Jünger, Ernst – Oorlogsroes

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Uitgeverij Arbeiderspers, 346 pagina’s

 

 

In Oorlogsroes, in 1920 verschenen als In Stahlgewittern, beschrijft Ernst Jünger zijn frontervaringen gedurende de Eerste Wereldoorlog. In deze oorlog was hij – enkel onderbroken om zijn wonden te laten verzorgen – continu actief als frontsoldaat, ook in gevechten van man tot man. Zijn beschrijvingen van de veldslagen en troepenbewegingen zijn bewonderenswaardig gevarieerd. Telkenmale weet hij nieuwe associaties of beelden op te roepen. Niet eerder heb ik krijgsgewoel zo verscheiden horen formuleren. Daar steekt Xenofon – waar ik mijn gehele gymnasiumperiode mee lastig ben gevallen – maar zwakjes bij af. En ondanks dat gedurende het hele boek de aardkluiten je om de oren vliegen en het ene projectiel na het andere tot ontploffing komt, weet hij de lezer tot het einde toe vast te houden en te boeien. Ook zijn bewondering van de moed der Engelsen spreekt zeer tot de verbeelding.

Opmerkelijk is de geestdrift waarmee Jünger ten oorlog trok. Wanneer hij na zijn eerste verwonding even terugkeert in zijn vaderland overpeinst hij: “Hoe mooi toch was dit land, waard om voor te bloeden en te sterven”. Minstens even opmerkelijk is dat de Duitse soldaten in die oorlog – waarin Duitsland om tactisch-strategische redenen niet om België heen wilde manoeuvreren – vriendschappelijke contacten onderhielden met de lokale bevolking in dat land, en ook in Noord Frankrijk trouwens.  De Duitsers hebben zich weliswaar nooit tegen de Belgen gekeerd maar de Belgen voelden zich verplicht Duitsland officieel de oorlog te verklaren toen de Duitsers over Belgisch grondgebied ten oorlog trokken tegen de Fransen. Kennelijk was dit voor althans een deel van de Belgen geen reden om de Duitsers een kwaad hart toe te dragen.

Niet voor het eerst betoont Jünger zich hier een goed schrijver die met een paar woorden een klein verhaal vertellen kan. Hij herinnert zich luitenant Brecht, die bij uitstek geschikt was voor specifieke verdedigingstaken. Jünger mijmert: “Hij hield van het gevaar en viel in het gevecht”. Maar ook de enthousiaste krijger – Jünger gebruikt die term vaker – valt ten prooi aan eenzaamheid en zwaarmoedigheid, “want de zware zwarte wallen van de loopgraaf bedrukken ook mij, ook ik hunker naar warmte, naar iets menselijks in deze angstaanjagende eenzaamheid”.

Af en toe werden gevechtspauzes gebruikt om ruilhandel te plegen. Het is bijna onvoorstelbaar maar de voorste linies van de elkaar bestrijdende legers wisselden soms drank en sigaretten uit en bij een enkele gelegenheid voetbalden ze zelfs vriendschappelijk tegen elkaar. Maar terug naar de oorlog die Jünger in grote lijnen als volgt schetst: de poging de oorlog te beslechten met veldslagen mislukte en ontaardde een vruchteloze stellingenoorlog; omdat ook deze variant niet tot doorslaand succes leidde werd de materiaalslag beproefd met de massale inzet van mens en wapen; aan het einde van de oorlog, die niet op het slagveld beslist zou worden, kwam er de tankslag.

Als er opeens sprake is van een Engelse overloper die een gasaanval aankondigt, doet Jünger helaas geen verdere mededelingen over de overloper zodat we niet weten of zijn voorbeeld door anderen gevolgd werd, noch of er ook Duitse overlopers waren. Bij de Slag aan de Somme kwam Jünger voor het eerst de Stahlhelm tegen. De beschrijving die Jünger hier optekent is bijna surrealistisch. Hij voelde geen angst, schrijft hij maar “een grote, bijna duivelse lichtheid; ook rare neigingen om in lachen uit te barsten die ik niet kon onderdrukken”. Het sneuvelen van krijgsmakkers leidt, op een enkele uitzondering na, nooit tot droefheid. Daar is aan het front ook geen tijd voor. Maar ook is het alsof iedere soldaat dat sneuvelen als een bijna vanzelfsprekend beroepsrisico beschouwt, logisch en voorspelbaar. Een dodelijk gewonde soldaat lijkt zich daar ook niet over te beklagen. Eerder nog spant hij zich in zijn kameraden een hart onder de riem te steken. Zij zullen hem vermoedelijk snel volgen.

