Het antisemitisme als cultuurverschijnsel

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Er zijn er die de kwalificatie antisemiet maar al te graag in de mond nemen. Er zijn er die oreren over de joods-christelijke wortels van de westerse cultuur. Maar zij hebben geen idee waarover zij het hebben. Mijn geschiedenisleraar viel mij wekenlang lastig met eindeloze verhalen over Luther maar sprak met geen woord over diens rabiate Jodenhaat. Nu was de man behalve geschiedenisleraar ook een katholiek priester en dat verklaart veel, zoals we zullen zien.

 

Een hypothese

Mijn hypothese is dat het antisemitisme door de christenen uitgevonden, gekoesterd en met de grootst mogelijke hardnekkigheid gebezigd is. In dit artikel wil ik ingaan op het antisemitisme als cultuurverschijnsel en laten zien hoe met name intellectuelen en schrijvers zich hieraan bezondigd hebben of zich in het minst erge geval hebben doen gelden als ‘fellow travellers’. Het is een intrigerend, fascinerend en beschamend fenomeen waarvan men zich afvraagt of er nu werkelijk een Holocaust nodig was om ons te doen inzien hoe verwerpelijk het is een hele groep mensen af te wijzen op grond van slechts één gemeenschappelijke noemer. De achterliggende vraag is natuurlijk of ikzelf, ware er geen Shoah geweest, zou hebben meegedaan aan dit salonfähige anti-joodse geluid.

Mijn eerder gestelde hypothese zal ik in dit artikel overigens niet onweerlegbaar kunnen onderbouwen en de vraag of ook ik mij openlijk zou hebben geërgerd aan de jood kan ik eenvoudigweg niet beantwoorden; ik kan slechts hopen dat ik zou hebben voldaan aan de maatstaven die ik nu hanteer. Maar het waren bepaald niet de minsten die zich lieten verleiden tot op zijn zachtst gezegd bedenkelijke waarnemingen en opinies. Niet al deze individuele noties kunnen worden afgedaan met de kwalificatie antisemitisch, maar te denken geven ze zeker. En de opmerking dat hun beweringen in een bredere context moeten worden bezien beschouw ik op voorhand als kul, “bij voorbaat” zou Luther zeggen.

Moge dit artikel een waarschuwing zijn voor hen die de mond vol hebben over onze joods-christelijke traditie en zeker ook voor hen die anderen zo gemakkelijk en snel ervan beschuldigen antisemiet te zijn, zeker wanneer het gespreksonderwerp het politieke thema Israël versus de Palestijnen betreft. Wie zich, zoals ook nu populair lijkt te zijn, vooral wil afzetten tegen de Islam en de moslims, bedenke vooraf hoe gevaarlijk het is om vanuit het ene religieuze perspectief naar het andere religieuze perspectief te kijken en dat andere en de ander vooral te veroordelen. Hoe gemakkelijk niet zijn we bereid om illustere landgenoten of cultuurdragers hun anti-joodse sentimenten te vergeven of deze te bagatelliseren. Hoeveel moeite hebben we ons niet getroost om zelfs rabiaat racistische overtuigingen weg te retoucheren uit een beeld dat ons niet bevalt? U zult zich wellicht verbazen over wat u hierna aantreft, het is allemaal geweten en allemaal te vinden maar u wist het vermoedelijk niet. Tijd om wat beelden bij te stellen?

Schrijvers uit het interbellum

Laat ik u om te beginnen eens enkele van mijn favoriete oude schrijvers uit ons eigen taalgebied voorhouden. Zo schrijft Luc Decorte over de biografie van Slauerhoff van de hand van Wim Hazeu: “Anderen hebben betoogd dat Hazeu de mythe die Slauerhoff van zichzelf geschapen heeft, die van de uitgesproken dualist, de eeuwige twijfelaar, al te zeer beaamt en bijtreedt, en dat hij ontluisterende herinneringen (van Du Perron, Greshoff en Van Vriesland) die een smet op zijn hartsvriend hadden kunnen werpen (onder meer zijn antisemitisme, zijn ziekelijke jaloezie en pestkopperij, zijn lompheid en agressie), bagatelliseert.”

