Over soort, gemeenschap en basso continuo

Het hoe en waarom

De mens heeft zichzelf vanaf het prilste begin – zo lijkt het – vooral waaromvragen gesteld. De vraag waarom iets gebeurt of is veronderstelt dat er hoe dan ook een voorliggend plan of een eerder geformuleerd doel aan ten grondslag ligt. In dit essay gaat het mij vooral om deze  teleologische waaromvragen. Natuurlijk hebben de grote denkers door de tijden heen waaromvragen gesteld, op zoek naar de oorzaak van wat zij waarnamen of om tot een antwoord te komen op door hen van belang geachte denkconstructies. Daar is – laat dat helder zijn – natuurlijk niets mis mee. Zonder de vraag ‘waarom?’ te stellen wordt het lastig op zoek te gaan naar oorzaak en vaak ook gevolg. De wetenschapper of de rationalist vraagt liever naar het hoe en het wat. Niet de vraag waarom, met welk doel wij op aarde zijn is interessant maar veeleer de vraag hoe we hier terecht zijn gekomen en wat daaruit af te leiden valt. De werkelijkheid is natuurlijk dat de meeste mensen helemaal niet in dat hoe en wat geïnteresseerd zijn en er zelfs voor kiezen datgene wat wetenschappelijk kan worden bewezen domweg te negeren.

De vraag waarom, met welk doel wij op aarde zijn is nog nooit wetenschappelijk beantwoord en dat antwoord zal er ook nooit komen. Toch moordt de ene helft van de menselijke soort de andere helft uit omdat het antwoord op die domme waaromvraag de ene of de andere partij niet aanstaat. Dat is voorspelbaar omdat die teleologische waaromvraag ons nu eenmaal alleen maar bij een schepper of oerbeweger kan brengen. En de aarde kan natuurlijk niet door twee of drie scheppers tegelijk zijn geschapen. Wie meent dat zijn persoonlijke schepper een niet weerlegbare werkelijkheid vertegenwoordigt, moet de aanbidder van een andere schepper dus afwijzen. Er kan slechts één enkele claim op de waarheid en daarmee op de status van schepper rusten.

Waarheidsclaims en genocide

Nu komen we dat fenomeen van meerdere claims natuurlijk vaker tegen. Er zijn wel vier of vijf bonden in de bokssport die ieder hun eigen wereldkampioen hebben. Er zijn legio keurmerken die claimen ultieme uitspraken over producten te kunnen doen. Er zijn politici die verkiezingsuitslagen betwisten en zichzelf naar voren schuiven als de rechtmatige winnaar. En zo voort. Maar hoe het ook zij, zodra er waar dan ook meerdere claims worden neergelegd is er altijd ruzie en gedonder. En de geschiedenis laat ons zien dat religieuze claims tot extreme ruzie en gedonder leiden, tot oorlog en geweld, tot genocide. We snijden elkaar figuurlijk of zelfs letterlijk de hals door wanneer een ander niet wenst te aanvaarden dat alleen die ene specifieke claim de waarheid vertegenwoordigt.

Angst voor de dood

De reden hiervoor is gelegen in angst. Religie is klaarblijkelijk het meest voor de hand liggende antwoord op zo’n teleologische waaromvraag. En het antwoord op de vraag waarom wij op aarde zijn is kennelijk van existentieel belang. De mens wordt geboren zonder inspraak te hebben in het besluit dat tot die geboorte leidt. Er moet dus wel een bedoeling achter steken. En die ongevraagd geboren mens zal uiteindelijk ook ongevraagd sterven. Hij kan dat moment misschien uitstellen maar nooit ontlopen. Maar stel je voor dat er geen plan is waarin mijn geboorte en dood een plaats hebben gekregen, dan is er voor de meesten onder ons geen enkele zin aan het bestaan toe te kennen. Het is juist dat Grote Plan dat dezulken verzekert van bestaanszin, al was het maar omdat dat Grote Plan de gelovige mens na zijn transsubstantiatie het eeuwige leven in paradijselijke omstandigheden belooft. Dat de mens zijn geboorte niet kan beïnvloeden en zijn dood niet kan ontlopen is al erg genoeg. Maar je de droom van een hiernamaals laten ontfutselen is voor de meesten onder ons onaanvaardbaar. Alleen dat Grote Plan en de aanvaarding daarvan, stelt velen in staat de angst voor de dood te overwinnen, zich neer te leggen bij het onvermijdelijke, onze sterfelijkheid. En dat weer is alleen mogelijk wanneer de mens erkent dat er slechts één zo’n groot plan bestaat, de goddelijke wereld is nu eenmaal geen supermarkt.

