Het hoofddoekje als lakmoesproef voor een samenleving met art. 23

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Leefbaar Rotterdam in de discussie over hoofddoekjes en ambtenaren: “Ik kom voor een paspoort en ik krijg ongevraagd iemand z’n geloofsovertuiging door de strot geduwd.” En dezelfde volksvertegenwoordiger: “U vindt uw recht op een geloof belangrijker dan mijn recht daar niet mee te worden geconfronteerd.” Een vertegenwoordiger van het CDA merkt op: “Maar dat wil niet zeggen dat je religie moet terugdringen naar het private domein. Dan zou geloof geen geloof meer zijn.” De eerste opmerkingen van Leefbaar Rotterdam zijn in mijn ogen abject en blijven bij mij het beeld oproepen van latente vreemdelingenhaat, ofschoon deze vooronderstelling zonder twijfel verontwaardigd van de hand gewezen zal worden. Ik evenwel, heb nog nimmer een steekhoudend argument gehoord waarom mensen in het publieke domein niet van hun religieuze overtuiging zouden mogen getuigen.

Het lijkt ook helemaal niet om het geloof te gaan. Het hoofddoekje toont kennelijk te nadrukkelijk dat de draagster afkomstig is van een andere cultuur en dat past niet in ons beeld van een geslaagd integratiebeleid. Een allochtoon lijkt volgens dit denken pas echt ingeburgerd wanneer aan niets meer is te herkennen dat deze ooit eens van elders kwam. Ik blijf het gevoel houden dat het hoofddoekje een perfect passend excuus is om vreemdelingenhaat te verbergen. Maar ook de cda-opmerking geeft zeer te denken. Geloof zou geen geloof meer zijn wanneer de overtuiging zou worden verbannen naar het private domein. Ook dit is wartaal in mijn ogen. Een dergelijke bewerking schreeuwt om nadere uitleg.

Maar misschien moeten we het publieke en private domein eens wat nauwkeuriger definiëren. De uitspraak van de cda-er volgend is geloof pas geloof wanneer het in het publieke domein beleden wordt. Hier komt onmiddellijk artikel 23 van onze Grondwet om de hoek kijken. Nu is een wezenskenmerk van iedere religie de evangelisatiedrang en daarvoor heeft men de publieke ruimte als arena nodig. En de evangelisatie is opgelegd door de profeet wiens woord men voor de waarheid houdt. Voor evangelisatie is dus nodig dat de volgelingen voor waar aannemen wat is overgeleverd in duistere boeken die zijn opgetekend tussen 900 voor en 130 na Christus!

In de Bijbel is op vele plaatsen te lezen dat het Christelijk geloof het enig ware geloof is, zij het dat de Joden daar een geheel eigen draai aangeven. D ongelovigen worden bij honderdduizenden tegelijk over de kling gejaagd en voor zover zij niet reeds nu gedood worden, worden hen de vreselijkste hellepijnen in het vooruitzicht gesteld. De Koran, die zich in grote lijnen op dezelfde documenten als het Oude Testament baseert gaat echter nog een stapje verder. Daar worden heel specifiek de Joden en de Christenen als dwalenden, ongelovigen en bedriegers voorgesteld. In Vers 96 van Al-Baqarah[1] lezen wij: “Voorzeker, gij zult hen (Joden) het meest van alle mensen verlangend naar het leven vinden, zelfs meer dan de afgodendienaren. Ieder van hen wenst, dat hem een leven van duizend jaren geschonken moge worden, doch al ware hem zulk een lang leven vergund, dan zou het hem tegen de straf toch niet beschermen. Allah ziet hetgeen zij doen.” In Vers 111: “En zij zeggen: Niemand, behalve de Joden en de Christenen, zal ooit de Hemel binnengaan”” Dat zijn hun ijdele wensen. Zeg “Toont uw bewijs, als gij waarachtig zijt.” In Vers 120: “En de Joden en de Christenen zullen u nooit welgezind zijn, tenzij gij hun godsdienst belijdt. Zeg : “Voorzeker, Allah’s leiding is merkelijke leiding”’” En, indien gij hun wensen volgt, nadat de kennis tot u is gekomen, zult gij aan Allah Vriend noch Helper hebben.” In Vers 85 van Al-Imraan lezen we: “En wie een andere godsdienst zoekt dan de Islam, het zal van hem niet worden aanvaard en hij zal in het Hiernamaals onder de verliezers zijn.”