En wat te denken van Borderwijk van wie Willem Kuipers op 8 februari 1995 in de Volkskrant schrijft: “De manier waarop de steile Bordewijk de moderne tijd omarmde en oog had voor de nieuwe technologie; de manier ook waarop Bordewijks verlangen naar tucht en orde pijnlijk harmonieert met nationaalsocialistische ideeën, of zich afzet tegen de ‘kindvriendelijkheid’ die toen onder invloed van Maria Montessori en andere nobele zielen het onderwijs binnensloop; en Bordewijks somwijlen tamelijk antisemitisch aandoende uitlatingen”.

En dan die merkwaardige Adriaan Roland Holst van wie Aleid Truijens op 1 december 2000 in de Volkskrant meldt: “In de jaren vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog kwamen de eerste scheurtjes in het kreukloze Oxford-imago van de dichter. Hij was een tegenstander van de democratie, en een warm aanhanger van de dictator Salazar. De vrijheid van drukpers was hem een gruwel, omdat die niet alleen de ‘aristocraten van de geest’ als hij het woord gaf, maar ook het vulgus. Uit nieuwsgierigheid bezocht hij een paar keer bijeenkomsten van de NSB, en hij sloot zich niet aan bij het Comité van Waakzaamheid van Du Perron en Ter Braak. In 1939 spreekt hij zich ferm uit tegen Hitler, in het gedicht ‘Voor West-Europa’. Hij roemt hierin de ‘jood Spinoza’. Wellicht omdat hij zich wat ongemakkelijk begon te voelen over zijn eigen, onmiskenbare antisemitisme? In een brief over de crematie van Herman Gorter in 1927 had hij nog gesproken van ‘infecte jodenjongens’ die met vaandels liepen te zwaaien. ‘En dat bij de baar van een van de helderste en rechtste Ariërs die er ooit leefde!’ schreef hij boos”.

Een jaar later, op 10 maart 2001 lezen wij van de hand van Rene Zwaap in De Groene Amsterdammer over de schrijver van Het land van herkomst, Edgar Du Perron: “Van H.A. Gomperts, Ter Braak en Du Perron-kenner van het eerste uur, verscheen vorig jaar postuum het geschrift Een kern van waarheid, waarin zou worden bewezen dat Ter Braak «even anti-nationaal-socialistisch als antisemitisch» zou zijn. Dit betoog wordt geadstrueerd met allerlei citaten uit het werk van Ter Braak en uit diens correspondentie met Du Perron. Inderdaad zijn er bij Ter Braak nogal wat ongelukkige citaten te vinden. Zo schreef hij in juni 1936 in zijn krant Het Vaderland: «In zoverre schuilt er in het vulgaire ongelijk der antisemieten (zoals in alle vulgaire misverstanden) een kern van waarheid, maar omdat die waarheid door de ‹Unfug›, die er mee bedreven wordt, absoluut onherkenbaar is geworden, zal ik mij er voor hoeden mij op de antisemieten te beroepen.» Met dat soort cryptische boodschappen, zwaar geënt op het werk van Nietzsche, waarmee Ter Braak zijn hele schrijvende leven worstelde, zou men Ter Braak inderdaad kunnen indelen in de categorie fellow travellers van het antisemitisme. Maar dan gaat men erg selectief te werk, en negeert voor het gemak dat Ter Braak ondertussen in zijn werk keer op keer aandacht vroeg voor het verschrikkelijke lot van de Duitse bevolking onder Hitler. Het van enige «political correctness» gespeende aplomb waarmee in de jaren dertig langs raciale lijnen placht te worden geredeneerd, zonder meteen de grondbeginselen van de NSDAP te omhelzen, ging ook aan Ter Braak en Du Perron niet ongemerkt voorbij. Maar of ze daarmee ook direct antisemiet kunnen worden genoemd, zoals Gomperts doet… Beoordeeld op hun daden, op hun solidariteit met de verdrukte Duitse joden bijvoorbeeld, waren ze dat in elk geval uitdrukkelijk niet. Du Perron bracht die paradox zelf al onder woorden toen hij in zijn boek Blocnote klein formaat uit 1936 een personage opvoerde dat zich te buiten gaat aan een lange antisemitische tirade met als slotzin de uitroep: «En voor degenen die joodse vrienden en vrouwen hebben, wil ik hier opmerken dat ik persoonlijk nog nooit een behoorlijke Jood ontmoet heb en dat mijn joodse vrouw mij bedrogen heeft.» «Dus bent u wel anti-semiet», wordt dan gevraagd. «Dus ben ik geen anti-semiet!» klinkt het antwoord verwoed”.

