Hemel en aarde, een filosofische faux pas

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Het motto van het Holland Festival 2008 is Cielo e Terra, aanleiding voor literair tijdschrift De Gids om een themanummer onder het motto Hemel en Aarde uit te brengen. Het openingsartikel van De Gids is de bijdrage van de filosoof Ger Groot onder de titel Godsdienst beschermt de mens tegen de pretentie van de wetenschap alles te kunnen verklaren.

Hij betoogt in dit artikel dat de argumenten die sinds de Verlichting tegen religie werden ingebracht niet overtuigend zijn gebleken want religie is nog altijd springlevend. Een van zijn eerste argumentaties betreft de godsdienstoorlog. Moderne oorlogen hebben niets meer met religie van doen, stelt Groot. Oorlogen gaan om geld en grondstoffen, bezit en land. Toch stelt hij even later: “Wanneer het geloof teveel aandringt, wordt het oorlog”. Om daar meteen aan toe te voegen dat het vandaag de dag vooral de militante atheïsten zijn die mensenrechten, vrije meningsuiting en absolute zelfbeschikking desnoods gewapenderhand over de aardbol willen verspreiden.

Het conflict in Noord-Ierland is dus geheel aan Ger Groot voorbij gegaan en van Al Qaeda of jihadisten heeft hij blijkbaar ook nog nooit gehoord. En het enige land dat de westerse democratie desnoods met geweld aan andere landen wil opleggen is Amerika. We moeten dus begrijpen dat Bush en de zijnen als militante atheïsten worden gezien? Groot heeft een uiterst merkwaardig beeld van de contemporaine wereld en de werkelijke machtsver-houdingen. Is vergeten ook dat Bush de eerste was die na 9-11 over een ‘crusade’ sprak en zijn toespraken telkenmale afsloot met: “May God continue to bless America”.

“Wetenschap – zegt Groot – en de door haar voortgebrachte techniek roepen een wereldbeeld op dat zelf niet meer wetenschappelijk is, maar zich op de bevindingen daarvan wel beroept, zonder aan de andere kant op te houden ‘wereldbeschouwing’ of ‘levensovertuiging’ te zijn. In die verwarring kan het voorkomen dat artsen ertoe oproepen beslissingen over gentechnologie over te laten aan ‘deskundigen’, onder wie zij met grote vanzelfsprekendheid wel medici en celbiologen, maar geen ethici of filosofen blijken te verstaan”. Dit is een vileine opmerking van Groot, want volkomen uit de lucht gegrepen, sterker nog: dit is een leugen.

Wetenschap leidt in de visie van de filosoof Ger Groot hoogstens tot algemene wetten. Hij wil er graag kennis van nemen maar wat er zich binnen zijn eigen strikt persoonlijke universum afspeelt,  het “wezen van datgene waarin ik nu juist ‘ik’ ben”, daarover heeft de wetenschap niets zinnigs mee te delen. “De liefde tot mijn kind mag dan een biologische basis hebben, in de liefde die ik voel kan dat biologische inzicht mij gestolen worden”.

Met dit laatste zal niemand – althans geen zinnig denkend mens – het oneens willen zijn. Maar het wordt merkwaardig wanneer de filosoof die van zichzelf verklaart niet gelovig te zijn, stelt dat dit het punt is waar de godsdienst om de hoek komt kijken. Religie maakt het mogelijk dat een menselijk individu zich opgenomen weet in een grote verband dat hem boven zichzelf uittilt zonder hem te verpletteren, aldus Groot: “Het besef dat de hele wereld geborgen was in Gods hand overbrugde elke contradictie tussen het universele en het eenmalige”. Het gelovig individu geraakte echter in een legitimiteitscrisis doordat de wetenschap en de wetenschappelijke inzichten hem zouden hebben gemarginaliseerd.

