Robinson, Tim – De Arran-eilanden

Atlas, 375 pagina´s

Een archipel van rotsen die ergens ten westen van Ierland in de oceaan zijn gesnipperd (met dank aan Benno Barnard): de Arran eilanden. Aan de oceaanzijde een eindeloze reeks kliffen, eilanden zonder zand of aarde, het regent en stormt er te vaak. De Engelsman Tim Robinson, cartograaf en schrijver, wetenschapper en kunstenaar, geboren in 1935 in Yorkshire, raakte verzeild op deze ongenaakbare eilanden en verbleef er meer dan twintig jaar. Hij stelde twee delen samen over deze bijna magische rotsblokken, waarvan alleen het eerste deel in een overigens voortreffelijke Nederlandse vertaling van Maxim de Winter verscheen. Ik moet er wel bij opmerken dat de vertaling van de titel wat stiefmoederlijk klinkt. Het origineel is getiteld Stones of Arran: Pilgrimage en ook de Nederlandse titel had zo’n mooie poëtische verwoording verdiend.

Robinson verkent in dit boek de volledige kuststrook, hij beschrijft vrijwel uitsluitend de kliffen en de stranden, de baaien en de stormstranden, geen meter wordt overgeslagen. En daarin vervlecht hij talloze verhalen, geschiedenissen, sagen, legenden en evenzovele anekdotes uit de overlevering. Hij beschrijft de kusten als een geograaf, elke steensoort maar ook elk plantje beschrijft hij als een botanicus en als hij de verhalen van de eilanders vertelt is hij een echte antropoloog. Een uomo universale als het ware en daar komt nog eens bij dat hij schrijft als een filosoof.

Het boek geeft zich niet gemakkelijk prijs, meerdere malen bekroop me twijfel over doorlezen, een schier eindeloze beschrijving van kliffen die ik niet zag en misschien wel nooit zal zien, af en toe verlangde ik naar een afbeelding en bekeek dan video’s op internet van Poll na pBeist of Dun Aonghasa. Wat het lezen ook niet vereenvoudigt is het gegeven dat je geen idee hebt hoe je al die Gaelic namen moet uitspreken. Maar dit boek heeft iets hallucinerends waardoor je verder blijft lezen ondanks die hindernissen.

Over foto’s of illustraties merkt Robinson zelf op: “oude foto’s, alsof het een handleiding is voor het herkennen van schimmen uit het verleden, nieuwe foto’s, door mezelf genomen misschien, als vrijstelling voor de taak van het beschrijven? Foto’s en tekst nemen uiterst verschillende dimensies van de aandacht in beslag, vragen aandacht van uiterst verschillende dimensies; een foto verzet zich bijvoorbeeld resoluter dan een andere tekst tegen citeren, tegen opneming in een verbale context door middel van montage en commentaar. Het is met name zo dat alleen door middel van een beschrijving en niet door middel van een fysieke weergave die verwarrende afbeeldingen van kelpmakers uit vroeger tijden deze door mij beschreven kust kunnen bevolken. (–) De bladzijde met foto’s die opvalt tussen bladzijden druk, zou bepaalde beelden uitzonderen van de tijdstroom van het schrijven, het lezen – en niets, levend of dood, mag daarvan worden uitgezonderd binnen de omslag van dit boek”. Ik heb het boek zonder afbeeldingen – met uitzondering van de buitengewoon behulpzame eilandschets van de auteur zelf – met onverminderd enthousiasme uitgelezen. Wel heb ik voorafgaand aan en na het lezen de epische film Man of Arran uit 1934 van Robert J. Flaherty bekeken, met daarbij de kanttekening dat zijn beelden een sterk geromantiseerde versie van het leven op Arran weergeven, zo zegt men op de Arran eilanden.

Ik geef hier een wat ruimer citaat weer waarin de schrijver-filosoof Robinson aan het woord komt: “Elke omgekantelde golf stormt bijvoorbeeld het strand op met een miljoen heftig typende vingers en plaatst dan op het tijdstip tussen schrijven en uitwissen zijn signatuur in een slordig schuinschrift over de hele breedte van de bladzijde. Handtekening na handtekening hoopt zich op, ze creëren een chaos, overwoekeren alles. Zeevogels schrijven hun naam in spijkerschrift, zeepieren scheiden hun nederige merktekens uit. En dan komen mijn schoenen er het stempel van de echtheid aan toevoegen, niet van het eindeloze proces van het strand dat geen echtheidsverklaring van iemand vereist, maar van het feit dat ik er getuige van ben”. Houdt u van zulke taal, dan kunt u aan dit boek niet voorbij. Wijzelf, schrijft Robinson, zijn de enige bron van betekenis, althans op dit strandje van het universum. En dat is precies het gevoel dat de schrijver je geeft bij het lezen van deze geologische, botanische antropologie van eilandsnippers die honderden miljoenen jaren geleden ontstonden.

Verderop vangt hij dit fenomeen in een heel fraai beeld waarin hij het leven van de wulp beschrijft: “en aangezien ik hun de hele horizon bestrijkende en de hemel aftastende roep zo lang geleden heb leren kennen als de aankondiging van het voorjaar, krijg ik bij het horen van hun kreten, die als een ijle bazuin de komst van de herfst aankondigen als ze in augustus terugkeren naar de kust een tot in het merg van mijn botten doordringend besef van de kromming van de aarde en van het feit dat ik ouder word”.

Robinson behoort tot een jaloersmakende groep Britse natuurschrijvers, zij beschikken over genen die je elders niet zo vaak tegen lijkt te komen. Denk aan Adam Nicolson die met Zeezicht een onvergetelijk mooi boek over de Shiant Isles schreef, denk aan de prachtige boeken van Robert Macfarlane, denk aan Helen MacDonald, John A. Baker of Rory Stewart.

Wat jammer dat het tweede boek van Robinson Stones of Arran: Labyrinth niet in het Nederlands werd vertaald.

 

Enno Nuy
maart 2019