Maar ook bij andere schrijvers komen we somtijds merkwaardige opmerkingen tegen als het over joden gaat.  Zo hanteert de door mij zeer bewonderde Sandor Márai in Bekentenissen van een burger, dat voor het eerst verscheen in het jaar 1935, het bijna vanzelfsprekende, bijna terloopse antisemitisme dat tot in alle poriën van de samenleving doorgedrongen leek: “Ook ikzelf vond het onrechtvaardig en ongepast, dat onze bovenburen, die, hoe je ook over hen dacht, slechts joden waren,welvarender waren en op grotere voet leefden dan mensen als wij”, treurt de ik in deze roman. En verderop neemt hij waar dat als men een jodengezin accepteerde, zulks geschiedde “op de wijze waarop men een onderworpen negerstam aanvaardt”. Wellicht een schrale troost dat protestanten ook gemeden werden. Voor de duidelijkheid: hier wordt geen romanpersonage opgevoerd maar betreft het een literaire autobiografie.

Het Duitse taalgebied

Hoe werd over het fenomeen Jodenhaat gedacht in het Duitse taalgebied? Er werd misschien wel gedacht maar er werd weinig hardop gezegd of in woorden geformuleerd. Kijk eens naar het buitengewoon interessante boek getiteld Hesse & Mann Briefwisseling., dat – u begrijpt het al – een deel van de briefwisseling bevat tussen Hermann Hesse en Thomas Mann. Opvallend is dat beide schrijvers nergens ingaan op de Holocaust. Wisten zij daar niets van? Na de oorlog is er toch meer dan genoeg over bekend geworden maar het is blijkbaar geen thema voor deze schrijvers-vrienden. Overigens is Hesse hierover volstrekt helder als hij in 1936 schrijft: “ En wat de joden betreft, ik ben nooit een anti-semiet geweest, hoewel ook ik jegens menig ‘ joods’ element af en toe Arische gevoelens heb. Ik zie het niet als een taak van de geest voorrang te geven aan het bloed, en joden als Schwarzschild of G. Bernhard mogen weerzinwekkende lieden zijn, Ariërs en Germanen als Julius Streicher of Will Vesper en honderd anderen zijn dat net zo.” Laat helder zijn dat ik Hermann Hesse in de verste verte niet van anti-joodse sentimenten zou willen beschuldigen. Niettemin is de formulering die hij hier kiest opmerkelijk.

Een evenzeer prachtig boek is Brieven uit de oorlog met een keuze uit de brieven die Heinrich Böll naar zijn familie en zijn geliefde zond. Het meest trof mij de volgende passage uit een brief van 29 april 1943: “Ik werd weer onderbroken, we waren een verhitte discussie begonnen over sterilisatie, over het doden van zwakzinnigen en over de beroemde en beruchte euthanasie; eigenlijk was ik tijdens dat gesprek gelukkig; de argumenten van ons geloof zijn toch geweldig sterk. De meesten begrijpen ze niet, dat is waar, maar in zulke gesprekken leren wij zelf pas de grootte en de kracht van ons onbeschrijflijk diepe en ware geloof kennen; ja, ik vraag me af wat de wereld zonder Christus zou zijn!

Je mag uit deze wat cryptische passage afleiden dat Böll aan de goede kant van de discussie stond en ofschoon het niet aangaat hem om zijn argumentatie te bekritiseren vallen toch twee zaken duidelijk op: hij was op de hoogte van de perverse praktijken van de machthebbers en hij had het geloofsargument nodig om zich tegen deze praktijken te verweren; hem stond geen algemeen menselijk of humanistisch verweer ten dienste!