Zelden heb ik een zo merkwaardige en apert onjuiste argumentatie gelezen. We komen dit gedachtegoed tegen bij mensen als Antoine Bodar, Lee Harris of Roger Scruton maar bij een filosoof moet de lat toch echt hoger worden gelegd. Waar wordt onderbouwd dat de wetenschap het menselijk individu zou hebben gemarginaliseerd? Groot heeft klaarblijkelijk nog nooit werk van Richard Dawkins, Stephen Hawking, Dan Dennet of Kris Verburgh gelezen. Hij  gaat aan één uiterst essentieel kenmerk van iedere religie voorbij: het antropocentrisch wereldbeeld, het antropomorfe universum. In het hart van iedere religie staat dat de mens is geschapen naar Gods evenbeeld. Als Ger Groot bedoelt te zeggen dat de mens zijn eigen god en dus zijn eigen godsdienst creëerde en dat het tamelijk logisch is dat binnen die constructie, die mindset, de mens als het eindpunt en toppunt van de Schepping wordt gezien, dan ga ik daar helemaal in mee. Maar wanneer wetenschappelijk wordt aangetoond dat het antropocentrische en antropomorfe wereldbeeld een onhoudbare positie is, dan mag ook een filosoof zich niet aan dergelijke bevindingen onttrekken. Toch is dat precies wat Groot doet. Het is dan ook kwaadwillend te verklaren dat de mens door de wetenschap gemarginaliseerd zou worden. De wetenschap relativeert de positie die de mens in het universum inneemt maar dat is iets geheel anders. De transitie in het denken over de mens van een door God geschapen einddoel naar één van de vele fasen van de evolutie is voorwaar geen sinecure. De filosoof Groot zou het “gemarginaliseerde” individu hier handvatten moeten bieden om zijn weg te vinden in deze nieuwe werkelijkheid maar in plaats daarvan zegt de filosoof Groot ons: wij voelen ons zo lekker bij de gedachte dat we het door God geschapen einddoel van het universum zijn, laat ons in die waan, anders geraken we in een identiteits- of legitimiteitscrisis.

Vervolgens creëert Groot een kunstmatige tegenstelling tussen religie enerzijds en kunst en literatuur anderzijds. Godsdienst is geen ‘kunst’ zegt Groot, maar echt. De religieuze ervaring beroept zich op een echtheid die de artistieke maar ten dele kan volgen. Iemand die van kunst houdt kan wel boven zichzelf uitstijgen maar geraakt nimmer in een andere dimensie. Deze transcendentie wordt door de gelovige daarentegen wel bereikt. Sleutelwoorden daarbij zijn ‘vertrouwen’ en ‘genade’. “Daarin weten het menselijke en het goddelijke zich letterlijk aan elkaar verplicht”, aldus Ger Groot. De mens weet zich gedragen door zijn geloof, waarin hij zich gered ziet van de algemeenheid die hem dreigt te reduceren tot nummer of abstract geval. Maar Groot gaat nog verder: hij stelt dat ook een ongelovige zal moeten erkennen dat hij ogenblikken kent waarop hij zich boven het leven uitgetild weet en een rijkdom ervaart die zijn eigen krachten verre te boven lijkt te gaan. “Dat nu, zegt Groot, is het ankerpunt van een beleving die religieus kan worden. Zij bestaat in haar volheid, en dus bestaat het goddelijke”. En: “Het is dit godsbegrip dat vandaag de dag onder gelovigen veel gangbaarder is dan het militante atheïsme gemakshalve veronderstelt”.

Welnu, wat mij betreft plaatst Ger Groot zich met deze abacadabra buiten iedere discussie. Tegenover de gelovige staat de militante atheïst en de relativerende wetenschapper hoort kennelijk bij het laatste kamp. Onderbouwing of toelichting vindt de filosoof Ger Groot niet nodig. In plaats daarvan biedt hij houvast voor moraliserende politici die ons vertellen dat de atheïst eenzaam bij zijn graf aankomt. En in het verlengde van deze discussie bevindt zich het postulaat dat de mens religie nodig heeft om moraliteit te kunnen ontwikkelen. Ook al zo’n wijd verbreid misverstand.

Ik val maar weer terug op mijzelf, Ger Groot: ik ben een moderne atheïst, verre van militant, ik ben ervan overtuigd dat de menselijke soort alles is behalve het einddoel van enige schepping, ik heb geleerd dat er geen energie nodig is om energie te doen ontstaan en dat op enig moment, ver na nu, de aarde zal worden verzwolgen door de zon, net als u voel ik liefde voor mijn kinderen die zich doet gelden ver voorbij enige biologische druk, ik heb een diep ontzag voor de natuur en het universum, ik beschik over een zelfbewustzijn en een moraal die niet beter of slechter is dan die van hen die zichzelf gelovig of religieus vinden, ondanks dat ik katholiek geboren en opgevoed ben heb ik daaraan geen trauma’s overgehouden en desondanks moet ik niets hebben van een opperwezen dat mij voorbestemd zou hebben of mij na mijn dood nog eens de maat wil nemen om te bepalen waar ik de eeuwigheid door zou mogen brengen, er ligt geen diepere mystieke bedoeling ten grondslag aan mijn bestaan en ik heb nooit het gevoel dat mijn leven armzaliger zou zijn dan het uwe, ik ben een liefhebber van kunst en literatuur omdat ik mij graag verwonder, graag kennis neem van de inzichten en creativiteit van anderen, omdat ik mijn geest scherp wil houden en vicieuze denkpistes wil vermijden, ja zelfs kan ik genieten van door religie geïnspireerde kunst, zoals het volgende voorbeeld mag verhelderen:

“Een van de absolute topwerken van de christelijke cultuur bevindt zich noordelijker en wel in de kathedraal van Volterra. Links voor het hoofdaltaar is daar een werkelijk verbluffende polychrome houten beeldengroep te bewonderen, voorstellende de kruisafname van Jezus, Deposizione dalla Croce. Deze beeldengroep dateert uit de 13de eeuw en bevindt zich gelukkig nog in een uitstekende staat, ongetwijfeld met enige regelmaat gerestaureerd. Ofschoon de voorstelling bij uitstek een katholieke voorstelling is, is het ook zeer wel mogelijk van deze beeldengroep te genieten zonder de religieuze connotatie. Het werk brengt bij mij vrijwel onmiddellijk associaties aan Goldmund uit Narziss en Goldmund van Herman Hesse teweeg. Goldmund, de leerling-gezelmeester die een lange moeizame weg moest gaan alvorens hij zijn meesterwerk in hout wist vorm te geven.

Het beeldhouwwerk spreekt voor zich. Het is de tweede keer dat ik het werk zie en net als zeven jaar geleden is het moeilijk je ervan los te maken, het achter te laten. De gekruisigde is reeds overleden en wordt door zijn dierbaren van het kruis genomen. De beeldengroep straalt vooral liefde uit: met de grootst mogelijke omzichtigheid worden de spijkers waarmee de gekruisigde vast werd genageld verwijderd, alsof hem dat ondanks zijn overlijden nu nog pijn zou kunnen doen; hij wordt bij de lendenen en de handen gepakt om hem zo voorzichtig mogelijk naar zijn laatste rustplaats te kunnen brengen. De gezichtsuitdrukking van de dierbaren straalt vooral berusting en – wederom – liefde uit: het lot is onomkeerbaar, laten we hem nu zo voorzichtig mogelijk uit deze barbaarsheid wegnemen en hem naar zijn humane graf brengen; laten we hem daar bewenen en gedenken; wellicht kunnen we ons na de barbaarsheid te hebben ingewisseld voor de menselijkheid met het onontkoombare lot verzoenen. Zelden, misschien wel niet eerder zag ik een voorstelling waar de barbaarsheid zo dicht op de hielen wordt gezeten door de menselijkheid, de deernis, de berusting. De barbaarsheid heeft gedood, de humaniteit gezegevierd.

Zoals gezegd, ook los van de religieuze inhoud van de voorstelling weet deze beeldengroep als geen andere kunstuiting te raken, te ontroeren”. En dit alles, Ger Groot, maakt mij geen beter mens dan hij die de rede niet gebruikt om te onderzoeken wat de rede nog niet te ontsluiten wist en zich voordien al overgeeft aan een religie die sedert Augustinus van wetenschappelijke nieuwsgierigheid niet gediend is ,maar zeker ook geen slechter, armzaliger of eenzamer mens. “De onloochenbare realiteit van de religieuze ervaring neemt de gestalte aan van een reëel bestaand Jenseits, waarmee zij nogmaals haar wetenschap onderstreept geen loutere illusie te zijn”, schrijft u. ‘Als één persoon leidt aan waanvoorstellingen, heet het krankzinnigheid, als er meer mensen aan lijden is het een godsdienst’,  schreef Robert Pirsig. That just about sums it up.

 

Enno Nuy, juni 2008

 

Bronnen

Godsdienst beschermt de mens – Ger Groot NRC 14 juni 2008
Literair tijdschrift De Gids, Themanummer Hemel en Aarde, juni 2008
Embryoselectie en ethiek:  http://www.gr.nl/pdf.php?ID=1329&p=1
Richard Dawkins – the Selfish gene
Richard Dawkins – the God delusion
Kris Verburgh – Schitterend!
Kris Verburgh – Fantastisch!
Enno Nuy – Toscaanse associaties juni 2008

 

2018-10-24T13:52:14+00:00