Gray, John – Strohonden

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Zelfbewustzijn is een illusie
AMBO pp 182

John Gray is hoogleraar in het Europees Denken aan de London School of Economics. In Strohonden geeft hij zijn visie op de zichzelf mateloos overschattende moderne mens die zich niet realiseert dat hij slechts een dier is, een slim dier, dat wel, maar toch, een dier. En dat slimme dier mag dan wel denken dat hij anders en ook beter is dan de andere dieren maar dat is zelfbedrog. Zoals alles zelfbedrog is, illusie op zijn best. Het dier ‘mens’ maakt er een bende van maar denkt dat het vooruitgang bewerkstelligt en ooit waarheid zal kennen en vrij zal zijn. Onzin, zegt Gray, de aarde is een zelfregulerend systeem dat uiteindelijk niet toe zal staan dat de mensheid haar misbruikt en vertrapt. De natuur zal de mens uiteindelijk als strohonden uit de weg ruimen.

Wetenschap en Humanisme

Darwin toonde aan dat mensen net als andere dieren zijn, maar humanisten beweren dat zij dat niet zijn. Humanisten houden vol dat wij, door onze kennis te gebruiken, macht over onze omgeving kunnen verkrijgen en kunnen bloeien als nooit tevoren. Zo giet het humanisme nieuw leven in een van de meest dubieuze beloften van het christendom. Gray moet weinig hebben van het humanisme, hij laat er geen spaan van heel.
De technologische vooruitgang is in zijn ogen buitengewoon betrekkelijk. Er is een zeer groot aantal instabiele staten onder de meer dan 200 soevereine staten in de wereld, die men niet toe kan vertrouwen op gepaste wijze om te gaan met technologische ontwikkelingen. Daarnaast veroorzaakt ook de technologie zelf haar eigen onbeheersbaarheid. Zoals Bill Joy stelt: “De technologieën van de eenentwintigste eeuw – genetica, nanotechnologieën en robotica – zijn zo krachtig dat zij hele nieuwe soorten ongelukken en misbruik kunnen voortbrengen. Het gevaarlijkste is dat deze ongelukken en dit misbruik voor het eerst binnen het bereik van individuen of kleine groepen liggen”. En ofschoon het kwaad van alle tijden is,” is kennis van de geschiedenis noodzakelijk om de impact van technologische vooruitgang te beseffen: pogroms zijn zo oud als het christendom maar zonder spoorlijnen, de telegraaf en gifgas zou er geen Holocaust geweest zijn”. En zoals hoogleraar wetenschapsfilosofie professor Kwant placht te zeggen: “wetenschappelijke ontwikkeling is recht evenredig aan de kracht van het militair-industriële complex en het vermogen van de mens tot zelfdestructie”.

Bovendien is technologie niet iets wat specifiek menselijk is, technologie is al zo oud als het leven op aarde. Gray verwijst hier naar landbouwende mieren en naar het gegeven dat steden niet kunstmatiger zijn dan bijenkorven. En als wij door machines worden vervangen, zal dat gebeuren in een evolutionaire verschuiving die niet verschilt van de verschuiving waarbij bacteriën zich samenvoegden om onze vroegste voorouders te creëren.
Gray beschouwt het humanisme als een misplaatste verlossingsleer en verzet zich tegen iedere vorm van fundamentalisme, zowel het religieuze als het wetenschappelijk fundamentalisme. Wetenschapsfundamentalisten die beweren dat wetenschap het onbaatzuchtig najagen van de waarheid is, gaan voorbij aan het feit dat wetenschap voor de mens voorziet in twee behoeften: die van de hoop en die van de censuur. Wetenschap geeft ons het gevoel dat vooruitgang mogelijk is en heeft tegelijkertijd de macht om ketters tot zwijgen te brengen. Gray doelt hier onder meer op die onorthodoxe denkers die de Gaia-hypothese aanhangen. Een hypothese die klopt met de meest bekrompen wetenschappelijke orthodoxie maar desalniettemin door veel wetenschappers wordt afgewezen. Mij bekruipt wel het gevoel dat Gray in deze discussie een persoonlijke frustratie de boventoon laat voeren. Als aanhanger van de Gaia-theorie wordt hij geconfronteerd met confraters uit de wetenschap die deze theorie minder wetenschappelijk en niet voldoende onderbouwd vinden. Maar daarmee dient wetenschap nog niet een behoefte aan censuur. Als je de wetenschap als de zoektocht naar waarheid beschouwt – stelt Gay – dan vernieuw je een mystiek geloof, het geloof van Plato en Augustinus, dat waarheid de wereld regeert, en dat waarheid goddelijk is.