In Allesbehalve een held beschrijft Rudolf Lorenzen het leven van Robert Mohwinkel, de apolitieke burger die niet in staat was het heersende antisemitisme aan te hangen omdat de individuele joden die hij kende prettige, beschaafde en aangename medeburgers waren. Maar behoudens deze ene opmerking ontbreekt de joodse kwestie in deze roman volkomen, zoals er ook geen passages besteed worden aan de holocaust, hetgeen in de visie van bijvoorbeeld Daniël Goldhagen ondenkbaar zou zijn geweest. Evenmin wordt de Kristalnacht gememoreerd terwijl die wrange geschiedenis toch ook in

Bremen doorgedrongen moet zijn. Ook Robert Mohwinkel moet daar toch een enkele gedachte aan besteed hebben. Mocht dat zo zijn, Lorenzen heeft die gedachte in ieder geval niet opgetekend. Is dit een tekortkoming aan het boek? Ja en neen. Ja, omdat de holocaust een ontzagwekkend gebeuren is geweest dat aan de Duitsers niet ontgaan kan zijn. En juist omdat Mohwinkel werkelijk op de voet wordt gevolgd, door de jaren heen, lijkt het onaannemelijk dat hij op die ene passage na over de Joden die hij persoonlijk kende, niet wat vaker zou hebben stilgestaan bij de joodse zaak. Neen, omdat Lorenzen een mensenleven beschrijft waarin ’n oorlog voorkomt, zoals het vooral oorlogen lijken te zijn die de menselijke geschiedenis kenmerken. Het individu mag zich laten meeslepen in krijgshaftige taal, de meeste individuen (godsdienstfanaten daargelaten, maar Mohwinkel had in het geheel niets met religie) zullen een oorlog beschouwen als onheil van buitenaf. Zo ook Mohwinkel. En juist dié impact wordt door Lorenzen heel indringend beschreven.

Wie gif behoeft…

In een zeer interessante en goed leesbare eindscriptie Wie gif behoeft, het gif toch niet bemint. Rechtse intellectuelen over Hitler: 1922-1954 gaat B. van der Ende op zoek naar de rol die de rechts georiënteerde Duitse culturele elite heeft gespeeld tijdens het nazi-bewind. Op deze plaats beperken we ons tot het antisemitisme in die kringen en gaan we voorbij aan de overige, minstens even interessante onderzoeksdoeleinden van van der Ende.

Welnu, wat het antisemitisme betreft – aldus van der Ende – meenden de meeste rechtse intellectuelen zoals Spengler, Moeller, Schmitt en Jünger dat de Duitse superioriteit eerder geworteld was in historisch-culturele dan in biologische theorieën. Het antisemitisme was niet de hoeksteen van hun ideologie, ook al hielden de meesten niet van Joden”.

Bij de beschrijving van de positie die Thomas Mann innam, merkt van der Ende op dat Mann weliswaar uitdrukkelijk afstand heeft genomen van het antisemitisme maar desalniettemin soms merkwaardige en jood-onvriendelijke opmerkingen wist te plaatsen. Hier doet zich nadrukkelijk het risico gelden van uit hun context gelichte citaten. Van der Ende: “Die paar negatieve typeringen moeten, hoe kwalijk ook, beoordeeld worden binnen het kader van het alom heersende antisemitisme van de bourgeoisie, niet alleen in Duitsland, maar internationaal”.

Een interessante figuur – de bedenker van de mooiste titel ooit: De ondergang van het Avondland – is Oswald Spengler, die antidemocratisch was en een sterke leider bepleitte om uit de traumatische Weimar Republik te kunnen geraken, reden waarom hij zijn gedachtegoed ook trachtte te slijten aan de nazi’s “maar wat hij beslist niet kon accepteren, was de rassentheorie van het arische bloed en de mythe van het völkische Duitsland. Volgens hem waren dat relieken van het negentiende-eeuwse darwinistische positivisme, vermengd met een scheutje romantische fantasie”. Mede om dit standpunt is het dan ook nooit wat geworden tussen Spengler en Hitler.

Ook de nog heden ten dage gelezen Ernst Jünger was uiteindelijk een antidemocraat maar bepaald geen antisemiet. Van der Ende: “Het bloed had van de pagina’s gedropen in de oorlogslectuur van Jünger, niet alleen van de tegenstanders, maar ook van de verteller en zijn kameraden. Het stond symbool voor het irrationele, het dynamische en ook het archaïsche. Maar het werd hem steeds duidelijker dat het voor anderen het Arische ras symboliseerde. Het duurde dan ook niet lang voordat hij merkte dat de taal van het bloed een belangrijk onderdeel vormde van het programma van de nationaalsocialisten. (…) Rond 1933 maakte Jünger zich daarvan los. Tijdens het nazibewind hield hij zich dan ook afzijdig”.