Bovendien, en dat is typerend voor Jünger: “Het valt minder moeilijk te midden van deze natuur naar het front te trekken dan vanuit een doods en koud winterland. Ook aan de eenvoudige geest dringt zich hier het vermoeden op dat zijn leven diep in de natuur is ingebed en zijn dood niet het einde betekent”. Slechts één keer maakt Jünger er melding van dat ook hij het te kwaad krijgt bij het verlies van een medestrijder: “Die aanblik was de druppel die de emmer deed overlopen. Ik liet me op de grond vallen en brak in krampachtig snikken uit, terwijl de mannen somber om me heen stonden”.

Als de Duitsers op 21 maart 1918 de Engelsen een definitieve slag hopen toe te brengen, schrijft Jünger: “Ik voelde de betekenis van dit moment en ik geloof dat iedereen destijds alles wat persoonlijk was in zich voelde oplossen, zodat alle vrees hem verliet”. Ofschoon ik vermoed dat vele strijdmakkers toch prozaïscher redenen hadden om tot een persoonlijk oordeel over deze oorlog te komen, is Jüngers beschrijving van deze veldslag werkelijk fenomenaal, alsof je in een panopticum naar een film van het gebeuren zit te kijken. De veldslag zou op een strategische mislukking uitlopen. De Duitsers zagen zich met steeds meer vreemde legers geconfronteerd, uit Nieuw Zeeland en de Verenigde Staten. Ook het aangevoerde oorlogsmaterieel bleek steeds moderner en wendbaarder. Deze oorlog konden de Duitsers niet winnen. ‘Unbesiegt im Felde’ trokken de Duitse legers zich uiteindelijk terug om later in Versailles niet alleen te worden aangewezen als de verliezers maar ook als de schuldige aanstichters van deze oorlog.

In Tussen rood en zwart beschrijft Jan Guillou hoe Harald Lauritz, de zoon van een van de hoofdpersonen, onder de indruk is geraakt van dit In Stahlgewittern. Zijn oom Oscar, die in deze zelfde oorlog aan de zijde van de Duitsers vocht in Afrika, probeert de aan zijn zorg toevertrouwde neef ervan te overtuigen dat de verheerlijking van de oorlog waar Jünger zo beroemd om is geworden, niets van doen heeft met rechtvaardigheid en moraliteit en daarom verwerpelijk is. In dit Oorlogsroes is geen enkele morele verwerping van  oorlog op te merken. Ook spreekt Jünger niet van een rechtvaardige oorlog. Er zijn weliswaar vijanden maar zij verdienen evenzeer alle respect. De materiaalslag, de strijd van man tegen man, dat is waar het om gaat. De geschiedenis heeft al deze mannen op het slagveld samengebracht. Ergens laat Jünger een soldaat opmerken: “Het zou een soldaat verboden moeten worden om op  het slagveld over vrede te spreken”. De strijd dient, eenmaal aangevangen, uitgevochten te worden. Het is juist het ontbreken van de moraliteit bij Jünger waar oom Oscar zijn neef voor waarschuwt. Vergeefs overigens, want de jongeman heeft zijn hart dan allang aan de nazi’s geschonken.

Een even fenomenaal als merkwaardig boek, dit Oorlogsroes. Of je het wilt of niet, je raakt gefascineerd door de beschrijvingen van Jünger, zonder dat je je daarmee automatisch een pleitbezorger van de Duitse zaak voelt. Het gaat Jünger ook niet om een oorlog omwille van de goede zaak maar om de goede oorlog. De krachtmeting van legers bestaande uit gestaalde en geharde mannen met hun wapenen maken uiteindelijk een nieuwe orde mogelijk. Die krachtmeting gaat weliswaar gepaard met dood en destructie maar voor Jünger is het een bijna kosmische natuurwet dat alleen op die manier het oude door het nieuwe kan worden overwonnen.

 

Enno Nuy

september 2014

2018-11-02T10:58:08+00:00