Ennui – Hoe God zich verveelde

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Terug naar het begin

“Astronomen hebben aangetoond dat het heelal sinds de oerknal uitdijt maar als die uitdijing ook maar iets sneller had plaatsgevonden, dan hadden er nooit sterren en sterrenstelsels kunnen ontstaan, die de bouwstenen moeten leveren voor onze aarde en onszelf. En wanneer sommige natuurconstanten ook maar iets groter of kleiner waren geweest, dan waren er zelfs helemaal geen atomen geweest. En atomen vormen nu precies de bouwstenen voor en van het leven op de planeet aarde. Atomen vormen het meest zeldzame materiaal dat er in het heelal te vinden is. Er is vastgesteld dat atomen niet meer dan vier procent van alle aanwezige materie uitmaken. Volgens de meest recente inzichten is er niet slechts één universum, maar een bijna oneindig aantal verschillende universums, elk met zijn eigen natuurwetten en zijn eigen natuurconstanten, en daardoor elk met andere ‘leefomstandigheden’. Het begrip universum is niet erg accuraat, we zouden het over multiversum moeten hebben”. Aldus Rob van den Berg in een artikel in de NRC van 6 januari 2007.

Hij recenseert daarin onder meer het werk The Goldilocks Enigma van Paul Davies. Davies stelt dat een Intelligente Ontwerper niet nodig is. In het overgrote deel van dit multiversum is leven onmogelijk maar uitgerekend in ons universum blijkt alles precies te kloppen. En daarom zijn wij er. Tegenstanders wijzen er echter op dat de stelling van Davies dan misschien wel aardig oogt maar bewezen noch ontkracht kan worden en dus niet wetenschappelijk is. Dit laatste is natuurlijk juist maar geldt mutatis mutandis evenzo voor de stelling dat er sprake zou zijn van Intelligent Design.

Sterrenkundigen, zo meldt de Volkskrant op 8 januari 2007, brachten met de ruimtetelescoop Hubble in het zogeheten COSMOS-project een gebied zo groot als acht volle manen in drie dimensies in kaart. Ze bekeken hoe licht van zichtbare objecten wordt afgebogen en vervormd, zoals volgens Einsteins gravitatietheorie te verwachten is. Het is voor het eerst dat dergelijke ‘gravitational lensing’ over zo’n groot gebied in zoveel detail is uitgevoerd. Het gebied strekt zich uit tot delen die half zo oud zijn als het huidige heelal.  Volgens kosmologen is meer dan 95 procent van alle materie in het heelal onzichtbaar en dus van onbekende samenstelling.

En God zag dat het goed was maar verveelde zich zo

De mens is geneigd zichzelf, ondanks de klaarblijkelijke nietigheid, als het centrum van het universum te beschouwen. God – zo zegt ons de christelijke leer – heeft ons geschapen naar zijn gelijkenis en heeft een hogere bedoeling, een hoger plan met die mens. Maar als dat zo was, waarom dan zo’n oneindig heelal in het leven geroepen waar vrijwel nergens leven zoals op de planeet aarde kan ontstaan? Het postulaat van de Godsidee volgend, betekent dit derhalve dat God zich in een oneindig aantal gedaanten kan manifesteren en verantwoordelijk kan zijn voor volstrekt andere vormen van leven dat de beschikking heeft over intelligentie, bewustzijn en moraliteit.

Maar we zullen telkens weer terug moeten naar het begin, dat zo helder beschreven is door G. Veldwiesch in De Vrije Gedachte van september 2006. Veldwiesch beschrijft hier onder meer een hypothese voor het ontstaan van leven: “het ontstaan van thio-esters, organische moleculen op basis van zwavel; deze thio-esters kunnen functioneren als primitieve enzymen zodat spontaan RNA’s, functionele eiwitten en zelfreproductie kunnen ontstaan”. Waar was God vóór de oerknal en het gaat me bij deze vraag nog niet eens om een plaats of oord. Laten we maar aannemen dat God was. Wat heeft hem ertoe bewogen die werkelijk onvoorstelbare samenballing van energie (was die er al?) te creëren en wat heeft hem ertoe bewogen die oerknal te forceren? Verveelde God zich?

