Hout, Piet J. Van – Gevaarlijk spel

Over roofdieren en hun prooien

Atlas|Contact, 237 pagina’s

 

Als het roofdier zich zo optimaal mogelijk ontwikkelt om een prooidier te grazen te nemen en het prooidier zich zo optimaal mogelijk ontwikkelt om het roofdier te ontlopen, waar ligt dan de grens? Is hier sprake van een wapenwedloop zonder einde of ligt ergens een optimum? Of is de werkelijkheid ingewikkelder dan onze eerste waarnemingen lijken te zeggen en brengt wat voor de hand lijkt te liggen ons niet op een dwaalspoor? En hoe zit het eigenlijk met het concept van het ‘natuurlijk evenwicht’? Piet van den Hout laat in een prachtig en goed geschreven boek zien dat wetenschap bedrijven vooral een kwestie is van geduldig monnikenwerk verrichten, van het bedenken van experimenten en proefnemingen, van het eindeloos verrichten van waarnemingen en analyses opstellen. De natuur – en de mens heeft zichzelf eigenlijk van meet af aan buiten die natuur geplaatst – is buitengewoon ingewikkeld, evenwicht wordt heel snel verstoord – zeker wanneer de mens daar een rol in speelt – en biodiversiteit is hét grote slachtoffer, met alle gevolgen van dien.

Er bestaat geen ideale onveranderlijke ‘natuurlijke’ toestand, met vaste aantallen dieren en planten. Ook het idee van een natuurlijk evenwicht behoeft nuancering. En voor alle duidelijkheid: het komt vaak genoeg voor dat een roofdier een prooidier tot uitsterven brengt. En als er al sprake is van een evenwicht, dan is dat ten alle tijden een dynamisch evenwicht. Bijvoorbeeld, bij hoge aantallen patrijzen beperken de roofdieren de populatie, bij lage aantallen bepalen de patrijzen zelf met hoeveel dieren ze zijn, afhankelijk van het aanbod van voedsel en nestplaatsen. Onze weidevogels gaan eerder ten onder aan de eerste snee en de gigantische maaimachines dan aan de vos.

Roofdieren zijn er niet om prooidierpopulaties op peil te houden. Prachtig is het verhaal van de blinde evolutiebioloog die heeft laten zien dat het jachtsucces in de meeste roofvogelstudies minder dan 20 procent bedraagt. Uit onderzoek van de schrijver zelf blijkt dat valken gemiddeld per dag 9 jachtvluchten uitvoeren waarvan er 2 tot 3 met succes eindigen. Zij doden daarbij 1 tot 2 procent van de aanwezige steltlopers. Roofdieren aan de top van de voedselpiramide hebben per oppervlakte minder voedsel tot hun beschikking en daarom hebben ze ook grotere gebieden nodig dan dieren die lager in de voedselketen staan.

Grosso modo zetten dieren tien procent van de energie van prooidieren om in nieuw weefsel. De rest van de energie hebben ze nodig om te bewegen en daarnaast verliezen ze ook warmte. Voor de valken is uiteindelijk heel wat minder van de oorspronkelijke hoeveelheid energie beschikbaar en ze moeten er een groter lichaam mee voeden. Ze blijken per dag slechts 300 tot 400 gram voedsel te verorberen. Als er te veel valken in een gebied actief zouden zijn lopen ze het risico de prooidieren voor kortere of langere tijd weg te jagen.

Door een jachtterritorium te handhaven waarin grote delen met rust kunnen worden gelaten, houden leeuwen, tijgers, roofvogels en andere grotere vleeseters hun prooidieren zo onnozel mogelijk. Met hun territoriumgedrag beschermen ze de vangbaarheid van hun prooien. Roofdieren oefenen sterke selectieve krachten uit op prooidieren. Meestal zijn schutkleuren en andere beschermingsconstructies genetisch ingebakken, zodat natuurlijke selectie de winnaars bepaalt.

Alles gaat tegen een prijs, aanpassingen om predatie te voorkomen gaan altijd ten koste van andere ontwikkelingen. Een roofdier dat ongekende vaardigheden tot camouflage bezit is de Sepia. Op YouTube zijn documentaires te vinden die werkelijk verbluffend en fascinerend zijn. Hoe complex kan de natuur zijn!