Filosofie

De erfenis van Socrates leerde ons om het najagen van waarheid te koppelen aan een mystiek ideaal van het goede. Maar geen enkele filosoof uit de oudheid huldigde de opvatting dat waarheid de mens vrij kon maken. Zo dat al mogelijk was, gold dat slechts voor een enkeling. Het moderne humanisme is volgens Gray het geloof dat de mensheid door middel van de wetenschap de waarheid kan kennen en dus vrij kan zijn. Onzin, aldus Gray, als Darwin gelijk heeft dan dient de menselijke geest het evolutionaire succes en niet de waarheid. En hij haalt Jaques Monod aan – een van de grondleggers van de moleculaire biologie – die schrijft: “De liberale Westerse maatschappij bewijst nog steeds lippendienst aan een weerzinwekkend allegaartje van joods-christelijke religiositeit, sciëntistich progressisme, geloof in de ‘natuurlijke’ rechten van de mens en utilitaristisch pragmatisme, en presenteert dat als basis voor de moraal”. In plaats daarvan zou de mens er beter aan doen zich te realiseren dat het bestaan volstrekt toevallig is. Gray beschouwt het humanisme als een niet-godsdienstige religie die bestaat uit bij elkaar geraapte, wegrottende restjes van christelijke mythen. Zelf hangt hij zoals gezegd de Gaia-hypothese aan, de theorie dat de aarde een zelfregulerend systeem is waarvan het gedrag in sommige opzichten op een organisme lijkt.
In het oudste taoïstische geschrift is sprake van strohonden, die worden gebruikt als offers voor de goden. Zolang zij als offers dienen, worden ze met de grootst mogelijke eerbied behandeld. Maar na afloop van het ritueel worden ze vertrapt en terzijde geschoven. Consequentie van de Gaia-theorie is dat de mens niet zal overleven als hij het voortbestaan van Gaia bedreigt. En het is om die reden dat de formele wetenschap de Gaia-theorie afwijst: zij vreest, aldus Gray, deze theorie omdat de mens in het wereldbeeld dat is gebaseerd op de Gaia-hypothese, nooit iets anders kan zijn dan een strohond.