Als ik een Belgisch prelaat onzin hoor uitkramen over homoseksualiteit, schiet ik in de lach. Ik schud mijn hoofd meewarig wanneer Kardinaal Simonis zijn teleurstelling ventileert over het feit dat onze jongste nationale aanwinst, Prinses Amalia, niet katholiek zal worden opgevoed. Maar het is nauwelijks te bevatten dat weldenkende mensen de dogma’s uit hun geloof voor onwankelbare en onwrikbare zekerheden houden. Ware het vooruitgangsgeloof enigszins plausibel overeind te houden, dan zouden we een afnemende betekenis van deze waanzin van de geloofsovertuigingen moeten kunnen waarnemen maar niets is minder waar. De moderne mens is nog even bevreesd als zijn prehistorische voorvader. Hij kan het heelal niet bevatten en aanvaardt dus het idee van een almachtige schepper. Zelfs wanneer de evolutietheorie onweerlegbare feiten heeft opgeleverd, kiest de moderne mens voor de simpele ontkenning op dezelfde wijze waarop moderne prelaten verkondigen dat aids zich via piepkleine gaatjes in condooms verspreidt!

Het grote kernprobleem van de wereldreligies is nu juist in het scheppingsverhaal gelegen en nog niet eens zozeer het feit dat daar de wortel ligt van bijvoorbeeld het kwaad dat vrouwen werd en wordt en zal worden aangedaan. Het scheppingsverhaal veronderstelt daadwerkelijk één almachtige schepper die alles ziet en alles hoort en alles weet. Er kunnen natuurlijk nooit drie scheppers tegelijk aan het werk zijn geweest ofschoon daarin een volstrekt plausibele verklaring voor de wrede waanzin van het aardse bestaan zou kunnen worden gevonden. Neen, er was slechts een schepper en alle anderen die zich ook daarvoor uitgaven waren en zijn charlatans. En het is uit dit gegeven dat het postulaat van de enige ware profeet werd afgeleid. En sedertdien bestrijden de religies elkaar te vuur en te zwaard. Het is onkruid en ongedierte dat zich niet vernietigen laat. En anno 2004 spreken we weer en nog steeds van kruisvaarders en niet alleen het terrorisme van Al Quaeda: onmiddellijk na 9/11 sprak Bush van een ‘crusade’ die door het vrije democratische westen ondernomen moest worden.

Terug evenwel naar het publieke domein. Onze verzuilde samenleving heeft geleid tot die merkwaardige bescherming van het bijzonder onderwijs: de staat, die waarachtig neutraal zou behoren te zijn, financiert het protestants-christelijk onderwijs. Verkregen rechten laat geen mens zich graag en snel afnemen maar het zou de christenen sieren wanneer men de redelijkheid en de noodzaak van een neutrale overheid zou inzien en ootmoedig medewerking zou verlenen aan het demonteren van het bijzonder onderwijs. De eerste belangwekkende daad die de moderne christen in Nederland zou kunnen stellen is het schrappen van artikel 23 uit onze Grondwet. Dit artikel luidt als volgt:

Art. 23 .

  • Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.
  • Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen.
  • Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld.
  • In elke gemeente wordt van overheidswege voldoend openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen. Volgens bij de wet te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven.
  • De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting.
  • Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd.
  • Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas worden verleend.
  • De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan de Staten-Generaal.

Lid 6 en 7 van artikel 23 uit onze Vaderlandsche geschiedenis: het ultieme Trojaanse paard! Want nu moeten we ook  honderden islamitische scholen gaan oprichten en bekostigen. Artikel 23 van de Grondwet staat een serieuze discussie of we islamitische scholen een wenselijke ontwikkeling moeten vinden in de weg. Christelijk Nederland verkeert in een zeer ongemakkelijke spagaat. Het rapport van de Commissie Blok werd parlementair breed afgeserveerd nog voordat het überhaupt gelezen was maar artikel 23 heeft niet slechts de kracht van wet, het is een van de vele dogma’s geworden waaraan onze beschaving langzaam maar zeker ten gronde gaat.