De ontkenners

Dan zijn er natuurlijk nog de bekende Holocaust ontkenners en het zal niemand verbazen dat dezulken weinig op hebben met joden. Enkelen van hen zijn de Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad, de Britse historicus David Irving, voormalig RAF terrorist en thans rechts extremist Horst Mahler, de ons zo bekende echtgenote van de oud NSB voorman, Florrie Rost van Tonningen en niet te vergeten de mallotige bisschop Richard Williamson. Voorwaar, niet bepaald een gezelschap waar men graag deel van uit zou maken. Met uw welnemen ga ik hier niet verder op in. Het heeft geen zin de argumenten op te sommen waar deze lieden hun meningen op baseren. In Wikipedia is een redelijk lemma over dit thema te raadplegen met voldoende links naar tal van bronnen.

Het politieke spectrum

In de politiek en het politiek activisme komen we het antisemitisme nog steeds tegen, met name bij rechts radikale groeperingen, ofschoon het anti joodse sentiment daar vooral een bijproduct lijkt te zijn van de door hen bepleite rehabilitatie van de nazi’s en het gedachtegoed van Hitler.

In de islamitische wereld is het antisemitisme vooral gekleurd door de territorium twisten tussen Israël en de Palestijnen en hun buurlanden. Wie het Handvest van Hamas leest, krijgt inzage in puur, onvervalst en extreem kwaadaardig antisemitisme. En de Iraanse topcrimineel Ahmadinejad heeft zo’n beetje patent op de gelijkstelling van Joden met nazi’s en blijft maar herhalen dat de Holocaust nooit heeft plaatsgehad.

In het kader van dit artikel gaan we evenwel niet nader in op deze politieke component van het antisemitisme. In plaats daarvan gaan we terug naar de oorsprong van dit merkwaardige fenomeen dat zo langzamerhand in het DNA van de menselijke soort lijkt te zijn terecht gekomen.

Ik ben de rijpe drol en de wereld is het wijde gat

Aldus Maarten Luther in een brief aan zijn vrouw. We schrijven 1543 en op 18 februari van dat jaar sterft wellicht de grootste jodenhater die er ooit geweest is. De oorsprong van zijn haat is gelegen in een interpretatie van het Oude Testament. Luthers positie”komt goeddeels overeen met de klassiek-christelijke: het verbond dat God ooit met de Joden sloot, bestaat na hun afwijzing van en moord op Christus, hun messias, niet meer. Het is vervangen door een nieuw, uitsluitend van toepassing op diens volgelingen”. Aldus René Süss die in 2006 een uitvoerige studie aan deze Lutherse jodenhaat wijdde onder de titel Luthers theologisch testament, Over de Joden en hun leugens. Hij betoogt daarin dat “nadat het Christendom in de vierde eeuw de heersende religie in Europa was geworden, het Jodendom door de christenen tot een contrasterende geloofsopvatting werd gedemoniseerd, ja tot een regelrechte incarnatie van het kwaad werd gestileerd”. En laat hij zien dat “waar economische belangen de overhand hadden de Joden in de regel meer speelruimte in handel en wandel kregen dan waar religieuze overwegingen prevaleerden. In het laatste geval bleef de klassieke stelregel die ook Luther hanteerde: bekering of verdrijving”. De kern van het Luthers bezwaar tegen de Joden is dat zij vol blijven houden dat hun messias nog moet komen terwijl een ‘correcte’ interpretatie van de bijbel genoegzaam aantoont dat de messias reeds is verschenen maar vermoord werd door de Joden.

Süss citeert de historicus Friedrich Battenberg die schreef: “De visie van de reformator Maarten Luther op het Jodendom werd beslissend voor de weg, die het protestantisme in de volgende eeuwen zou gaan; zij bestempelde gedurende eeuwen de verhouding tussen christenen en Joden en droeg bij aan de versterking van de oude stereotypen, de basis van het latere antisemitisme”. De theoloog Süss merkt op: “Wat wij vergeten zijn is dat al vanaf het einde van de veertiende eeuw tot aan het begin van de zestiende eeuw de joden uit praktisch alle belangrijke steden van het Rijk werden verdreven: om te beginnen uit Basel in 1397 en ten laatste uit Regensburg in 1519”. En: “Het is de eeuwen door gangbare christelijke theologie geweest om de afwijzing van Jezus als Messias door het meerderheids-Jodendom te interpreteren als bezegeling van een lange geschiedenis van ontrouw en mislukkingen van het volk Israël”.