Had hij de naar zijn beeld en gelijkenis geschapen mens reeds op het oog? En ook al is het begrip ‘tijd’ voor God een geheel andere dimensie dan voor ons stervelingen, waarom heeft het dan toch nog ruim 10 miljard jaar moeten duren voor onze aarde kon ontstaan en waarom heeft het daarna nog 4,5 miljard moeten duren alvorens de homo sapiens kon ontstaan? En waarom in Godsnaam trok God in zijn bijbelse openbaring slechts zeven dagen uit voor zijn schepping, terwijl die noodzakelijke inleidende bewegingen, zonder welke een schepping nooit had kunnen plaatsvinden, 14 miljard jaar moesten duren? Is dat niet het beste bewijs dat God het met die schepping nooit serieus heeft bedoeld? Dat hij maar wat aangeknoeid heeft? En wat is de zin van dit alles wanneer men zich bedenkt dat die homo sapiens erin slaagt zichzelf, de eigen soort, binnen een paar duizend jaar te doen uitsterven? In zijn kielzog de complete aardse variëteit aan fauna en flora met zich meeslepend, de vergetelheid in.

Evolutie of intelligent design?

Men kan zich nauwelijks voorstellen dat weldenkende en goed opgeleide mensen heden ten dage nog steeds durven beweren dat de evolutietheorie niet meer dan ‘n theorie is; dat het scheppingsverhaal wel degelijk letterlijk genomen dient te worden. Maar even zo onvoorstelbaar is de gedachte dat weldenkende en goed opgeleide mensen, die de evolutietheorie wél voor waar houden, desondanks menen te moeten konkluderen dat er sprake moet zijn van intelligent design.

Nu raakt men inderdaad mateloos gefascineerd door de ontdekkingen van bijvoorbeeld biologen die voor ons steeds gedetailleerder ontrafelen hoe de verschillende diersoorten tot nog toe hebben weten te overleven, hoe ongelooflijk ingenieus zelfs de kleinste biosystemen in elkaar zitten en hoe noodzakelijk al die functionaliteiten, kwaliteiten en eigenschappen zijn om die diersoorten in hun specifieke habitat een kans op overleven te bieden.

Maar precies dát is de essentie van wat Charles Darwin ons geleerd heeft: elke soort streeft ernaar te overleven, voort te bestaan en het is juist die strijd om het voortbestaan die organismen in staat stelt zich zodanig aan de omgeving aan te passen dat de grootste bedreigingen weerstaan kunnen worden. De combinatie van sterfelijkheid en reproductie stelt iedere soort in de gelegenheid een bijdrage te leveren aan dat aanpassingsproces dat noodzakelijk is om de soort in stand te houden.

Vele honderdduizenden plant- en diersoorten hebben miljoenen jaren in een waarlijk fantastische variëteit naast elkaar kunnen voortbestaan. Sinds de homo sapiens zich doet gelden, is er van die variëteit evenwel niet veel meer over. [i] Neen, alles wijst erop dat de mens zichzelf en daarmee het Godsbeeld schromelijk overschat. De mens en de menselijke soort is oneindig veel nietiger dan hij zich voorstellen kan of wil. Bescheidenheid zou de mens beter passen maar in plaats daarvan schept hij zich een antropocentrisch beeld van het universum en plaatst aan het hoofd daarvan de God naar wiens beeld en gelijkenis wij geschapen zouden zijn. Wanneer ik als individu de Godsidee zou aanvaarden, ik zou waarlijk tot de slotsom komen dat de menselijke soort inderdaad een jammerlijk product is van de verveling van God: een uit de hand gelopen speeltje. En het zou mij voorkomen dat God dat ook zou vinden, en de belangstelling allang verloren hebbend heeft hij zich inmiddels op hele andere universums gericht.