Het (zelf)bedrog

Schopenhauer geloofde dat de filosofie werd geregeerd door christelijke vooroordelen. Kant verving de christelijke vooroordelen door humanistische opvattingen die in de ogen van Schopenhauer apert onjuist zijn: de illusie dat de mens anders zou zijn dan een dier. De mens is noch door god geschapen, noch bezit hij het vermogen over zichzelf te beschikken. Schopenhauer aanvaardde de beweringen van Hume en Kant dat de wereld onkenbaar is en stelde dat zowel de wereld als het individuele subject dat zich verbeeldt dat hij de wereld kent, een droomachtige constructie is die geen basis in de werkelijkheid heeft. Moraal is in zijn opvatting geen reeks wetten of principes maar een gevoel dat mogelijk wordt gemaakt door het feit dat afzonderlijke individuen uiteindelijk verzinsels zijn. Waar Kant beweerde dat wij niets zinnigs aan onze morele ervaring kunnen ontdekken wanneer we niet aanvaarden dat we autonome, vrij kiezende zelven zijn, stelt Schopenhauer dat wij niet door de mogelijkheid van vrije keuze worden gedreven maar uitsluitend door lichamelijke behoeften waarvan seks, als middel tot voortplanting de belangrijkste is. Wij denken graag dat wij in ons leven door de rede worden geleid maar de rede zelf is slechts de fel bestookte dienaar van de wil.
Schopenhauer moest niets van mededogen hebben, wij worden immers uitsluitend door de wil tot overleven gedreven en mededogen maakt ons alleen maar zwak. Christenen menen dat het leven van de mens een betekenis heeft dat het leven van een dier niet heeft, omdat de mens in de geschiedenis voorkomt. Het christendom achter je laten betekent voor Schopenhauer het achter zich laten van het idee dat de menselijke geschiedenis een betekenis zou hebben. Geschiedenis is hooguit een verzameling van levens van individuele mensen. Geen enkel leven heeft een betekenis die buiten dat leven zelf ligt.
Heidegger ziet alles wat leeft alleen maar vanuit het standpunt van de relatie ervan tot de mens. Dieren tellen niet mee, zij zijn ‘weltarm’ en geen van hen heeft de macht het Zijn te ontsluiten. Daarmee bedient in de ogen van Gray ook Heidegger zich van het antropocentrische bedrog van een niet-religieuze gnosticus. Pas tegen het einde van zijn leven keerde Heidegger zich af van het humanisme om via een omweg naar Schopenhauer terug te keren.
John Gray: “Filosofen hebben altijd geprobeerd te laten zien dat wij niet zijn zoals andere dieren, die zich snuffelend en onzeker een weg door de wereld banen. Toch hebben wij na al het werk van Plato en Spinoza, Descartes en Bertrand Russell, niet meer reden dan andere dieren om te geloven dat de zon morgen op zal gaan”.

Bewustzijn en zelf

De zintuigen van planten zijn verfijnder dan die van mensen. Dat voor kennis geest nodig is, is een misvatting. Bacteriën handelen vanuit kennis over hun omgeving: omdat zij chemische verschillen voelen, zwemmen zij naar suiker toe, van zuren af. De immuunsystemen van meer gecompliceerde organismen vertonen leervermogen en geheugen. Levende systemen zijn cognitieve systemen, met of zonder zenuwstelsel.
Bewuste waarneming is slechts een fractie van wat wij via onze zintuigen weten. Wat in bewustzijn aan de oppervlakte komt, zijn vervagende schaduwen van wat wij al kennen. In ons leven is er voor weinig zaken van gewicht bewustzijn nodig. Veel wat van vitaal belang is, gebeurt alleen in afwezigheid van bewustzijn.
Veel handelingen en activiteiten gaan ons beter af wanneer we ons daar niet van bewust zijn of wanneer we het bewustzijn uitschakelen. De subliminale waarneming is feitelijk de norm, een alles doordringend verschijnsel dat voortdurend plaatsvindt. Zoals de psychoanalyticus Anton Ehrenzweig stelde: “Het onbewuste zien heeft bewezen in staat te zijn meer informatie te verzamelen dan een bewust nauwkeurig kijken dat honderd keer langer duurt; de ongedifferentieerde structuur van het onbewuste zien vertoont in het aftasten een kracht die veel groter is dan die van het bewuste kijken”.
De gedachte dat wij de bedenkers zijn van ons handelen, wordt door de ‘moraal’ vereist. Dit alles plaatst het begrip ‘vrije wil’ in een geheel nieuwe context. Uit recent onderzoek (Benjamin Libet) is gebleken dat de elektrische impuls die actie in gang zet, een halve seconde voordat wij het bewuste besluit nemen om te handelen, plaatsvindt. De hersenen bereiden ons voor om te handelen, daarna hebben wij de ervaring van het handelen. De bandbreedte van het bewustzijn ligt rond de 18 bits per seconde maar de werkelijke hoeveelheid informatie die organismen verwerken bedraagt wel veertien miljoen bits per seconde!
Wij handelen niet uit vrije wil maar wij handelen omdat we dat zo geleerd hebben. Onze waarnemingen zijn fragmenten die uit een niet te bevatten rijkdom worden gekozen maar er is niemand die de selectie maakt. Ons zelf is zelf fragmentarisch. Wij hebben het vermogen ontwikkeld om onszelf van buitenaf te bekijken maar er is niets of niemand die stuurt of ordent. Zoals Gray zegt: “wij worden bezeten door de gedachte dat er een centrale controleur moet zijn, terwijl er in feite alleen maar verschuivende decors van waarnemingen en gedrag zijn”.
Er is niet zoiets als een duurzaam karakter van personen, het leven van een mens is geen samenhangende roman maar ten hoogste een verzameling korte verhalen. Zoals David Hume, de Schotse scepticus schreef: “…dat de rest van de mensheid niets meer is dan een verzameling waarnemingen die elkaar met een onvoorstelbare snelheid opvolgen en die onafgebroken stromen en in beweging zijn”. Voor Hume is individualiteit alleen maar een herhaling van continuïteiten. Gray zegt hierover: “Wij zijn geprogrammeerd om identiteit in onszelf waar te nemen, terwijl er in feite alleen maar verandering is. Voor de illusie van een zelf hebben wij een harde bedrading”. En de illusie van een blijvende identiteit verschijnt met het vermogen te spreken.

