Barnard, Benno – Zingen en creperen

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

atlas contact, 208 pagina’s

 

Over de aanschaf van een nieuwe Barnard hoef ik nooit na te denken. Het moet wel gek lopen, wil ik me daarmee niet amuseren. Onlangs verscheen van hem Zingen en creperen, dagboeknotities van 2014 tot en met 2017, ofschoon het jaar 2017 in deze bundel geheel blanco is gebleven, daarover straks meer. Dit is het soort boek waar ik van houd. Weliswaar hebben deze dagboeknotities de dichtkunst als centraal thema, Barnard ziet zichzelf eerst en vooral als dichter, maar ook tal van andere overpeinzingen krijgen ruimte. Ja, er komen veel namen voorbij van mij onbekende dichters en schrijvers maar dat bevalt me nu juist. Afhankelijk van waar ik me tijdens het lezen bevind heb ik mijn smartphone of laptop in de aanslag. Elke naam zoek ik op en van dichters en schrijvers lees ik dan hun Wikipedialemma en als het even kan een gedicht of een stuk proza. Zo komen de figuranten uit deze dagboeknotities tot leven en verdomd, soms stuit je op heel verrassende vondsten!

Ik heb zelf een moeizame verhouding tot de dichtkunst, een beetje vergelijkbaar met de manier waarop ik muziek beleef. Ik kan geen noten lezen, laat staan een partituur. Op zich stoort me dat niet en ik beschouw het ook niet als een sine qua non voor het werkelijk kunnen genieten van muziek. Op dezelfde manier heb ik ook geen parate kennis (meer) van hexameters, jamben en anapesten of wat dies meer zij. Uiteindelijk gaat het – mij althans – om de zeggingskracht van een gedicht. Maar de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat ik nogal eens een dichtbundel ter hand neem die dan vervolgens ‘een verzameling cryptogrammen’ blijkt te bevatten. Dan is het taal waar ik maar geen toegang toe krijg, ik herken de woorden maar niet de samenhang waarin ze worden gepresenteerd. Ik ben een liefhebber van Gerrit Achterberg (waar ik trouwens ook niet elk gedicht van snap), Jan Jacob Slauerhoff, Martinus Nijhoff, Jacques Bloem, Jan Arends,  Armando, Wiel Kusters, Jean Pierre Rawie, Benno Barnard en – mag je dat hardop zeggen in kringen van dichters? – Delphine Lecompte (vooral als ze haar gedichten zelf voordraagt!) U ziet, een diehard mag men mij niet noemen.

Moet je van gedichten houden om dit jongste boek van Benno Barnard te kunnen waarderen? Nee hoor, het help wel maar het hoeft niet. De schrijver memoreert zelf W.H. Auden die eens schreef: “Poetry makes nothing happen”. Daarmee bevindt de dichtkunst zich op hetzelfde niveau als de filosofie waarvan iemand eens zei dat de filosofie niets voortbrengt buiten haarzelf. “Poëzie is de vakantie van de filosofie”, citeert de dichter verderop Jan Hanlo.

Barnard vermeldt nogal wat voorbeelden van dichters die in de weg werden gezeten door hun politieke overtuigingen. Hemzelf zou een mooie literaire prijs zijn onthouden omdat een enkel jurylid hem te ‘rechts’ vond maar er zijn ook andere voorbeelden van schrijvers en dichters die niets moesten hebben van hen die verondersteld werden tot de tegenpartij te horen. Ach ja, in mijn studententijd las ik zo’n beetje de halve Suhrkamp Verlag en SUN-bibliotheek leeg, we bestudeerden de politieke tendens van Walter Benjamin (wij wisten helemaal niet dat het Jacques Bloem was die de kreet ‘vorm of vent’ eens muntte) en ik las zelfs boeken van Jacques Firmin Vogelaar waar ik niets van begreep, tot ik op zekere dag besloot dat het maar eens afgelopen moest zijn met al die nonsens. Ik geef toe dat het leven sindsdien wel wat gemakkelijker werd. Verderop betitelt Barnard geëngageerde gedichten als affuiten van luciferhoutjes voor kanonnen van staal. Prachtig gevonden!

In ditzelfde verband haalt Barnard Gottfried Benn aan: “Is deze Benn geen schoolvoorbeeld van de dichter als visionair warhoofd, onontvankelijk voor rationele politieke ideeën, maar met een blik op de mens – de zieke, lijdende mens allereerst – die staal, beton, duisternis en optimisme penetreert?” Het zou zo maar kunnen, je hoeft niet alles uit te leggen in politieke termen, gelukkig maar.

En dan opeens, een mededeling uit de nacht: “Een watermolen karnt het duister”. Kijk, dat is taal waar ik van houd. Dat zijn taalvondsten waar ik – als voorheen – jaloers op ben. Barnard beheerst die taal. Op dezelfde pagina maakt hij melding van een ooggetuige die meldt dat meneer A weigerde meneer B een hand te geven. Zoiets zou ik nooit opschrijven, hoe betrouwbaar ik die ooggetuige ook zou vinden. A blijkt een ‘rode’ te zijn en het klinkt dan alsof Barnard diens gedrag bijna voorspelbaar vindt. Maar geen nood, al heel snel krijg ik weer prachtige taal voorgeschoteld wanneer Barnard zijn vader, die in 2010 overleed, in één zin eerst als ‘morslevend’ en een tussenzin verder als ‘springdood’ opvoert.