Vergeleken met andere diersoorten omvat de bestaansgeschiedenis van de mens een relatief korte periode, zo lezen we in Wikipedia. De moderne mens kwam als Cro-Magnonmens circa 40.000 jaar geleden naar Europa, maar bestond in Afrika al langer. Deze ‘Afrikanen’ worden wel gezien als voorlopers van de Neanderthaler en Cro-Magnonmens. Met de vondst van de twee schedels bij de Omo-rivier in 1967 werd deze theorie onderbouwd. Wetenschappers hadden deze twee schedels op 130.000 jaar gedateerd. Nieuw onderzoek lijkt aan te tonen dat twee schedels van Homo sapiens mogelijk veel ouder (195.000 jaar) zijn. Sommigen claimen, naar aanleiding van enkele vondsten in China, dat Homo sapiens op verschillende plaatsen in de wereld tot ontwikkeling is gekomen. Niet alleen in Afrika, zoals tot nu toe werd gedacht, maar ook in China.

Maar hoe het ook zij, de menselijke soort is ongeveer 1 miljoen jaar oud en laten we eens onverantwoord optimistisch zijn en beweren dat we – in weerwil van het feit dat we alle beschikbare brandstoffen bijna reeds verbruikt hebben en elders in ons universum nog geen condities hebben aangetroffen waar we het ook een tijdje zouden kunnen uithouden – nog eens 1 miljoen jaar te gaan hebben, dan is de menselijke soort op de leeftijd van onze eigen planeet ongeveer 0,044% en op de leeftijd van het universum ongeveer 0,014 % van de tijd aanwezig geweest! God knipte met zijn vingers, en we waren al weer weg! Dat wáren wij, beklagenswaardige soort.

Het toeval in de filosofie

Laten we het begrip toeval eens wat nader bezien. Kunnen filosofen ons daarbij op weg helpen? Op 22 september 1994 hield Dr. J. de Mul een rede getiteld TOEVAL bij gelegenheid van de aanvaarding van het ambt van hoogleraar wijsgerige antropologie aan de Faculteit der Wijsbegeerte van de Erasmus universiteit te Rotterdam. De Mul analyseert het toeval aan de hand van de vice-presidentskandidaat Stockdale als running mate van Ross Perot; Stockdale ging roemloos ten onder in het verkiezingsgeweld en keerde na deze kortstondige politieke loopbaan terug naar zijn eigenlijke werkterrein: de filosofie.

De Mul merkt op: “Nu kent het woord ‘toeval’ (evenals afgeleide termen als ‘toevallig’ en ‘toevalligheid’), zowel in de omgangstaal als in het wetenschappelijk gebruik, uiteenlopende connotaties en heeft het een complexe en soms zelfs verwarrende geschiedenis. Dat hangt ongetwijfeld samen met het feit dat het toeval een veelzijdig verschijnsel is, dat zich moeilijk conceptueel laat vangen. Als we de betekenis van het toeval voor het menselijk leven willen begrijpen, dan dienen we in ieder geval de verschillende betekenisaspecten van het begrip goed te onderscheiden en ook een aantal verwante begrippen in de uiteenzetting te betrekken. Als we het verschijnsel toeval op die wijze aan een systematische beschouwing onderwerpen, dan laten zich mijns inziens drie grondbetekenissen onderscheiden, die we overigens al bij Aristoteles aantreffen en die via hun Latijnse vertaling in onze taal terecht zijn gekomen. Deze drie grondbetekenissen betreffen het toeval(lige) als het accidentele, het contingente, en het door het lot bepaalde”.

“Accidenteel duidt op het bijkomstige, dat wil zeggen de niet-wezenlijke eigenschappen van iets. In dit geval is het woord toeval de vertaling van het Latijnse accidens dat op zijn beurt een vertaling vormt van Aristoteles’ symbeb kos. Dat Stockdale gedurende enige tijd running mate van Perot was, moet toevallig genoemd worden, aangezien een dergelijke functie niet tot de wezenlijke kenmerken van de mens behoort. Net zo min als huidskleur of geslacht”.