Maar wordt daarmee – de grote angst van christelijk Nederland – de religie maar het private domein verbannen? Niets lijkt mij minder waar. Wat is hier de essentie: in dezelfde Grondwet, als hierboven geciteerd, is de vrijheid van godsdienst gegarandeerd. Met andere woorden: de Staat der Nederlanden maakt daar geen onderscheid tussen godsdiensten en bemoeit zich – wijselijk – niet met de waarheids- en almachtigheidsclaim die aan iedere religie zo eigen is. De Staat erkent dus dat er meerdere religies naast elkaar bestaan en door de vrijheid van godsdienst te garanderen erkent de Staat dat het aanhangen van een religie een strikt persoonlijke aangelegenheid is, ongeacht de wijze waarop de keuze voor een dergelijke geloofsovertuiging tot stand is gekomen. De facto is artikel 23 strijdig met het algemene beginsel van godsdienstvrijheid; we zien immers dat de staat eisen van deugdelijkheid stelt en daarmee begeeft de overheid zich op wel zeer glad ijs.

Nu is het ook niet eenvoudig hier een wijs en juist standpunt in te nemen: de vrijheid van godsdienst impliceert immers het recht dat de christen de jood en de moslim, de jood de moslim en de christen, de moslim de christen en de jood voor afvalligen en zondaars houdt; dat staat immers in hun heilige boeken geschreven. De Staat verlangt van gelovigen dat zij afstand doen van een van de belangrijkste kenmerken van de religie: de waarheidsclaim waardoor ieder anders denkend individu naar de mestvaalt verwezen wordt. Voor dit probleem is nooit een passend antwoord gevonden. We vertrouwen op common sense en de zuiverende werking van exegese.

Terug wederom naar de essentie: het geloof is een strikt individuele en persoonlijke aangelegenheid. Daaruit kan men slechts afleiden dat de geloofsbelijdenis daadwerkelijk in de private ruimte dient plaats te vinden. De Grondwet garandeert ons dat niemand ons daar lastig zal vallen, of het nu gaat om de moslim, de jood, de christen, de agnost, de humanist of de atheïst. Maar de Grondwet gaat verder en ziet erop toe dat geen enkel individu wordt gediscrimineerd vanwege onder andere diens geloof. Met andere woorden, de gelovige zal in het publieke domein niet worden dwars gezeten, onder de premisse dat alle individuen uit de samenleving zich als burgers gedragen, hun (burger)plichten erkennen en elkaars (burger)rechten respecteren.

Binnen het christendom is een katholiek moeilijk van een protestant, gereformeerd of hervormd te onderscheiden. Een orthodoxe jood is direct herkenbaar aan kleding en haardracht maar een niet orthodoxe jood is nauwelijks van een christen te onderscheiden tenzij hij een keppeltje draagt. De Moslim man onderscheidt zich niet door haardracht of kleding, tenzij ze duidelijk Arabisch gekleed gaan. Een Sikh is weer direct herkenbaar aan diens hoofdbedekking maar is zo weinig zichtbaar in het openbare leven dat niemand er ooit aanstoot aan nam. De tulband behoort in onze westerse ogen eerder tot het sprookje van de 1001 nacht dan tot het debat over de multiculturele samenleving. Het hoofddoekje van moslima’s is evenwel een ander lot beschoren.

Het hoofddoekje zou het teken bij uitstek zijn van de ondergeschikte rol die de vrouw in de moslim gemeenschap inneemt en niet stroken met onze westerse geëmancipeerde samenleving. Door het hoofddoekje te accepteren, zouden wij instemmen met de onderdrukking van de moslim vrouw door de moslim man. Voor het overgrote deel der criticasters is het hoofddoekje echter vooral een geloofsuiting en daar ligt kennelijk opeens een grens.

Maar waarom zou het in vredesnaam een probleem zijn wanneer een overheidsdienaar of –dienares uiterlijke tekenen van zijn of haar geloof draagt? Waarom spreekt een volksvertegenwoordiger van “het geloof van een ander door de strot geduwd krijgen?” Doet het pijn, dat hoofddoekje; is de vergunning of het paspoort dat je uitgereikt krijgt plots minder waard? Ooit iemand horen protesteren als de Amsterdamse burgervader, getooid met een keppeltje, een krans legt bij een herdenking van de holocaust?