En geloven alleen is niet voldoende. Het hiernamaals is alleen voor ons weggelegd wanneer we ons onderwerpen aan Die Ene Ware. Niet voor niets noemt de recht(s)geaarde Amerikaan zichzelf een “God fearing, law abiding citizen”. Doorgaans is het zo dat hoe fundamentalistischer een religie is, hoe meer het leven van mensen door vrees wordt beheerst. Fundamentalistische moslims spannen in dit opzicht de kroon, zij vertonen zich nooit zonder een wapen. In weerwil van deze barbaren evenwel luidt een van de bekendste soera’s in de Koran: “er is geen dwang in de godsdienst”. Hoezo exegese?

We are stardust

De Amerikaanse astronoom en kosmoloog Lawrence Krauss heeft een fascinerend boek geschreven, Universum uit het niets getiteld.  Daarin stelt hij onder meer dat we de aard van de kosmische uitdijing vanaf de eerste microseconden na de oerknal begrijpen en hebben ontdekt dat er honderden miljarden sterrenstelsels zijn, die uit honderden miljarden sterren bestaan. We hebben vastgesteld dat 99% van het heelal onzichtbaar is voor ons, en is opgebouwd uit donkere materie die hoogstwaarschijnlijk uit nog onbekende elementaire deeltjes bestaat, en in nog grotere mate uit donkere energie, waarvan de herkomst vooralsnog een compleet raadsel is. Nu lijkt de wetenschap – aldus Krauss – te moeten accepteren dat de natuurkunde een soort omgevingswetenschap is, namelijk een wetenschap die tot natuurwetten komt die toevalligerwijs alleen gelden voor ons universum, een universum temidden van ontelbare andere universums waar geheel andere wetten van kracht kunnen en zullen zijn.

Hoe het ook zij, de theologie heeft sinds de dageraad van de wetenschap niets aan onze kennis bijgedragen, stelt Krauss. We kunnen de evolutie terug volgen tot aan de oerknal zonder dat we een beroep op iets anders dan de natuurkunde hoeven te doen. Er mag dan nog veel zijn  dat we niet weten of begrijpen maar er is geen enkele aanleiding tot een God-van-de-gaten, ook dat concept is niets anders dan intellectuele luiheid. Krauss vat zijn langdurige studie van de kosmos nog eens samen: “de waarneming dat het heelal vlak is, en de lokale Newtoniaanse zwaartekrachtsenergie zo goed als nul, wijst er sterk op dat ons heelal is voortgekomen uit een inflatie-achtig proces – een proces waarbij de energie van de lege ruimte (‘niets’), tijdens een periode waarin het heelal op elke waarneembare schaal steeds vlakker wordt, wordt omgezet in de energie van ‘iets’”.

En minstens zo belangrijk is zijn constatering: “Alleen een hete oerknal is in staat om de waargenomen abondantie van lichte elementen (waterstof, deuterium, helium en lithium) te produceren en de waargenomen uitdijing van het heelal te veroorzaken. Zwaardere elementen zoals zuurstof en stikstof zijn niet tijdens de oerknal gevormd maar later in de vurige kernen van sterren en doordat die sterren op enig moment ontploften, kwamen die elementen terecht op planeten en uiteindelijk in ons lichaam. Wij, de soort mens en al het andere leven op aarde, zijn ontstaan doordat er in ons melkwegstelsel zo’n tweehonderdmiljoen sterren zijn ontploft. De sterren zijn onze schepper!”

Kosmische eenzaamheid

Over die uitdijing van het heelal leert Krauss ons nog meer behartenswaardigs: die uitdijing geschiedt met een snelheid groter dan die van het licht* en er komt een moment dat wij niet meer in staat zijn de oerknal waar te nemen. Niet alleen dijt het heelal uit, het wordt ook steeds meer uit elkaar getrokken en dat betekent dat er een situatie zal ontstaan waarin ons melkwegstelsel, net als alle andere stelsels, steeds geïsoleerder in het universum zweeft, op een gegeven moment geen zichtbare of vindbare buurstelsels meer heeft. Stel dat de mensheid dan nog bestaat en stel dat diezelfde mensheid haar geschiedenis uit het oog heeft verloren, dan is zij daadwerkelijkheid tot in lengte der dagen overgeleverd aan de metafysica en de mystiek. Godgeloof ligt dan voor de hand zonder de mogelijkheid van enig rationeel alternatief.