“Het woord toevallig wordt echter ook vaak gebruikt als synoniem van contingent, ook weer een uit het Latijn afkomstig begrip, contingens, dat sinds Boethius de gebruikelijke vertaling vormt van Aristoteles’ endechomenon. Bij Aristoteles duidt dit begrip het mogelijke maar niet-noodzakelijke aan. Contingent is dat wat is, maar niet noodzakelijk bestaat.

De uitverkiezing van Stockdale tot running mate was ook in deze zin toevallig: zijn uitverkiezing was geschied – dus niet onmogelijk – maar allerminst noodzakelijk”. De Mul voegt hier aan toe “dat de betekenis van het contingente toeval voor het leven nauwelijks overschat kan worden. Zo is reeds het feit dat ik besta uiterst toevallig in de zin dat zich van de vele duizenden zaadcellen nu juist die ene zich met de daar aanwezige eicel versmolt en derhalve van de talloos mogelijke versmeltingen nu juist deze ene realiteit werd”.

“Het woord toevallig wordt tot slot ook in de betekenis van door het lot bepaald en als zodanig fortuinlijk of onfortuinlijk voor ons leven gebruikt. In deze betekenis is het woord toeval de vertaling van het Latijnse fortuna, dat weer een vertaling vormt van het Griekse tych. In de oudere Griekse literatuur, bijvoorbeeld in de oden van Pindarus en in de tragedies van Aeschylus, duidt dit begrip het treffen van de godheid aan, maar ontneemt het de mens niet de verantwoordelijkheid voor zijn handelen (hetgeen juist de tragische dimensie ervan uitmaakt). In het Hellenisme wordt tych echter steeds meer tot een wispelturige schikgodin, een noodlotsmacht die op volstrekt onvoorspelbare wijze het menselijk handelen beïnvloedt en die zich volledig onttrekt aan het menselijk ingrijpen. In deze betekenis, opgevat als (nood)lot, wordt het begrip toeval ook nu nog gebruikt, zij het veelal ontdaan van de goddelijke connotatie. Zo kunnen we het feit dat juist Stockdales toestel boven Noord-Vietnam werd neergeschoten een noodlottig toeval noemen. (In ieder geval voor Stockdale zelf; voor de schutter was het wellicht juist een gelukkig toeval.) Maar ook onze geboorte is een toeval in deze betekenis, een gebeurtenis die ons overkomt en waarop we geen enkele invloed kunnen uitoefenen. Ook in dit geval kan men stellen dat het toeval constitutief is voor het menselijk leven. Van de toevallige kennismaking met onze grote liefde en het winnen van de hoofdprijs in de loterij tot de noodlottige hersenbloeding en de onverwachte tegenligger op de eigen weghelft, steeds zijn het toevallige gebeurtenissen die onze levensloop bepalen”.

“Ondanks het feit dat de mens in hoge mate toevallig is en zijn leven door het toeval wordt bepaald, valt het hem zwaar met deze toevalligheid te leven. Het toeval dat het menselijk leven constitueert, vormt immers steeds ook één der grootste bedreigingen ervan”.

“Tegen deze achtergrond verwondert het niet dat de mens van oudsher heeft gepoogd het noodlottige toeval te beteugelen of op zijn minst een zin te geven. Bij een andere gelegenheid heb ik betoogd dat in deze domesticatie van het noodlot een van de belangrijkste functies van de menselijke cultuur is gelegen. Iedere cultuur wordt gekenmerkt door praktische en wereldbeschouwelijke strategieën om het noodlottig toeval buiten en in zichzelf te bedwingen. Dit veroordeelt de mens niet alleen tot het bestaan van een nijvere homo faber, maar maakt hem ook tot het enige dier dat zichzelf temt. Men zou een geschiedenis kunnen schrijven van de westerse cultuur als een niet aflatende strijd tegen het toeval en daarbij de aandacht kunnen richten op de verschillende manieren waarop de kunst, de religie, de filosofie en de moderne wetenschap aan deze strijd hebben bijgedragen”.