Grote groepen prooidieren verhogen door hun aantallen de kans dat ze ontdekt worden, maar verkleinen de kans voor een individu om door een aanvaller gepakt te worden. Groepsgedrag is een emergentie die voortvloeit uit het gezamenlijke gedrag van individuen. De Britse bioloog Bill Hamilton noemde dit gedrag the selfish herd. Bij vissen en vogels kun je geregeld waarnemen dat ze een grote bol vormen waarbij de individuele leden een veilige plek in het centrum opzoeken wanneer ze belaagd worden door een roofdier.

Een wapenwedloop is een vorm van co-evolutie : evoluties van roofdieren en prooidieren die op elkaar reageren. Maar van een almaar escalerende wedloop is geen sprake. Als dieren meer snelheid ontwikkelen om te jagen of te ontsnappen, nemen de krachten op hun botten toe. Meer snelheid zou gepaard moeten gaan met zwaardere en grotere botten. Het dier kan niet overschakelen op lichtere materiaalsoorten. En ook de hitte beperkt de hardloopprestaties van dieren. Bij rennen komt immers veel warmte vrij en die moet efficiënt worden afgevoerd. Zelfs een snelle cheeta geeft er de brui aan als hij zijn prooi niet binnen 300 meter te pakken heeft. Als er al een vorm van co-evolutie bestaat tussen roof- en prooidieren, zal deze eerder uitlopen op een patstelling dan op een ongeremde escalatie.

Van den Hout laat zien dat er zich tussen valk en steltloper geen evolutionaire wapenwedloop heeft ontwikkeld. De valk hoeft zijn jachttechnieken niet constant te verbeteren om toch voldoende prooidieren te kunnen verschalken: de jongere steltloperachtigen zijn kwetsbaarder en dus gemakkelijker prooidieren voor de valk en de oudere dieren worden om die reden met rust gelaten waardoor zij zich in betrekkelijke rust kunnen voortplanten en op die manier nieuwe prooidieren voor de valk leveren.

Heel interessant is het hoofdstuk over angst. Een dier laat met zijn gedrag zien welke prijs, in termen van risico voor dood of verwonding, hij bereid is te betalen voor zijn voedsel. En angst voor roofdieren speelt een grote rol bij de keuze van voedselplaatsen

De Britse biologen Carbone en Gittleman rekenden uit dat er 10.000 kg aan prooi moet rondlopen om 90 kg vleeseter in leven te houden, ofwel zo’n 90 gnoes op een leeuw. Grote roofdieren reguleren hun eigen populaties want naarmate er meer leeuwen komen, gaan de prooidieren beter opletten en gaan ze zichzelf beter beschermen waardoor ze nog moeilijker te grijpen zijn.

Er zijn grosso modo twee strategieën waarmee prooidieren op roofdieren reageren: door voortplanting maar dan ten koste van antipredatiemaatregelen of door kostbare antipredatiemaatregelen die ten koste gaan van voortplanting. De eerste strategie is gebaseerd op aantallen, de tweede op angst. Overigens moet men de stress die prooidieren ervaren als gevolg van angst voor roofdieren nooit onderschatten! Veldmuizen bijvoorbeeld zijn veel actiever in een gebied met veel dekking, ze foerageren veel vaker en zo produceren 85 procent meer nageslacht per vrouwtje dan soortgenoten in open terrein. In het algemeen worden kleinere dieren niet door voedsel naar door predatie gereguleerd en dat komt doorgaans doordat ze door meerdere soorten bejaagd worden.

Fascinerend is het hoofdstuk over aaseters waarin de schrijver laat zien hoe ingewikkeld ecosystemen doorgaans zijn. Lees hoe verschillende giersoorten verschillende soorten vlees van een kadaver eten. Gieren in de Serengeti eten vermoedelijk meer vlees dan alle andere vleesetende roofdieren van de Serengeti bij elkaar. Binnen het aasetersgilde wordt de gier als een sluitsteensoort beschouwd. Zonder die sluitsteensoort wordt zo’n ecosysteem behoorlijk aangetast en treden tal van cascadische effecten op.

De voedselpiramide van Charles Elton leert ons dat de planten (producenten) aan de basis zonne-energie gebruiken, de consumenten voeden zich met producenten en de roofdieren op hun beurt eten de consumenten. Roofdieren zorgen ervoor dat planteneters niet alle voedsel opeten en daardoor kleurt de wereld groen. Tegelijkertijd bevatten planten ook gifstoffen zonder welke planteneters veel meer groen zouden eten en meer nakomelingen zouden krijgen die etc. Zo zorgen ook de planten zelf ervoor dat de wereld groen blijft.

