Traverso, Enzo – De oorsprong van het nazigeweld, een Europese genealogie

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Uitgeverij Verbum

128 pagina’s

Enzo Traverso (1957) is een Italiaans geschiedkundige die woont en werkt in Frankrijk en veel gepubliceerd heeft over de Holocaust en totalitaire systemen. Hij is professor politieke wetenschappen aan de Universiteit van Picardie Jules Verne in Picardy, Frankrijk. In zijn jeugd was hij een militant lid van de extreem linkse organisatie Potere Operaio en later lid van de vroegere Franse trotskistische party Ligue Communiste Révolutionnaire.

In dit fascinerend boek gaat hij op zoek naar de ontstaansgeschiedenis van het nazigeweld en hij begint met de duiding van een drietal stromingen van waaruit de nazi-periode gewoonlijk wordt benaderd: het nazisme als anti-bolsjewisme zoals Ernst Nolte dat voorstelde; het nazisme als antiliberale tegenhanger van het communisme van Francois Furet; en tot slot het nazisme als Duitse ziekte, de benadering van onder meer Daniel Goldhagen.

Traverso bouwt zijn betoog in deze beknopte studie op langs twee lijnen, te weten de modernisering van dodingstechnieken in de periode tussen de industriële revolutie  en de Eerste Wereldoorlog enerzijds en anderzijds de totstandkoming van de racistische en antisemitische stereotypen. Hij spreekt van een geleidelijke versmelting van deze beide lijnen die zich reeds aftekende tijdens het laboratorium van de twintigste eeuw, de Eerste Wereldoorlog en die zich volledig voltrok in het nationaal-socialisme.

 

Guillotine

De rationalisering van de industrie van de dood begint feitelijk bij de terechtstelling van Lodewijk XVI. Bij die gelegenheid werd de guillotine gebruikt, waarbij de beul niet meer rechtstreeks betrokken was bij de doding. Hanteerde deze voorheen nog de bijl of gebruikte hij foltering als instrument, nu zette hij een apparaat in werking. Een in Italië uitgevonden apparaat, dat in Frankrijk werd geïntroduceerd door de arts Guillotin. Traverso: “De Franse Revolutie vormde precies het breukpunt, waar het aloude offerritueel voor de laatste maal triomfeerde en vervolgens verdween”. En deze terechtstelling in één klap werd beschouw als een stap vooruit voor de mensheid en de rede, als een vernieuwing die een einde maakte aan de onmenselijkheid van de folter. “De guillotine markeert het einde van de dood als spektakelstuk in handen van de beul-als-artiest”.

Vervolgens schetst Traverso de ontstaansgeschiedenis van de industriële revolutie langs voornamelijk marxistische lijnen. Hij wijst erop dat aanvankelijk Marx en Engels maar later ook Weber de kapitalistische fabrieksdiscipline vergeleken met die van het leger en de arbeider met de soldaat. En bij een dergelijke discipline-industrie hoorde ook een gevangeniswezen voor hen die zich niet lieten disciplineren. Traverso schetst hoe in de nieuwe gevangenissen de autoritaire rationaliteit van de fabriek en de kazerne gestalte kreeg, zij het dan in tegengestelde vorm: de gevangenisarbeid werd niet langer gezien als bron van inkomsten maar als straf en methode van kwelling.

Met de industrialisatie verdween het slachthuis uit de dorps- of stadskern en evolueerde langzaam maar zeker in een vleesproductiefabriek. Grootschalig en anoniem als om te verdoezelen dat er wel degelijk een destructief programma werd uitgevoerd: het doden van beesten. Auschwitz, de industriële epiloog van het stroomlijningsproces dat werd ingezet met de introductie van de guillotine, was in belangrijke mate mogelijk gemaakt door de rationalisering van het productieproces. Auschwitz was geen vernietigingskamp maar een lijkenproductiefabriek. In de dodenkampen voltrok zich de omvorming van mensen tot grondstof. We vinden deze basisprincipes terug bij Taylor en met name de verbroken band tussen arbeider en productiemiddelen was niet alleen een van de pijlers onder het moderne kapitalisme maar maakte het tevens mogelijk dat mensen nauwgezet en punktueel hun taken verrichtten in deze dodenkampen zonder zich moreel ook maar enigszins schuldig te voelen aan wat er feitelijk gebeurde. Iedere individuele medewerker was slechts verantwoordelijk voor een klein onderdeeltje van het hele proces.