Godesvrees

Godesvrees is voor domme mensen. Zelfs mensen die over voldoende intelligentie lijken te beschikken om kennis te nemen van de verworvenheden van de wetenschap, weigeren daaraan enige rationele konklusie te verbinden en volharden in hun geloof, houden vast aan de godsidee en trekken zich op aan het in het vooruitzicht gestelde hiernamaals. Dat brengt mij tot de stelling dat religie of geloof niet alleen een vorm van, zoals Krauss het noemt, intellectuele luiheid is maar zelfs van domheid. En voordat iemand zich nu meteen beledigd voelt: domheid is hier te verstaan als het moedwillig afzien van rationele verklaringen waar deze wel voorhanden zijn. Wat beweegt de mens die zijn intelligentie terzijde schuift, niet nader onderzoekt en genoegen neemt met een a priori antwoord, een idée fixe? Is dat koud water vrees of angst dat het antwoord dat te vinden is hem niet aanstaat?

Een van de meest gehoorde verdedigingslinies is de stelling dat de godloochenaar geen zicht heeft op de zin van het bestaan, geen universele moraliteit erkent en uiteindelijk eenzaam aan het graf staat. Ik ga ervan uit dat ieder zinnig denkend mens zal erkennen dat geen enkele religie het monopolie op moraal mag claimen. Religies doen dat wel en ze hebben inderdaad ieder hun eigen stelsel van morele waarden. Maar de impliciete veronderstelling dat er zonder religie geen moraal zou bestaan is een fabeltje. De eenzaamheid aan het graf reflecteert de angst voor de dood en wie niet het perspectief heeft een hiernamaals te zullen betreden, zal – zo is de veronderstelling onder godgelovigen – op het moment van zijn verscheiden in een angstwekkende leegte staren. Ook dit argument laat ik hier even onbesproken omdat uit mijn betoog vanzelf zal blijken hoe onzinnig het is.

Mens, wees vermetel

Ik beperk me hier tot de zin van het bestaan. Voorwaar, een thema van ontzagwekkende omvang en impact. John Hartung, associate editor of the Journal of Neurosurgical Anesthesiology en tevens Associate Professor of Anesthesiology at the State University of New York, schrijft in een behartenswaardig artikel Prospects for existence: morality and genetic engineering, het volgende.

Onze levens bestaan en zijn betekenisvol wanneer ze levens beïnvloeden die levens beïnvloeden die levens ….tenzij er een generatie ontstaat die geen nakomelingen meer oplevert. Wanneer ons leven alleen nog gevolgen heeft voor niet-levende materie, dan verliest ons leven zijn betekenis. Evolutie is een kwestie van methoden en technieken. Natuurlijke selectie kent geen doel. Maar de vraag naar het leven blijft: waartoe als het niet voor eeuwig en altijd is? Een toenemend aantal natuurkundigen lijkt  geloofwaardigheid toe te willen kennen aan  de mogelijkheid dat leven eeuwig voort zou kunnen duren. Die gedachte veronderstelt wel dat leven in staat zal moeten zijn om het universum aan te wenden voor het eigen doel. Onze kennis van het universum mag dan ontzagwekkend zijn, de mens is vooralsnog niet toe aan het volledig ontrafelen van oorsprong en toekomst van het universum. Zolang een ineengeschrompeld universum tot de mogelijkheden blijft behoren is alle bestaan strikt toeval. Van iets kan niet gezegd worden dat het bestaan heeft als van dat bestaan geen bewijs is”.