Hij wijst erop dat reeds in 1415 Paus Benedictus XIII een Jodenbul uitbracht waarin gezamenlijke maaltijden met Joden verboden werden, en waarin Joden een aparte klederdracht en woonomgeving werden voorgeschreven. Deze maatregelen werden bij het Concilie van Basel in 1443 nog eens aanzienlijk verscherpt. Op 17 december 1941 brengen de bisschoppen en kerkpresidenten van Saksen, Hessen, Mecklenburg, Schleswig-Holstein, Anhalt, Thüringen en Lübeck een brief uit waarin zij letterlijk schrijven: “…De christelijke doop verandert aan de raskenmerken van een Jood, aan zijn toebehoren tot zijn volk en aan zijn biologische status niets. Een Duitse evangelische kerk heeft tot taak het religieuze leven van Duitse volksgenoten te bevorderen. Christenen van het Joodse ras hebben in haar geen ruimte en geen recht”.

Terug echter naar Luther die in zijn Von den Juden und ihren Lügen schrijft: “Ik vervloekte goi begrijp niet waar ze hun hoge kunsten vandaan hebben. Onwillekeurig moet ik denken aan Judas Iskariot, toen hij zich verhing. Hoe zijn darmen uiteen werden gereten en zijn blaas barstte, zoals het bij gehangenen gebeurt. Toen stonden wellicht de dienaren van de Joden gereed met gouden en zilveren schotels om de pis van Judas en de rest op te vangen. Vervolgens vraten ze de stront en dronken ze de pis waardoor ze dermate scherpe ogen kregen, dat ze de genoemde betekenis in de Schrift konden ontwaren, die noch Mattheüs, noch zelfs Jesaia noch de engelen, laat staan wij vervloekte heidenen er in konden zien. Ja, ze hebben zeker hun God, de Sched in het achterwerk gekeken en daar zulks geschreven gezien. Het staat immers niet in de Schrift en het kan er dus ook niet aan ontleend worden (…) Wij (vervloekte gojiem) moesten intussen maar samen met Jesaia en Mattheüs idioten blijven,  door bij de arme, karige, dorre tekst te blijven, die een dergelijke kunst niet nodig heeft, als Judas’pies en het Joodse zweet eruit is verwijderd”.

En in een tafelrede verklaart Luther: “Want de buik betekent het gehele Joodse rijk, dat te gronde moet gaan, zodat er niets van overblijft. Hun ingewanden zullen uitgestrooid worden; dit betekent dat de nakomelingen van de Joden, ja het hele Joodse geslacht aan het verderf zal worden prijsgegeven en ten onder moet gaan”.

Ik laat de scherpslijperij waarvan Luther zich vervolgens bedient verder voor wat het is. Ik heb het gelezen en wie het woord uit de Testamenten heilig is, zou ik dit pamflet van Luther van harte willen aanbevelen. Men moet zich echt inspannen om bij de nazi’s of zelfs in Mein Kampf kwaadaardiger lectuur over de Joden aan te treffen. Over de Joden en hun leugens is een verbijsterende publicatie. Ik neem het mijn katholieke geschiedenisleraar alsnog kwalijk dat hij ons wekenlang heeft doorgezaagd over Luther maar met geen woord repte over deze perverse kant van een kerkhervormer. Het kwaad moest toegedekt.

Tot slot van dit droevig stemmende relaas een opsomming van de maatregelen die Luther bepleitte, maatregelen die ook allemaal werden uitgevoerd:

Ten eerste moet men hun synagogen of scholen in brand steken en wat niet wil branden moet men met aarde overdekken, zodat geen mens er een steen of een sintel meer van ziet, voor eeuwig niet.
Ten tweede ook hun huizen afbreken en verwoesten.
Ten derde moet men al hun gebedenboeken en Talmoedleerboeken afnemen, waarin de genoemde afgoderij, leugens, vervloekingen en laster geleerd worden.
Ten vierde moet men hun rabbijnen op straffe van de dood verbieden voortaan nog te onderwijzen.
Ten vijfde moet men de Joden het vrijgeleide geheel ontzeggen en hun een straatverbod geven.
Ten zesde moet men hun het woekeren verbieden, dat hun ook door Mozes verboden is, aangezien ze niet in hun land zijn en geen heersers over vreemde landen.
Ten zevende moet men de jonge, sterke Joden en Jodinnen dorsvlegels, bijlen, houwelen, schoppen, spinrokkens en spinnewielen ter hand stellen en hen hun brood laten verdienen in het zweet huns aanschijns, zoals het de kinderen van Adam is opgelegd”.