Neen, de LPF-er dient gewantrouwd, hij wil de gelovige inderdaad naar de huiskamer verbannen en voert tegelijkertijd een dubbele agenda. Hij  maakt geen bezwaar tegen de zware bimbam van de zondagsklokken maar verdraagt de aanblik van minaretten niet. Ook ik erger mij regelmatig aan geloofsovertuigingen van allerlei komaf en het is telkens weer de zinderende onverdraagzaamheid die mij tot wanhoop drijft. Ook ik heb de religie gekscherend regelmatig naar de huiskamer willen verbannen. Maar dat is onzin natuurlijk en daarnaast in praktische zin onhaalbaar. Wel ben ik oprecht van mening dat een geloofsovertuiging een strikt individuele en dus private aangelegenheid. Dit impliceert tevens dat geen enkele gelovige mag eisen dat de publieke ruimte conform zijn of haar geloofsovertuiging wordt ingevuld en vorm gegeven. Het publieke domein behoort immers ons allen toe en de staat dient erover te waken dat wij ons allen daarin vrijelijk kunnen bewegen.

Bijzonder onderwijs, van welke soort dan ook, is niet de taak van de overheid. Elke religie die wil catechiseren heeft voldoende kanalen om haar volgelingen te bereiken. De financiering daarvan is al helemaal geen taak van de overheid. De overheid die artikel 23 van de Grondwet handhaaft verlangt van mij als agnost dat ik via de belastinginning meebetaal aan het christelijk of islamitisch onderwijs. Dit stuit mij tegen de borst. Als een religie aanhangen kosten met zich meebrengt, dienen die kosten door de gelovigen zelf gedragen te worden. Niemand kan van mij verlangen dat ik ook maar een cent aan het bijzonder onderwijs bijdraag. De staat stelt mij die vraag evenwel niet en dwingt mij, onder verwijzing naar artikel 23, tot bijdragen aan een doel waar ik op principiële gronden de grootst mogelijke bezwaren tegen maak.

Maar dit alles gezegd zijnde, ben en blijf ik een weliswaar niet godvrezend maar wel de wet gehoorzamend burger en aanvaard ik dat heel veel mensen van alle volken, van alle culturen en van alle tijden een religie aanhangen. Ik zie met afgrijzen tot welke ellende en wreedheden dat alles kan leiden maar ik erken ook dat de overgrote meerderheid van de gelovigen helemaal niets van doen heeft met de ten strijde trekkende fundamentalist. Kortom, een gelovige die zijn bekeringsdrang thuis wil laten is bij mij te allen tijde welkom, ook voor een gesprek over geloven. Die gelovige mag zich kleden zoals hij of zij dat wenst waarbij ik de kantekening wil plaatsen dat wij in de westerse samenleving van een open communicatie houden; totaal gesluierde vrouwen zullen wat mij betreft uitgesloten blijven van functies waarbij communicatie essentieel is. Met andere woorden, de niqab of de burkah hoort in de westerse samenleving niet thuis. Wel staat het de moslima toe zich op de openbare weg te begeven hoe het haar ook betamen mag. Zoals voor het overige ieder uiterlijk kenmerk van een religie toegestaan dient te worden.

Er is echter een belangrijke uitzondering en dat betreft die functies die wij als samenleving nu juist aan de overheid hebben uitbesteed. De openbaar bestuurder en de rechter dienen te besturen en recht te spreken in de groots mogelijke objectiviteit en neutraliteit. Een burgermeester met een keppeltje op gaat mij persoonlijk te ver en een rechtszaak die wordt geleid door een rechter met een hoofddoekje of tulband is evenzeer ongepast. De openbaar bestuurder en de rechter zijn bij uitstek dienaren van het volk. Als burgers van dit land hebben zij het volste recht een geloof aan te hangen maar als functionarissen van het publieke domein behoren zij zich in opperste neutraliteit te vertonen.

Het is echter onzin deze zelfde strenge eis van neutraliteit aan alle overheidsdienaren of ambtenaren op te leggen. Daar waar de overheid diensten aan haar burgers verleent, is er geen enkele reden om uiterlijke tekenen van een geloofsovertuiging te verbieden. Ook niet voor de lerares met een hoofddoekje op een openbare school!

 

Enno Nuy – november 2004

 

 

 

 

[1] De geraadpleegde Koran vertaling is die van The Oriental & Religious Publishing Corporation LTD, zoals deze is gepubliceerd in een download versie op www.vhoof.nl

 

2018-10-24T13:57:19+00:00