Aldus de Mul in een buitengewoon interessante en fascinerende rede. Toeval is wat de Mul een levenscategorie van de mens noemt. “Hegel heeft wel eens opgemerkt dat de filosofische beschouwing geen ander doel dient dan de eliminatie van het toeval en ook wetenschappers hebben zich vaak laten leiden door de vooronderstelling dat – om Einsteins beroemde woorden te gebruiken – God niet dobbelt”.

De mens spant zich in om steeds minder aan het toeval over te laten. Maar, stelt de Mul, “we moeten de ogen niet sluiten voor de ervaring dat met de beheersing (van het toeval) ook het ons wedervarende toeval groeit. Het toeval lijkt de beheersing als een schaduw te volgen. Malariabestrijding is succesvol maar leidt ook tot overbevolking waardoor steeds grotere groepen mensen ten onder gaan aan ondervoeding. En ook de wereldwijde ecologische catastrofe die zich aan het voltrekken is, kan beschouwd worden als een onvoorzien en onbedoeld effect van de moderne techniek (tot beheersing)”.

Het toeval en de katholieke kerk

In het katholiek Nieuwsblad van 29 juli 2005 schrijft de kardinaal-aartsbisschop van Wenen, Christoph Schönborn – en ik geef hem hier ruim baan: ““Sinds paus Johannes Paulus II in 1996 gezegd heeft dat evolutie “meer is dan alleen een hypothese” (zonder evolutie te definiëren) hebben neodarwinisten vaak een beroep gedaan op de vermeende aanvaarding van ‘evolutie’ door de katholieke Kerk. Zij stellen dat hun theorie verenigbaar is met het christelijk geloof.

Evolutie in de neodarwinistische zin – een ongeleid en ongepland proces van toevallige variatie en natuurlijke selectie – is echter geen theorie die de katholieke Kerk aanvaardt. Zij verkondigt dat het menselijk intellect rationeel doel en ontwerp in de natuurlijke wereld duidelijk kan onderscheiden.

Terwijl de brief van Johannes Paulus II uit 1996 over de evolutie overal en door iedereen geciteerd wordt, heeft niemand het over diens eerdere publieke uitspraken (tijdens een algemene audiëntie in 1985) over dit onderwerp. “Alle waarnemingen van de ontwikkeling van het leven (…), leiden tot eenzelfde conclusie. De evolutie van levende wezens toont een inwendige bestemming die bewondering opwekt. Deze bestemming, die wezens in een richting stuurt waar zij zelf niet verantwoordelijk voor zijn en geen controle over hebben, verplicht ons een Geest te veronderstellen die daarvan de uitvinder en maker is. Tegenover alles wat wijst op het bestaan van een ‘God als Schepper’, stellen sommigen de kracht van toeval en noodlot. Spreken van toeval als het gaat over een universum met zo’n complexe samenhang van elementen en zo’n verbazingwekkende bestemming van het leven, betekent het opgeven van de zoektocht naar een verklaring van de wereld zoals die zich aan ons toont; en staat gelijk aan het toegeven dat er effecten zijn zonder oorzaak.”

In een toespraak een jaar later, gaat Johannes Paulus verder op dit onderwerp in: “Het is duidelijk dat de waarheid van het geloof over de schepping lijnrecht staat tegenover de theorieën van de materialistische filosofie. Deze visie ziet de kosmos als het resultaat van een evolutie die herleidbaar is tot louter toeval en noodzaak.” Vanzelfsprekend zit de gezaghebbende catechese van de katholieke Kerk op dezelfde lijn: “Menselijke intelligentie is zeker in staat een antwoord te vinden op de vragen over onze oorsprong. Maar het bestaan van God als Schepper kan men ook in het licht van deze menselijke rede zien door zijn werken. We geloven dat God in al zijn wijsheid de wereld gemaakt heeft. Zij is geen product van noodlot of toeval.”

