Vaak wordt daaruit de onjuiste konklusie getrokken dat zulke waarden universeel en eeuwig durend zijn. Dat is echter een misvatting.

Het is voor de discussie over dit onderwerp het meest eenvoudige om de Verklaring van de Rechten van de Mens als uitgangspunt te nemen. De artikelen van deze verklaring geven in grote lijnen weer hoe de mens anno nu haar morele wetten wenst te formuleren. Maar we zien tegelijkertijd dat nogal wat naties zich niets gelegen willen laten liggen aan zo’n verklaring. En dan gaat het niet alleen om landen als China en Rusland maar ook om landen als Groot-Brittannië en de USA. We vinden het maar knap lastig ons te committeren aan een verklaring die voor alle landen die zijn aangesloten bij de VN werkingskracht zou moeten hebben. Nog even afgezien van al die landen die niet al te veel kabaal over zo’n verklaring maken om zich er tegelijkertijd volledig van te distantiëren en de verklaring bij voortduring met voeten te treden.

Dat je je eigen cultuur onovertroffen acht is normaal, een jammerlijke vergissing maar normaal. Alle culturen achten zichzelf onovertroffen en iedereen vindt er wel de juiste argumenten bij. Zeggen doet het echter niets. De bewering dat onze cultuur onovertroffen zou zijn wordt pas betekenisvol wanneer die constatering wordt gedaan door buitenstaanders. Maar het is een waanidee te denken dat daarover ooit consensus zou bestaan.

Er is naar mijn stellige overtuiging geen enkele relatie tussen moraal en vrijheid. Vrijheid is uiteindelijk een idee fixe, een tamelijk abstract begrip. We beseffen nauwelijks in hoeverre ons doen en laten gestuurd wordt door neurale processen, aangestuurd vanuit ons brein. De jongste inzichten in de werking van het brein leren ons dat onze reactie op impulsen uit onze omgeving vooral een kwestie is van op ervaring gebaseerde voorspellingen. We denken dat we vrij (kunnen) zijn maar we hebben wat overspannen verwachtingen ten aanzien van onze eigen vrije wil. Maar dat is een geheel andere discussie. Moraal is relatief? Jazeker, zowel in de tijd als naar plaats.

Je verwijst in je stuk met het recht van de sterkste naar Darwin maar dat is niet juist. Het was Herbert Spencer die het sociaal darwinisme bedacht. Darwin had het nimmer of nooit over het recht van de sterkste. De sociaal-darwinisten meenden met hun gedachtegoed een ideologische rechtvaardiging te kunnen leveren voor de sociale ongelijkheid die het kapitalisme met zich meebracht. In zekere zin is onze maatschappelijke ideologie van vandaag nog steeds van zulke ideeën doordrenkt. De marktwerking is heilig verklaard en omdat alle mensen gelijk zijn kunnen de slachtoffers van het kapitalisme alleen maar de hand in eigen boezem steken. Ook dit zijn jammerlijke misvattingen maar wel weid verspreid.

Dan, hoe kan het ook anders, kom je tot slot uit bij de voormannen van het christendom die – terecht, zeg jij – dogmatische stopborden plaatsen zodra relativisme de kop opsteekt. Waarom dat terecht zou zijn vermeld je er niet bij. Dat is kennelijk een dogma. Maar met intelligent redeneren heeft het weinig van doen. Die voormannen (voorvrouwen bestaan er niet) claimen dat hun god de baarmoeder van de moraal is en zo ontpoppen zij zich uiteindelijk in hun ware gedaante: moraalridders. Maar ook hier is weer sprake van jammerlijke misvattingen en misplaatste hoogmoed.

Hans, ik heb de Verlichting niet nodig om me van dezullken te distantiëren en vooruitgangsgeloof is naïef en onzinnig. Wie religie wegredeneert, maakt van moraal een leer schrijf je. En je voegt er aan toe dat jij daarvan overtuigd bent. Ja, nou en? Wat zegt dat dan? Waar blijft je onderbouwing voor deze onzinnige uitspraak? Het zal je geloof wel zijn dat jou dit influistert maar het slaat werkelijk nergens op. Maar omwille van de discussie: wat is dan het onderscheid tussen een geloofsleer en een leer? En waarom is een leer iets negatiefs en een geloofsleer iets positiefs? Om misverstanden te voorkomen: moraal is geen leer, geen gewone leer en geen geloofsleer. Moraal is een groeiproduct, ontsproten aan de menselijke geest, kent universaliteit noch eeuwigheid en is onder alle omstandigheden relatief.

2021-01-07T15:04:33+00:00