En om helemaal zeker te zijn merkt deze christelijke Luther op: “Naar mijn oordeel komt het hier op neer: willen we verstoken blijven van de laster van de Joden en er niet medeverantwoordelijk voor zijn, dan moeten we verstandig zijn en moeten ze uit ons land verdreven worden”.

Wat als…

Wat ik me afvraag is of wij allen nu nog steeds antisemitisch zouden zijn als er geen Holocaust was geweest? Zou ik mij zelf daar dan ook schuldig aan gemaakt hebben? Als grote schrijvers al onzorgvuldig mochten zijn, zou ik dan een uitzondering zijn geweest?

Want laten we wel zijn, van een schrijver mag je een en ander verwachten als het om formuleren gaat. Dat is nu juist de ratio voor diens bestaan. Een verachtelijk sentiment, hoe terloops en gangbaar ook, mag je ieder individu voor de voeten werpen maar een schrijver zeker. Je vraagt je in verbijstering af hoe het mogelijk is dat vermaarde en alom bewonderde schrijvers zo onzorgvuldig en straffeloos vooroordelen mochten uiten. Dat ze niet tot de orde werden geroepen mag niet geheel als een verrassing komen maar dat ze geen strikt persoonlijke morele bezwaren kenden tegen deze achteloze uitsluiting is nauwelijks te begrijpen. Wij roemen onze schrijvers om hun uitzonderlijke gave van het geschreven woord. In relatie tot antisemitisme wordt dat jammerlijk en misschien wel onvergeeflijk.

Er is geen moraal bestand gebleken tegen het antisemitisme. Böll had het geloofsargument nodig maar hanteerde dat tenminste. Maar niemand kwam in opstand, iedereen bleek bereid een andere kant op te kijken, niet alleen in Duitsland maar internationaal.

Heden ten dage trekken zekere lieden ten strijde tegen de Islam omdat zij hun joods-christelijke wortels en cultuur wensen te beschermen. Zouden ze ooit van Luther of diens ziekmakende jodenhaat gehoord hebben? En hoe gaat de Lutherse kerk hier zelf mee om? Hoe kun je met een beroep op Luther nog voorwenden een christelijke moraal uit te dragen en wat is dan die christelijke moraal als ze tevens de bakermat is van de bijna tot DNA verworden jodenhaat? Is het dan niet volstrekt bizar om je voor te laten staan op je joods-christelijke wortels?

We are such stuff as dreams are made of, zei Shakespeare. Was het maar waar. Het is allemaal gebeurd en het zal blijven gebeuren en het is vele malen erger dan wij ons ooit konden voorstellen. Maar een ding is zeker: aan de basis van deze diepe tragiek staat uitsluitend geloof.  Hoe treffend verwoordde Menno Ter Braak de essentie van Luther: “Toch is hij deemoedig en liefderijk, nadat de tegenpartij is bekeerd of uitgemoord. Dat is geen hypocrisie, dat is de christelijke moraal par excellence, dat is het zeer oude in Luther”.

 

Bronnen

http://www.dbnl.org/tekst/_ons003199601_01/_ons003199601_01_0054.htm over Slauerhoff
http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article629249.ece/Poging_de_muur_rond_Bordewijk_te_slechten over Borderwijk
http://www.volkskrant.nl/archief_gratis/article868899.ece/Een_middelmatig_geschreven_roman over Adriaan Roland Holst
http://www.groene.nl/2001/10/Du_Perrons_Land_van_herkomst_nog_steeds_actueel/5  over E. du Perron
www.ennonuy.com over Sandor Márai, Hermann Hesse, Heinrich Böll en Rudolf Lorenzen
http://igitur-archive.library.uu.nl/student-theses/2006-0529-200053/eindscriptie02a.doc over de Duitse culturele elite tijdens de nazi-periode
http://nl.wikipedia.org/wiki/Holocaustontkenning
René Süss – Luthers theologisch testament, Over de Joden en hun leugens, VU University Press 2006

 

Enno Nuy, oktober 2009

 

 

2018-10-24T11:57:43+00:00