In een ongelukkige nieuwe wending omtrent dit oude twistpunt, hebben neodarwinisten recent getracht onze nieuwe paus, Benedictus XVI, af te schilderen als tevreden evolutionist. Ze citeren een zin over gemeenschappelijke afstamming uit een document van de Internationale Theologische Commissie en geven aan dat Benedictus in die tijd hoofd van de commissie was. Conclusie: de katholieke Kerk heeft geen probleem met ‘de evolutieleer’ zoals de meeste biologen die voorstaan. En die visie staat gelijk aan het neodarwinisme.

Het document van die commissie bevestigt echter opnieuw de kerkelijke leer van alle tijden over het bestaan van een ontwerp in de natuur. Omdat er zoveel misbruik wordt gemaakt van de pauselijke brief over evolutie uit 1996, waarschuwt de commissie dat “de brief niet gelezen kan worden als een goedkeuring van alle evolutietheorieën, inclusief de neodarwinistische, die nadrukkelijk een oorzakelijke rol van een goddelijke voorzienigheid in de ontwikkeling van het leven ontkennen”. Volgens de commissie “kan een ongeleid evolutieproces – buiten het bereik van de goddelijke voorzienigheid – niet bestaan”. Nog in zijn preek bij zijn installatie, enkele maanden geleden, zei paus Benedictus: “We zijn geen betekenisloos product van evolutie. Ieder van ons is het resultaat van een gedachte van God. Ieder van ons is gewild, geliefd en nodig.”

Door de geschiedenis heen heeft de Kerk de waarheden van het geloof verdedigd, zoals Jezus Christus ons die heeft gegeven. Maar in de moderne tijd bevindt de katholieke Kerk zich in de ongewone positie dat zij zich ook op basis van de rede kan verdedigen. (…) Nu, aan het begin van de 21e eeuw, wordt de katholieke Kerk geconfronteerd met wetenschappelijke claims als die van het neodarwinisme, die zijn bedacht om het overstelpende bewijs van doel en ontwerp te vermijden die de moderne wetenschap ons biedt. In deze situatie zal de Kerk opnieuw de menselijke rede verdedigen door te verkondigen dat het bewijs van innerlijk ontwerp in de natuur echt is. Wetenschappelijke theorieën die proberen het ontwerp weg te redeneren, alsof dat het resultaat is van “toeval en noodzaak”, zijn helemaal niet wetenschappelijk, maar zoals Johannes Paulus het uitdrukte een afscheid van de menselijke intelligentie.””

Tot zover het herderlijk schrijven uit Wenen. Boven het artikel schrijft het Katholiek Nieuwsblad: “Neodarwinisten menen wetenschappelijk te kunnen bewijzen dat het leven het resultaat is van toeval en noodlot. De kardinaal-aartsbisschop van Wenen laat zien dat de Kerk – even rationeel – kan aantonen dat er wel degelijk sprake is van doel en ontwerp”. Van enig rationeel aantonen in het hierboven integraal opgenomen artikel is evenwel geen enkele sprake. Het wordt mij verder droef te moede hier te moeten vernemen dat ik zonder het te beseffen afscheid nam van de menselijke intelligentie. De Duitsers – Nietzsche gebruikte deze wooorden als eerste in een ander verband – hebben een uitstekende term voor wat hier geschiedt: Umwertung aller Werte!

Het toeval in aforismen

Tal van denkers en schrijvers hebben zich over het toeval uitgelaten. Hieronder enkele overpeinzingen van uiteenlopende aard. Persoonlijk vind ik de opmerking van Philowel de aardigste. De katholieken daarentegen, zullen blij zijn met Mme de Girardin, Anatole France en Albert Schweitzer.