Interessant intermezzo in het boek van Traverso is de anekdote rond Henry Ford die zich in zijn International Jew bepaald schuldig had gemaakt aan zwaar antisemitisch gedachtegoed. Ford was uiterst populair bij Hitler en de zijnen en heeft ook financieel bijgedragen aan de nazi’s. De eerlijkheid gebiedt te vermelde dat Ford zich later wel heeft gedistantieerd van zijn abjecte ideeën nadat hij begreep dat de Protocollen van de wijzen van Sion op leugens en verzinsels rustten. De analogie van de massaproductie bleek ook van toepassing op het leger. Ernst Jünger sprak niet voor niets van Arbeitersoldaten zoals de schilder Ferdinand Staeger van Werksoldaten repte. Traverso past deze begrippen ook toe op de Eerste Wereldoorlog waar heroïsche veldslagen vervangen werden door massale aanvals- en verdedigingsgolven, waar de individuele held verdween en de naamloze, de onbekende soldaat zijn intrede deed, waar de dood op het veld van eer een anonieme massadood werd.

De morele onverschilligheid die zo rauw treft in de geschiedenis van de Holocaust werd door Max Weber al aangeduid als een grondtrek van de moderne bureaucratie, die gespecialiseerd en daarmee onvervangbaar was, maar losstond van de uitvoering en zich niet om de uitkomst van haar activiteiten bekommerde. Raul Hilberg, de eminente geschiedschrijver van de vernietiging van de Europese joden, beschreef de bureaucratie van de Endlösung in strikt Weberiaanse termen. Alleen op die manier kan men verklaren hoe gemakkelijk mensen zich achter bureaucratische mantra’s konden verbergen zodra hen gevraagd was waarom ze deden wat ze deden: het opvolgen van bevelen, zo simpel was het.

 

Kolonialisme

In een volgend deel van zijn boek staat Traverso uitgebreid stil bij het kolonialisme en imperialisme van de 19de eeuw. De vreemdeling werd uitsluitend als barbaar gezien en op zijn best als bewoner van gebiedsdelen waarvan de superieure Europeaan zichzelf als natuurlijke eigenaar beschouwde.  Ook Hannah Arendt sprak over Afrika in termen van administratieve massamoord, in haar ogen de voorbode van de vernietigingskampen van de nazi’s. Ook het begrip ‘levensruimte’ is geen uitvinding van de nazi’s maar hoogstens de Duitse variant van een gemeenplaats van de Europese cultuur in het tijdperk van het imperialisme. De nazistische rassenwetten van Neurenberg brachten een schok teweeg in het Europa van de jaren dertig omdat ze werden toegepast op een bevolkingsgroep die allang in de Europese samenlevingen was geïntegreerd of geassimileerd. Maar diezelfde racistische wetten golden al decennia zonder morele tegenwerpingen voor de niet-Europese bevolkingen.

En laten we vooral niet vergeten dat ook iemand als Alfred Russel Wallace de wet bevestigde van ‘de bescherming van de meer begunstigde rassen in de strijd om het bestaan’ met als onvermijdelijke uitkomst ‘het uitsterven van alle inferieure en geestelijk onderontwikkelde volkeren waarmee de Europeanen in contact komen’. En zelfs onze grote held Darwin deelde de in zijn tijd gangbare opvatting dat ‘inferieure rassen’ eigenlijk ‘levende fossielen’ waren, overblijfselen van het verleden die gedoemd waren te verdwijnen door het voortschrijden van de beschaving.