Nu weten we sinds Krauss dat het universum niet ineenschrompelt maar uitdijt. Dat maakt echter niets uit voor de konklusie van Hartung dat leven zin heeft wanneer het zijn sporen achterlaat en zich voortdurend vernieuwt. Maar wanneer in een uitdijend heelal de zon de aarde verbrandt, zal er nadien geen spoor meer terug te vinden zijn van wat zich ooit op deze planeet heeft afgespeeld. In het licht van de eeuwigheid is ons bestaan dan zonder enige zin. Hartung vervolgt: “Welnu, het vooruitzicht dat ons bestaan empirisch reëel kan zijn doordat het tot iets leidt – en zelfs de moeite waard door te leiden tot iets dat levend is – dat vooruitzicht heeft de religieuze arena (waar eeuwigheid gegarandeerd werd) verlaten om via de arena van wat nog recentelijk de moderne natuurkunde bepaalde terecht te komen in de arena van het aangeven, benoemen van waarschijnlijkheden.

Toonaangevende natuurkundigen als Hawking en Geller neigen er steeds meer toe de hier vermelde noties voor mogelijk en zelfs aannemelijk te houden. Wanneer noties van een zingevende god uit de weg zijn geruimd, zou duidelijk moeten worden dat uitsluitend en alleen levende organismen een bron van ‘bedoeling, van ‘zin’ vormen. Een universum is een natuurkundig systeem dat geen doel kent. Als een systeem zijn doel zou hebben bereikt is verder bestaan volstrekt zinloos. Alleen levende organismen hebben een doel en dat doel is te bestaan en bestaan kan alleen betekenis hebben als het een eindeloze reis betreft.

En hij konkludeert: “We moeten uit het voorgaande twee konklusies trekken. In de eerste plaats moeten  we van moraliteit binnen de groep omschakelen naar moraliteit voor alle groepen. In-groep moraliteit leidt tot zelfdestructie terwijl we met alle-groepen-moraliteit eeuwigheidswaarde kunnen verwerven. In de tweede plaats zijn we moreel verplicht om de evolutie doelbewust te sturen. Als we dat namelijk niet doen, is de waarschijnlijkheid dat leven voort zal duren gereduceerd tot de kans dat een andere vorm van leven de gesel van de in-groep-moraliteit zal overleven om langs de weg van natuurlijke selectie zodanig te evolueren dat het zelf controle over de eigen evolutie kan uitoefenen. Wanneer we de evolutie overlaten aan natuurlijke selectie komt er vanzelf een tijd waarin uit geen enkele configuratie van materie en energie meer kan worden afgelezen dat wij ooit bestaan hebben. Met onze vingers van geslachtscellen afblijven is dan ook niet alleen onverstandig maar ronduit fout omdat daarmee de meest vanzelfsprekende eigenschap van levende materie ontkend wordt, namelijk doelgericht gedrag, de onderneming om in leven te blijven”.

Op basis van deze argumentatie acht Hartung het ethisch verantwoord, ja zelfs noodzakelijk dat de mens ‘genetic engineering’ aanwendt om het doel – het eeuwig voortbestaan – te kunnen realiseren. Voor de discussie in dit onderhavige essay is dat echter niet relevant. In plaats daarvan stel ik voor ervan uit te gaan dat we geen ‘genetic engineering’ hebben toegepast, dat we niet de ijdele moed hebben gehad de ruimte te verkennen en dat we onze habitat op deze planeet zijn blijven situeren. Welnu, als die aanname bewaarheid wordt, dan staat nu al vast dat het leven geen zin heeft. De evolutie beoogt weliswaar het overleven van soorten maar aan het einde van de rit verbrandt de zon de aarde en als wij ons tegen die tijd niet elders hebben gevestigd, is ons bestaan zonder zin geweest, immers alle sporen zullen worden of zijn uitgewist. En met het uitdijende heelal zal het ons vanaf een zeker ogenblik ook niet meer lukken ons elders buiten ons eigen melkwegstelsel  te vestigen. Anders gezegd, als we niet op tijd verkassen, is het te laat. Ik geef toe, we hebben nog wel even de tijd maar dit simpele, voorspelbare gegeven rechtvaardigt mijns inziens de pogingen van de mens de ruimte te verkennen. Mens, wees vermetel.

Soort en gemeenschap

Ik onderscheid mijn bestaan als lid van de menselijke soort, van mijn leven als individu in een gemeenschap. In het eerste is mijn bestaan slechts zinvol in zoverre ik mijn genen doorgeef. In het laatste is mijn leven zinvol in zoverre ik erin slaag iets van mijn persoonlijke ambities te verwezenlijken, bij te dragen aan de basso continuo van onze tijdelijke aanwezigheid. Ik kom straks terug op die ‘basso continuo’. Als ik het voor mogelijk houd dat de mens de planeet aarde nooit zal verlaten, is mijn toegevoegde waarde nihil. De evolutie is blind en onverschillig. Wij zijn sterrenstof maar gedoemd te verbranden. De evolutie is zodoende niet alleen blind en onverschillig maar ook nog eens zonder zin, als aan het einde van de rit al onze sporen zullen zijn uitgewist.