Wat wij toeval noemen is het toevluchtsoord der onwetenheid. (Spinoza)
Moedeloosheid overvalt ons alleen dan wanneer wij niet langer op het toeval kunnen rekenen. (G. Sand)
Geen enkele overwinnaar gelooft in het toeval. (Nietzsche)
In al wat men onderneemt, moet men twee derden van de rede laten afhangen en een derde van het toeval. Wie de eerste breuk vergroot, is kleingeestig. Wie de tweede vergroot, is roekeloos. (Napoleon)
De geest leeft van het toeval, maar hij moet het wel grijpen. (Canetti)
Toeval is het pseudoniem van God. (Mme de Girardin)
Toeval : de lekenvorm voor het mirakel. (Paul Guth)
Het toeval is de schuilnaam waarvan God zich bedient wanneer hij incognito wil optreden. (Schweitzer)
Als toeval niet bestaat, waarom is er dan een woord voor? (Philo)
In het leven moet men iets aan het toeval overlaten. Het toeval is eigenlijk God. (A. France).

Het is alles toeval – toeval bestaat wél

Maar we moeten weer terug naar het begin, vóór de oerknal. En wij doen vanaf nu alsof de evolutie-ontkenners er niet meer toe doen. Er is slechts het niets en de oorverdovende stilte. In onze perceptie heeft iets altijd grenzen, wat is er buiten het iets? Niets? En hoe zien die grenzen er dan uit? Waar eindigt het iets en begint het niets? Wat was er vóór de oerknal, ook iets in niets? Neen, we kunnen dit fenomeen niet aan met onze actuele intelligentie en kennis; op grond van natuurkundige wetten die wij nog niet kennen, laat staan hebben kunnen doorgronden, ontstond in het niets die samenballing van energie, nu zo’n 14 miljard jaar geleden.

En wanneer wij de geschiedenis van ons universum bestuderen met de even onvoorstelbaar grote als volstrekt ontoereikende kennis die we daarvan hebben, dan rest ons slechts de vaststelling dat het bestaan van de menselijke soort inderdaad een vermoedelijk even tijdelijke als toevallige ontwikkeling betreft.

Onmiddellijk na de oerknal kon niet voorspeld worden waartoe de combinatie van koolstof, zuurstof en stikstof kon leiden. Alle mogelijke en denkbare maar ook alle ondenkbare verschijningsvormen waren in potentie aanwezig tijdens de oerknal. Dat ervan geworden is wat wij nu kunnen waarnemen en bestuderen, is inderdaad het grootst denkbare toeval. Niet voorspelbaar, laat staan bedoeld.

Dit is de enige these die vooralsnog op rationele gronden overeind blijft staan. En de mens zou moeten accepteren dat hij enkel datgene kan verklaren wat hij wetenschappelijk aantonen kan. Al hetgeen wetenschappelijk kan worden bewezen noch ontkracht, zou de mens met rust moeten laten. Op al die plaatsen het Godsidee als zingevende verklaring neerzetten ontneemt ons het zicht op de waarheid achter de waarheid.

Een criticaster zal meteen tegenwerpen dat de laatste woorden van de voorlaatste alinea – “laat staan bedoeld” – evenmin wetenschappelijk kunnen worden verantwoord. Op zich is dat natuurlijk juist en ik ben dan ook direct bereid deze laatste zingevingskwalificatie achterwege te laten onder de voorwaarde dat ze niet vervangen wordt door enig al even weinig wetenschappelijk postulaat inzake intelligent design. Het is echter – vrees ik – zoals Fransesco Merlo, commentator van La Republica zei: voor de ongelovige ligt de waarheid aan het einde van de weg, voor de gelovige aan het begin.

 

Enno Nuy

Januari 2007

 

Geraadpleegde bronnen

 

Biodiversiteit: http://www.biodiv.org/gbo2/main-messages.shtml
Tabel tijdlijn evolutie Hominae: http://nl.wikipedia.org/wiki/Evolutie_van_de_mens
Citaten toeval: http://users.belgacom.net/citaten/toeval.htm
Oratie Dr. J. de Mul: http://www2.eur.nl/fw/hyper/Artikelen/toeval.htm
Evolutie door ontwerp, niet door toeval: http://www.katholieknieuwsblad.nl/actueel22/kn2244d.htm

Ontbrekend notenapparaat bij de redactie op te vragen.

 

 

 

 

2018-10-24T13:25:50+00:00