Moraal

Ook het belang van moraal is in ons leven slechts een fictie., stelt Gray. Vooral ingegeven door religie. Maar in de praktijk is moraal een gemak waarvan je je bedient in normale tijden en omstandigheden. Als het er werkelijk om gaat, zegeviert de overlevingsdrang van het individu en heeft moraal niets in te brengen. Geweld jegens soortgenoten is niet iets specifieks menselijks. Het aantal doden door geweld ligt bij sommige apensoorten hoger dan bij de mens, afgezien van oorlogen uiteraard. Massamoord is een bijwerking van technologische vooruitgang. En geweld wordt ook beslist niet door eenieder afgewezen: George Bernard Shaw zag nazi-Duitsland als de wettige erfgenaam van de Verlichting en beschouwde Rusland als een progressief regime. Hij vond ook dat dit soort regimes het recht had om mensen die in de weg stonden, uit de weg te ruimen. Shaw zag massavernietiging als een alternatief voor gevangenschap! Gill Elliot schrijft: “De schaal van de door de mens gemaakte dood is de centrale moraal en het materiële feit van onze tijd”. De tragedie heeft volgens Gray niets van doen met moraal maar is ontstaan uit mythen. Net als Homerus geloofde ook Euripides niet dat kennis, goedheid en geluk een en hetzelfde zijn. Morele dwalingen en tragedies ontstaan niet wanneer de mens de rede niet gebruikt. Rampspoed is niet te voorkomen, tragedies komen voort uit de ontmoeting van de menselijke wil met het lot.
De door Socrates, Aristoteles, Plato, Descartes, Spinoza en Marx voor waar gehouden gedachte dat de mens een autonome persoon is, wiens wezen is gelegen in het bewustzijn, is voor Gray een hopeloze fantasie. Het onderuit halen van die fantasie betekent de doodklap voor de moraal. De mens kiest niet bewust voor handelen maar is veel meer een machine of wild dier dan hij denkt te zijn. Als mensen al anders zijn dan dieren, is dat voor een deel omdat hun instincten met elkaar in conflict komen: we zoeken veiligheid maar houden van geweld, we voelen ons aangetrokken tot denken maar vrezen het feit dat denken dingen aan het wankelen brengt. De geschiedenis van de filosofie, stelt Gray, getuigt ervan dat mensen een gave voor zelfbedrog hebben en gedijen in de onwetendheid van hun aard. En moraal is een ziekte die de mens eigen is. De tijd geeft met de werkelijkheid een weerwoord op de illusies van het humanisme. Op hetzelfde moment dat de wetenschap het mogelijk maakt dat armoede minder wordt en ziekte wordt verlicht, zal zij worden gebruikt om de tirannie te verfijnen en de kunst van het oorlog voeren te vervolmaken.