Ik ben geen dier, verzet Barnard zich tegen de onontkoombare werkelijkheid. Jammer Benno but you can’t fuck physics! Ik houd wel van zulke zinnen, ook al ben ik het geheel niet met hem eens, je kunt er eens een discussie aan wijden. Ik doe het maar wat graag. Soms echter maakt zelfs Barnard het mij moeilijk als hij schrijft: “Maar de cultische verabsolutering van het orfische, mallarméiaanse, abstruse gemompel, populair in academische kring en onder dichters die tegen de academie aan schurken als een paard tegen een boomstam, ervaar ik als aanstootgevend”. Tja, een mooie zin maar die kost mij toch een uur of wat zoekwerk in encyclopedieën! Maar ook dit lost hij weer voor me op als hij enkele alinea’s verder opmerkt: “Poëzie! Wat een gezeik!” En in het verlengde hiervan vermoed ik dat Chesterton nooit een ontmoeting heeft gehad, laat staan een gesprek heeft gevoerd met een echte atheïst. Ik ben beschikbaar hoor, maar dit geheel terzijde.

Opeens valt me op dat in dit dagboek veelal alleen de weekdagen worden vermeld, heel soms ook de datum erbij of alleen de datum zonder de weekdag. Ik heb er geen systeem in kunnen ontdekken.

“Zingen en kreveren, dat is de wezenlijke bezigheid van de dichter”, aldus Richard Minne in zijn bundel Wolfijzers en schietgeweren uit 1928. Daar ontstond dus de titel voor deze dagboeknotities van Benno Barnard.

We leren dat de dichter Benno Barnard geen liefhebber van Charlie Hebdo was. Hij vond het meer iets voor pubers maar hij zou zich er als twaalfjarige voor geschaamd hebben. Ik geef toe dat ik deze Barnard minder graag lees but everyone is entitled to his opinion, of course. Dat je het slecht geschreven vindt, soit maar slecht getekend? Allemaal? Ik dacht het niet. Enfin, meer dan één korte alinea besteedt Barnard hier niet aan en dat vind ik toch wel heel erg mager, teleurstellend mager. Want hoe je ook over de cartoons van Charlie Hebdo mag oordelen, hier gaat het eerst en vooral om het onvervreemdbare recht voor je mening uit te komen. Me dunkt dat de schrijver met dit fenomeen toch ook zijn eigen pregnante ervaringen heeft opgedaan. Liever niets geschreven dan zo’n ‘nou ja, als het dan per se moet alineaatje’.

Ook Rilke figureert op een paar plaatsen in deze dagboeknotities. Volgens mij was Rilke een tien slagen om zich heen neukende huilebalk. Ik had wat boeken van hem in mijn bibliotheek maar heb ze nimmer uit kunnen lezen. En toen ik onlangs bij Florian Illies in 1913 las over het antisemitisme van Rilke was ik er gauw klaar mee. Weg ermee! En hier parafraseer, wat heet: citeer ik de schrijver als hij zijn eindoordeel over Charlie Hebdo formuleert.

Op 5 maart 2015 citeert Barnard een gedicht van Ruth Lasters. Hij vindt het een sterk vers. Ik lees het drie keer achter elkaar maar begrijp er hoe-ge-naamd niets van. Hier bewandelen dichter en lezer verschillende paden. Wat is er mis met mij? Maar dan komt Barnard toch weer met een troostende uitspraak: “De dichter kan het niet laten te dichten zoals de tijd het niet kan laten daar niet bij stil te staan”.

En ondertussen komen we meer te weten over de persoon Barnard, zoals dat ook al zo sterk het geval was in zijn laatste dichtbundel Het trouwservies. Zijn voorkeur voor sterke persoonlijke banden, mits geformaliseerd. Vorm is leven, mijn leven. Dat is waar ik me aan optrek. Schrijft hij.

Maar dan zet hij me prompt weer op het verkeerde been als hij enkele dagen later meldt dat dit dagboek fundamenteel de verhouding tussen literatuur en religie ter discussie stelt. Kom, dat is nogal wat maar je moet wel heel erg tussen de regels lezen om iets meer over die verhouding te weten te komen. “Godsdienst hing zwaar  tegen de hanenbalken”, dichtte Gerrit Achterberg.