En dan introduceert van den Hout de mens in zijn verhaal. Elke evolutionair aanpassing gaat ten koste van andere kwaliteiten. De pelsloze mens kan veel beter zweten dan een dier dat een vacht draagt. Rechtop lopen is in het geval van hitte ook een voordeel. Samen met het grotere brein van de mens en diens vermogen tot samenwerking waren deze eigenschappen van belang voor het succes van de jagende mens. Van meet af aan, nu zo’n honderdduizend jaar geleden, ging de mens een enorme invloed uitoefenen op ecosystemen, niet alleen door jacht op grote dieren, maar ook door aantasting van leefgebieden.

Zo had Australië aan het einde van de ijstijden ruim 90 procent van zijn zoogdier- en vogelfamilies verloren! En het continent Eurazië verloor tijdens de laatste ijstijd van het pleistoceen bijna dertig procent van zijn megafaunafamilies en met het uitsterven van planteneters verdwenen vanzelf ook roofdieren die voor hun voedsel op planteneters waren aangewezen. Uit onderzoek is gebleken dat klimaat hier nauwelijks een rol speelde en dat de afname van biodiversiteit al vroeg in de menselijke ontwikkeling een desastreuze omvang had aangenomen. In een tijdsbestek van 2000 jaar sinds de komst van paleo-indianen verloor Noord Amerika ruim 70 procent en Zuid Amerika 80 procent van zijn zoogdierfamilies! En op eilanden waren de verliezen nog veel groter. En het werd nog erger toen de mens landbouwgronden ging ontwikkelen en daarmee roof- en prooidieren levensruimte ontnam. De mens is van toppredator superpredator geworden en doodt tot wel 14 keer vaker dan andere roofdieren individuen die juist grote kansen hadden zich succesvol voort te planten. Daarmee doodt de mens het reproductieve kapitaal van populaties.

Een prachtig boek hoor, dit Gevaarlijk spel. Hadden wij onszelf maar niet buiten de natuur geplaatst want daarmee hebben we het lot van fauna en flora definitief bezegeld: gedoemd tot onderwerping en exploitatie, gedoemd tot uitsterven omdat de mens zich als een veelvraat gedraagt. En Genesis bevestigde nog eens die cruciale menselijke fout: ‘God schiep daarop de mens als zijn evenbeeld. Als man en vrouw schiep Hij hen. God zegende hen en zei: ‘’Vermenigvuldig je, bevolk de aarde en onderwerp haar. Heers over de vissen, de vogels en alle andere dieren. Kijk om je heen! Overal op aarde staan zaaddragende planten en vruchtbomen, die Ik jullie tot voedsel geef. Al het gras en de planten heb Ik als voedsel aan de dieren en de vogels gegeven.’’ Maar al in pre-bijbelse tijden had de soort mens al de hand in het verwoesten van biodiversiteit.

“Er is nog hoop” zegt David Attenborough in zijn jongste documentaire A life on our planet. We moeten weer ruim baan bieden aan de wildernis en biodiversiteit de ruimte en gelegenheid geven weer toe te nemen. Het ziet er echter niet naar uit dat de mens daartoe in staat is. Men moet zich zelfs afvragen of de mens daartoe bereid is. De politieke wil om dit soort scenario’s uit te voeren lijkt in ieder geval nergens aanwezig. Aan het einde van zijn boek vertelt van den Hout hoe in zijn onderzoeksgebied in Mauritanië de wolf zich opeens steeds vaker laat zien. Hoe is die wolf daar zo terecht gekomen? Heeft de mens ook daar de hand in? En klopt het dat het lijkt alsof er met de komst van de wolf opeens veel minder valken worden waargenomen? En wat zijn de gevolgen daarvan voor dit ecosysteem?

Het zijn dit soort boeken bij uitstek die ons laten zien hoe wij mensen ons misdragen en hoe dat wangedrag voortvloeit uit het misverstand dat een godheid zo beschikte. Daarom zijn wij ziende blind en moet je je afvragen of David Attenborough niet erg naïef is. Ik vermoed dat de Britse bioloog dat allemaal wel weet maar dat hij zich realiseert dat een al te fatalistische boodschap mensen zeker niet op andere gedachten zal brengen.

 

Enno Nuy
November 2020