Traverso beschrijft dat het in Afrika was dat de Europese staten voor het eerst op grote schaal machinepistolen en automatische geweren gebruikten die hun vuurkracht in de Amerikaanse burgeroorlog hadden bewezen. Die militaire superioriteit bleek beslissend voor de kolonisatie van Afrika. Traverso onderbouwt deze beschrijving met huiveringwekkende getallen die slechts kunnen leiden tot de konklusie dat in Afrika op grote schaal genocide werd gepleegd op tientallen inheemse volkeren.

Om vervolgens toe te lichten hoe de Duitsers in Polen, Oekraïne, de Baltische landen en Rusland dezelfde principes en methoden toepasten die Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk in Afrika en Azië in praktijk brachten. Wel in een eigen variant uiteraard, waarin de gedachte dat de joden de Russische Revolutie hadden uitgevoerd en als communisten verdelgd dienden te worden werd gecombineerd met de volstrekt normaal geachte behoefte aan Lebensraum.

In de Eerste Wereldoorlog werden honderdduizenden burgers gegijzeld en als krijgsgevangenen behandeld. Het was in die periode dat de eerste concentratiekampen ontstonden om de 60.000 Oostenrijkers, Ottomanen en Bulgaren op Frans grondgebied te interneren, 100.000 Belgische en Franse burgers in Duitsland onder te brengen, evenals 100.000 Servische burgers in de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. Deze kampen voor krijgsgevangenen vormden een onmisbare schakel tussen het panoptische model van de strafgevangenis en het universum van het concentratiekamp van de totalitaire regimes.

 

Bolsjewieken

Hierna gaat Traverso nader in op het Joods bolsjewisme, een nachtmerrie voor de liberale en nationalistische heersende klasse. “Zelfs Winston Churchill zag in Marx, Trotski, Béla Kun, Rosa Luxemburg en Emma Goldman de belichaming van een wereldsamenzwering voor de omverwerping van de beschaving. In een passage die niet had misstaan in de Protocollen, zag hij in het Joodse element ‘de kracht die zich achter elke subversieve beweging van de 19de eeuw verschool’”. Ook in de Parijse Commune speelden de joden een grote rol en het maatschappelijk verzet tegen deze beweging werd steeds meer geuit in termen van bestialiteit. En met name in deze tijd ontstond de criminele antropologie die zich in dienst stelde van sociale preventie: delinquenten vroegtijdig herkennen om de maatschappij voor misdadige overerving en anarchie te behoeden. Lombroso, een Italiaans positivist, gaf een opsomming van lichaamskenmerken van de geboren misdadiger: zwart kroeshaar, haviks- of haakneus, zware kaken, grote en uitstaande oren, afgeplatte schedel, geprononceerde wenkbrauwen, enorme jukbeenderen en zo voort. In dit portret, aldus Traverso herkennen we moeiteloos verschillende lichamelijke kenmerken die in deze tijd al aan joden werden toebedacht. Het was tevens de tijd waarin het sociaaldarwinisme hoogtij vierde en samen met de eugenetica de piketpaaltjes waren op de kronkelweg van het socialisme naar het fascisme. En het was vooral vanaf 1917 dat de hystericus, de geboren misdadiger en het bloeddorstige beest van de Commune de trekken kreeg van de revolutionaire jood. Waarom het antisemitisme in Duitsland wel maar in Italië noch in Spanje tot het wezenskenmerk van het fascisme behoorde, wordt door Traverso niet helder geanalyseerd. Feit is wel dat ‘operatie T4’, de euthanasie op geesteszieken en gehandicapten in Duitsland het laboratorium vormde van de genocide op de joden. Terecht wijst Traverso erop dat in die periode euthanasie en gedwongen sterilisatie volkomen geaccepteerd waren, zowel in Europa als in de Verenigde Staten. Ook de eugenetica steeg in aanzien en  de Amerikaanse Rockefeller Foundation stelde ruimhartig fondsen beschikbaar aan het Kaiser Wilhelm Instituut voor Antropologie, Menselijke Erfelijkheidsleer en Eugenetica.