En dan attendeert Barnard me plotseling op Eriek Verpale en zijn Alles in het klein, ja daar ben ik nou nieuwsgierig naar. Ik ga dat boekske kopen! Net als Olivetti 82. Vervolgens formuleert Barnard de wet van de Nederlandse literatuur en die luidt dat je vanzelf oninteressant wordt als je maar lang genoeg meedoet. Beste Benno Barnard, daar geloof ik geen snars van. Wie schrijft zoals gij, die blijft. Blijf vooral jezelf en houd vast aan je prachtige gevoel voor stijl, blijf me verrassen met je taalvondsten en je gedichten. Ja, de tijdgeest verandert maar daar hoef je je niets van aan te trekken. Je wint er vermoedelijk geen prijzen mee maar laten we wel zijn, dat is toch al een enigszins merkwaardig circuit. Je schrijft noch dicht om er prijzen mee te behalen. Natuurlijk is erkenning leuk maar de vraag is of die erkenning alleen maar gewicht in de schaal legt als ze van het schrijversvolkje zelf komt. Niet voor niets schrijf je hier zelf van: “hoe vernederend, een soort publieke Autorenbeschimpfung…”. Maar dat is onzin natuurlijk. Je kunt best vraagtekens plaatsen bij het toekennen van prijzen maar op zich is er weinig bezwaar tegen long list, short list, final choice. Er moet alleen niet zo’n kermis van gemaakt worden. Dagkoersen zijn het. Als je alle prijzen afschaft, blijven alleen de verkoopcijfers over. De uitgevers zijn verantwoordelijk voor de publiciteit. Barnard: “tegelijkertijd ben ik wrokkig als ik de aandacht zie die alle mogelijke mediocre romannetjes krijgen”. Tja, dan had je maar geen gedichten moeten schrijven. Ik heb me nog nooit iets aangetrokken van welke prijs dan ook die aan een schrijver of een boek werd toegekend. Sterker nog, ik erger me mateloos aan uitgevers die stickers plakken op boeken van auteurs die genomineerd of zelfs gelauwerd werden.

Terug naar schrijver/dichter Barnard: “Alleen kwelt mij de vraag van altijd: of het leven inderdaad zinloos is, zoals de meeste westerse intellectuelen geloven sinds de aarde herschapen werd in 1968. Kijk, nu ken ik hem weer, een typische Barnard-zin. Feitelijk onzin dit keer maar wel heerlijk opgeschreven. Verderop komen we dat voor velen zo traumatische jaartal nog een keer tegen als Barnard opeens een gekke analogie ziet tussen de houding van de rijkeluiszoon Maeterlinck en de studenten uit solide burgerlijke gezinnen in 1968. Welnu, daar wil ik bij gelegenheid nog wel eens tegen ten strijde trekken.

“Weg met de godsdienst, dat grote dwaze kwaad!” roept Barnard uit als hij zich terecht boos maakt over de wijze waarop Saudi Arabië de Palestijnse dichter Ashraf Fayadh behandelt. Barnard beschouwt zichzelf als een agnost maar dan wel een agnost die enorm gevoelig is voor vorm. Vormen die zich als vanzelf vullen met hun inhoud. Het is de vorm die hem bij het Anglicanisme bracht, zoals zijn vader uiteindelijk terecht kwam bij de oud katholieken. Barnard zelf hierover: “De High Church is er speciaal om intellectuelen met haar liturgische vormen te verleiden, hun freudiaanse hang naar rituelen te bevredigen en hun agnostische weifelmoedigheid te tuchtigen met de fluwelen zweep der schoonheid”. Ik vind het zo persoonlijk, wanneer iemand zo niet zijn hart verpandt, dan toch zijn hoop vestigt op enige denominatie, niemand heeft het recht een ander om die reden te bekritiseren. Barnard zegt in een interview dat vriendschappen hem ontvallen zijn door zijn keuze voor het Anglicanisme. Ik kan dan slechts denken: dat waren dan geen echte vriendschappen. Maar wanneer Barnard verderop weer een mooie zin met onzin produceert – ‘De ware kerk…’ Hoe verrukkelijk is dat niet in strijd met alle identitair-politieke modieuze flauwekul die, gedreven door het neomarxisme, het bestaan van dat historische continuüm ‘kerk’ probeert te vernietigen – dan denk ik, kom kom, laat dat neomarxisme nu maar weg, dat heeft er niets mee te maken, het instituut kerk brengt zichzelf wel om zeep, daar hebben ze helemaal geen buitenstaanders voor nodig.

Met instemming lees ik als Barnard de Engelse dichter Will Stone citeert: “De mensheid op deze onthutsend mooie planeet mocht de renaissance beleven, maar verviel toen tot een agressieve vorm van nationalisme en is nu een sprinkhanenwolk geworden”. So true.

Tot slot nog een fraaie uitspraak van Barnard zelf: “God heeft van mij een dichter gemaakt, de duivel een Hollander”.

Het dagboek eindigt op 18 december 2016 wanneer de schrijver en zijn gezin met een persoonlijk en tragisch drama worden geconfronteerd. Ik ga daar hier niet verder op in. Dat heeft de schrijver zelf gedaan in dit Dagboek 2014 – 2017. Woorden van mij, daarover, hier zouden misplaatst zijn. Ik heb ervan genoten en als u van taal houdt en het op prijs stelt uitgedaagd te worden om uw eigen gedachten over een en ander te vormen, dan krijgt ook u geen spijt van dit boek. Ik heb het vaker beweerd en houd dat verheugd staande: Benno Barnard behoort tot de beste schrijvers in ons taalgebied. Daar zijn er maar heel weinig van.

 

Enno Nuy
Mei 2020

2020-05-13T15:55:11+00:00