God(en)

Als de wereld polytheïstisch was gebleven, was de mens niet minder oorlogszuchtig en gewelddadig geweest dan nu het geval is, maar tenminste waren ons dan al die godsdienstoorlogen bespaard gebleven. Als de wereld polytheïstisch was gebleven, zou er geen communisme of globaal democratisch kapitalisme zijn ontstaan, aldus Gray. Atheïsten die zeggen een seculiere wereld na te streven, hebben het nog steeds over een fenomeen dat wordt gedefinieerd door wat hij ontkent. Zo het atheïsme al een toekomst heeft, kan dat alleen maar in een christelijk reveil. In feite gaan christendom en atheïsme samen ten onder. Een opmerkelijk verhaal is dat van Eugene Marais die in zijn boek De ziel van de aap beschrijft hoe een bavianensoort in tijden van overvloed een zeldzame pluimachtige vrucht nuttigden, waarna ze tekenen van bedwelming vertoonden. Marais: “Het regelmatige gebruik van vergiften met het doel euforie te veroorzaken – een gevoel van geestelijk welbevinden en geluk – is een universele remedie tegen de pijn van het bewustzijn”. De homo rapiens is slechts een voorbijgaande soort die vroeger of later zal uitsterven. Wanneer hij weg is, zal de aarde herstellen en de mens vergeten.

(Schijn)vooruitgang

Wij denken wel dat de prehistorische mens onvrij en arm was maar de werkelijkheid is een andere. Meer technologische vooruitgang maakte de mens niet minder arm, het was eerder zo dat door die vooruitgang veel meer mensen nog steeds arm bleven. De landbouwende mens zou rijker en vrijer zijn dan de jager-verzamelaar maar het tegendeel is waar. Hij werd weliswaar ouder maar moest harder werken en was minder vrij. Telkens wanneer de mens van jagen en verzamelen overschakelde naar landbouw was het groeiende aantal mensen er zowel gevolg als oorzaak van. Landbouw werd onmisbaar doordat de toegenomen bevolking de voorwaarden voor landbouw schiep. Vanaf dat punt was er geen houden meer aan. De geschiedenis, zegt Gray, is een tredmolen, voortbewogen door het stijgend aantal mensen. Nu in de industriële wereld steeds meer machines de menselijke arbeid overnemen, zijn we onderweg naar een wereld waarin mensen alleen nog maar werken om mensen te verzorgen en te vermaken. De industrialisatie maakt de arbeidersklasse die zij zelf schiep overbodig.

Grow up

Een fascinerend boek, dit Strohonden. Dat de mens een dier is en een schromelijke vergissing begaat als hij zichzelf als het doel van een schepping, de ultieme vorm van de natuur beschouwt, daarover zijn we het gauw eens. En recent onderzoek heeft nog eens duidelijk gemaakt dat de autonoom besluitende mens een fictie is. En ook de opmerkingen inzake moraal zijn me uit het hart gegrepen. En dat de mens roofbouw pleegt op het systeem dat hem in leven moet houden, zal toch ook geen zinnig denkend mens willen ontkennen. Gray prikkelt en daagt uit. Vaak denk je: ja, het klinkt allemaal plausibel maar zoek je niet selectief de zegslieden die jouw denkbeelden lijken te onderstrepen? Kun je niet met evenveel gemak andere zegslieden opvoeren die wat meer waarde toekennen aan het vermogen van de mens vooruitgang te boeken, kennis te vermeerderen, dichter bij de waarheid te komen, moraal te erkennen?
In een interview in de Volkskrant van 20 januari 2009 zegt hij: ”Ik verzet me tegen een mythe die wetenschappelijke vooruitgang koppelt aan maatschappelijke en ethische vooruitgang. (—) Dé mensheid bestaat niet. Er bestaat alleen een veelvoud aan volkeren en culturen, elk met zijn eigen geschiedenis, zijn mislukkingen en successen, zijn taboes en geloofsartikelen. De maakbaarheidsdenkers van links en rechts miskennen dat pluralisme. Maar ook in de politiek kun je de wereld niet met een universeel geldige blauwdruk bestormen. Ik bied geen alternatieve mythe. Ik zeg alleen: wees voorzichtig, wees bedachtzaam. Word volwassen!”.

John Gray – Strohonden. Gedachten over mensen en andere dieren.
Juni 2013

2018-10-24T09:52:36+00:00