Tussen haakjes: strikt evolutionair gezien, is er geen enkele ratio voor onze voortdurende aanwezigheid nadat we ons gereproduceerd hebben. Behalve wellicht dat het evolutionair gezien verstandig  zou kunnen zijn wanneer ouderen zolang mogelijk in leven blijven om de jongere generaties van advies te dienen en door het leven te leiden. Kijk om u heen en vraag u af of we daarin geslaagd zijn. De menselijke soort – ik spreek bewust niet van de verwarrende abstractie ‘mensheid’ – is slechts een soort onder vele andere, net zoveel soort als de geleedpotigen of tweezaadlobbigen dat zijn. Te denken, te geloven dat de mens het eindproduct van de evolutie of het product van een antropomorfe schepper zou zijn, dat is pas vermetel, dat is werkelijke hoogmoedswaan.

Laat u niet van de wijs brengen en hecht geen geloof aan bakerpraatjes dat wij zo bijzonder zijn omdat we een zelfbewustzijn zouden kennen in tegenstelling tot andere soorten. Hoevelen niet denken abusievelijk dat de mens superieur is aan flora en fauna, juist vanwege ons brein. Zij vergeten dat een plant geen baat heef bij ogen en oren omdat de plant nu eenmaal een stationair leven leidt. Dan over ogen te beschikken is niet alleen onnut maar ook wreed. Ook heeft een plant geen brein nodig omdat ze nooit een beslissing hoeft te nemen over links of rechts afslaan. Maar vergis u niet, ook planten nemen waar, en communiceren met hun omgeving. Het voert te ver om daar hier verder op in te gaan maar ik verwijs graag naar het door de Universiteit van Wageningen uitgebrachte Muggenzifters en mierenneukers.

Het fenomenale brein?

Ja, de mens heeft een brein dat inmiddels tot fenomenale prestaties in staat is gebleken. Maar deze intellectuele verworvenheid is direct evenredig aan ons vermogen niet alleen onszelf en elkaar maar ook ons hele ecosysteem te vernietigen. En hier is geen sprake van een latent talent, nee het is onze dagelijkse praktijk geworden. Ons brein is steeds complexer geworden omdat we steeds meer beslissingen moesten en moeten nemen. Ons brein krijgt met steeds meer variabelen en steeds minder constanten te maken. Het is niet zo vreemd dat velen niet in staat zijn weg te weten in dat woud van exponentieel toenemende variabelen. En zo ontstond de tragische complicatie van de innerlijke tegenspraak: die fenomenale mens slaagt er maar niet in tot een vergelijk te komen met zijn soortgenoten en is dermate verstrikt in hoekse en kabeljauwse twisten dat er nauwelijks oog is voor bijvoorbeeld onze desastreuze omgang met biodiversiteit.

Die fenomenale mens, die zich een god schiep om zin te kunnen geven aan het leven, die het eindproduct van de schepping zou zijn, die een zelfbewustzijn heeft, die fenomenale mens maakt alles kapot wat ooit bestaan heeft en gaat hollend zijn eigen ondergang tegemoet. Als je beschikt over een fenomenaal brein dat in potentie zeer complexe situaties aankan maar niet tegelijkertijd in staat bent op een rationele manier tot keuzes en beslissingen te komen, dan ligt het voor de hand dat je geen gebruik maakt van dat fenomenale brein maar in plaats daarvan teruggrijpt naar het meest effectieve instrumentarium om te overleven: wapengeweld.