 

Abstractie

In het slothoofdstuk schetst Traverso de jood als abstractie, de jood werd gezien als de vertegenwoordiger van een abstracte economische rationaliteit, die van het geld en het democratisch universalisme, gesneden naar een abstract mensbeeld dat werd gedefinieerd door de wet, niet door traditie. Individualisme versus de gemeenschapszin van de Europese niet-joodse burgerij, utilitarisme versus eer, kosmopolitisme versus nationalisme, massa versus volk, beschaving versus cultuur en wetenschap versus religie. Of zoals Spengler het verwoordde: “De jood heeft nimmer de gotische innerlijkheid, de burcht, de dom begrepen, de christen nimmer de superieure, bijna cynische intelligentie noch het “gelddenken” die de joden verwierven”.

Dit nieuwe antisemitisme voltrok zich bepaald niet alleen in Duitsland maar kwam ook voor in Frankrijk, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. Maar het was vooral tijdens de Weimarrepubliek dat de archetypische jood het mikpunt werd van een agressief, revanchistisch nationalisme dat door de nederlaag en het vernederende Verdrag van Versailles was geradicaliseerd. En het was diezelfde archetypische jood als representant van het vreemde die een dramatische rol kreeg toebedacht in het denken over een Volksbodem of Lebensraum, van vreemde smetten vrij.

En de conservatieve denker Carl Schmitt formuleerde: “Er zijn volken die zonder volksbodem, zonder staat en zonder kerk leven, alleen binnen de wet; alleen het wetsdenken komt hun rationeel voor, al het andere achten ze onbegrijpelijke, belachelijke bedenksels”. Ziehier de culturele wortels van het moderne antisemitisme tijdens de Weimarrepubliek.

En aldus ontwikkelde zich het nazisme waarin de vernietiging van de abstracte (joodse) rechtsvormen ten faveure van een concreet ordedenken aan de hand van begrippen als bodem, ras, Lebensraum en wil tot een wezenskenmerk werd.

Het onderkoelde, bijna wetenschappelijke antisemitisme als drijfveer voor de pogroms en de industriële vernietiging, de administratieve massamoord, uitgevoerd op basis van de juridische instrumenten van een staat, de Neurenberger rassenwetten, door de destructieve kracht van een leger en de middelen van de moderne industrie. Natuurmystiek, antihumanistisch irrationalisme en de verlossingsmythe van ‘terugkeer naar de aarde’ mondden uit in een politiek van volkerenmoord voorgesteld als ontsmettingsmaatregel. Als belichaming van de abstracte, gebiedsvreemde en antinationale mens werden de joden verdelgd in naam van natuur- en cultuurbehoud.

 

Samenhang

In zijn narede betoogt Traverso dat het idee dat beschaving het overwinnen en vernietigen inhoudt van ‘inferieure’ of ‘schadelijke’ rassen’, of de instrumentele kijk op techniek als middel van georganiseerde uitroeiing van de vijand, niet door het nazisme was bedacht. Het vormde de ‘mentale habitus’ van Europa sedert de negentiende eeuw en de komst van de industriële maatschappij. Anders gezegd, de singulariteit van het nazisme is niet gelegen in zijn tegenstelling tot het Westen maar in zijn vermogen om de verschillende vormen van geweld tot een synthese te smeden.

Voorwaar een verhelderend betoog van deze Enzo Traverso, samengevat in enkele eminente essays. Het in de Holocaust uitmondende nazisme kan niet begrepen worden wanneer het gezien wordt als een strikt Duitse aangelegenheid, dat als een soort moerasgas omhoog kwam borrelen uit natuurmystiek en donkerbruin denken. Door het tragisch gedachtegoed van de nationaal-socialistische ideologie in een historisch perspectief te plaatsen en door bloot te leggen hoezeer het nazisme aansloot bij reeds heersende tendensen als gevolg van onder meer industrialisatie en kolonisatie inclusief het toentertijd salonfähige sociaaldarwinisme, krijgen we wellicht meer grip op deze weerbarstige materie. Een helder begrip van gisteren is onontbeerlijk voor het besef van vandaag en daarmee voor het belang van morgen.

 

Enno Nuy, april 2010

 

2020-03-12T16:42:42+00:00