Voodoo

En precies dat is wat er gebeurt en wat er zal blijven gebeuren. Niet alleen steken wij god naar de kroon maar ook onszelf. We ontwikkelen een computer die ons brein op zijn minst kan evenaren, zoniet overtreffen. We ontwikkelen robots die de factor arbeid – hét klassieke middel tot zelfverwezenlijking – zullen doen verschrompelen. De complexiteit van ons bestaan en onze omgeving zal blijven toenemen en laten we daarbij op zijn minst onthouden dat die ontwikkeling gelijke tred houdt met ons vermogen tot (zelf)destructie. De vraag dringt zich op hoe blij wij moeten zijn met ons fenomenale brein. Dat fenomenale brein dat alles kan en vermag maar niet in staat lijkt te zijn ons te bevrijden van animisme en voodoo. In plaats daarvan volharden we in een volstrekt irrationele levenshouding waardoor wij onszelf het zicht op verlossing en bevrijding ontnemen. Precies het tegenovergestelde van wat we zeggen na te streven.

Het eeuwige lijden

De essentie van de christelijke moraal is dat de zoon van onze schepper moest lijden om ons, nederige dienaren te kunnen bevrijden van ons ellendig lot. Het lijdensverhaal beoogt – zo lezen we bij diverse theologen – ons te helpen een weg te vinden in de verschrikkingen van Sobibor en de Congo, in de misdaden van Leopold II, Hitler, Stalin en Pol Pot. En juist in deze dagen worden we geconfronteerd met de verschrikkingen van een uitgeroepen kalifaat, vergeleken waarbij de Neanderthaler een wonder van beschaving en (zelf)beheersing was. Maar we vergeten dat we ook de Islamitische Staat zelf hebben gecreëerd, omdat we de wereld wilden doen geloven dat er verschrikkelijke wapens onder het woestijnzand zouden zijn verborgen, omdat we meenden dat we anderen onze politieke filosofie konden opleggen, omdat we dachten dat democratie een prachtig exportproduct zou moeten zijn.

Al het lijden is zinloos en vergeefs. Vergeefs omdat we er nimmer lering uit trekken. Yezidi vrouwen riepen het Westen op het verschrikkelijke oord waar zij door de barbaren van IS gevangen werden gehouden te bombarderen, ook al betekende dat hun wisse dood. Deze vrouwen bleken over ongekende moed te beschikken, zij waren bereid hun leven te geven om de barbaren een halt toe te roepen. Het probleem is dat er op het niveau van ‘de menselijke soort’ niemand is die zich om hen bekommert.

En zo moeten we ons de vraag stellen wat de zin is van het leven van iemand die doodgemarteld wordt, van een verdronken vluchteling, van een journalist wiens keel wordt doorgesneden door de verschrikkelijke barbaren van IS, van een seksslavin, van een overleden peuter, van een tsunamislachtoffer, deze reeks is zonder einde. Wij hebben geen antwoord op deze vraag, wij hopen slechts tegen beter weten in dat al deze doden niet voor niets gestorven zijn. En het is om die reden dat velen ook hier het Grote Plan nodig hebben om zich bij het onvermijdelijke neer te kunnen leggen. Wij kunnen niet aanvaarden dat al die levens om niet zijn geweest maar de werkelijkheid is dat het leven van een individu net zo onbetekenend is als dat van mieren die door achteloze voetstappen vermorzeld worden, als het leven van de doodgemepte mug.

Herinnering en geschiedenis

De mens beschikt dus over dat fenomenale brein en dat stelt hem in staat tot zelfbewustzijn. Maar de mens kan nog veel meer. Hij kan zich herinneren en kan die herinneringen zelfs opslaan. Wij zijn in staat onze eigen voorgeschiedenis te ontrafelen en onderzoeken tot en met de oerknal, ‘de eerste dag zonder gisteren’ zoals sommigen dat verwoorden. Ik wil hier slechts terzijde opmerken dat dat ‘zonder gisteren’ niet op zijn plaats is. De eerder geciteerde Lawrence Krauss leert ons dat iets uit niets kan ontstaan. Ook die oerknal heeft een andere oorzaak dan de onbewogen beweger. Maar dit terzijde.

Onze geschiedenisboeken vormen onze canon, een schier eindeloze rij van mensen die in onze geschiedenis worden overgeleverd, mensen wier handelen en moraliteit ons tot voorbeeld dienen, die ons kunnen helpen onszelf te begrijpen. Het probleem is dat we geen wijs kunnen uit al die informatie, de weg naar een “menselijke samenleving zonder geweld” niet weten te vinden, ondanks de overvloed aan bewijzen van hoe het niet moet.

Basso continuo

Maar wat te denken van al die mensen die dagelijks goed doen en een bewonderenswaardig leven leiden dat vele anderen inspireert? Zij dringen niet door tot onze canon, wij komen hen niet tegen in onze geschiedenisboeken. Zijn zij niet in veel groter getale dan al die staatslieden, prelaten, wijsgeren, wetenschappers en kunstenaars die wel onze geschiedenisboeken bevolken? Jazeker, de kans is groot dat wij de moedigsten, de liefsten en begripvolsten, de knapsten onder ons nooit zullen kennen. Ja, die mensen vormen de hoopvol stemmende basso continuo van ons bestaan, ze zijn er maar worden niet opgemerkt, worden telkenmale door slechts enkelen waargenomen. Ze zullen er hopelijk altijd zijn en zolang ze er zijn, stervend en weer opgevolgd door anderen, blijven we de hoop op een menselijke moraal levend houden. Maar de mens sterft, zoals ook iedere beweging van een strijkstok niet verder reikt dan de lengte van die strijkstok. En door de strijkstok weer aan het begin aan te zetten, ontstaat de indruk van een continuüm. Maar de impact van dat basso continuo zal hoogstens indirect doordringen tot onze genen, maar zal nooit opgenomen worden in onze canon.

Door kommer gekweld

Is het dan enkel kommer en kwel? Ja en nee. Ik heb uitgebreid gelezen over de verschrikkingen van het kolonialisme, over de Eerste en de Tweede Wereldoorlog, over de Holocaust en Killing Fields, de Goelag. Wie in weerwil van die fenomenen de vooruitgangsgedachte wil blijven koesteren is ziende blind, of teminste bovenmatig optimistisch. We kunnen besluiten ons te houden aan de eis die Karl Popper on stelt, namelijk altijd positief te blijven. En we kunnen de Britse filosoof John Gray volgen die naar aanleiding van de val van de Berlijnse muur vijfentwintig jaar geleden opmerkt: “Tirannie en anarchie zullen net zo vaak voorkomen als liberale en illiberale democratie; etnisch nationalisme zal een blijvende kracht zijn, terwijl clanloyaliteiten en onderlinge haat in sommige landen politiek belangrijker zullen worden dan nationaliteit”. Wie alleen leeft te midden van zulke vaak bijna apocalyptische beelden, kan twee dingen doen: de hand aan zichzelf slaan of gewoon negeren wat met ieders ogen waargenomen kan worden.

De rekening wordt aan het einde opgemaakt

De kunst is je bewust te zijn van de ontstellende tekortkomingen van de menselijke soort en desondanks tegelijkertijd een tenminste enigszins aanvaardbaar leven te leiden, ook al weten we dat dat tenminste enigszins aanvaardbare leven onnoemlijk veel anderen niet gegund zal zijn. Mij lukt dat alleen door een onderscheid te maken tussen mijzelf als nietig en verwaarloosbaar onderdeel van de menselijke soort – waar alleen de output in genen van belang is – enerzijds en anderzijds mijzelf als lid van een gemeenschap, waar ik een bijdrage aan die basso continuo van medemenselijkheid hoop te leveren. Ik beschouw mijn bestaan als onderdeel van de menselijke soort als nagenoeg zinloos maar des te meer eer wens ik in te leggen met mijn lidmaatschap van een menselijke samenleving. En dat laatste ervaar ik als buitengewoon zinvol. Een god zou mij daarbij enkel voor de voeten lopen, in de weg staan. Ik hoop, staande aan mijn graf, te kunnen zeggen dat ik gaf wat ik te geven had.

 

Enno Nuy, november 2014

 

Bronnen

Lawrence Krauss, Universum uit het niets, Uitgeverij Nieuw Amsterdam, tweede druk 2012, ISBN 978 90 468 1245 7

John Hartung – Prospects For Existence: morality and genetic engineering, 1996

Muggenzifters en mierenneukers, onder eindredactie van Ties Huigens en Peter de Jong, ISBN 90-8585-092-4, 2006 Wageningen, Laboratorium voor entomologie

John Gray – Groene Amsterdammer, 30 oktober 2014

*De versnelde uitdijing kan worden opgemaakt uit waarnemingen aan sterexplosies in het heelal. Metingen aan supernova’s hebben geleid tot de theorie omtrent de uitdijing van het heelal. Uit recent onderzoek blijkt dat supernova’s niet onder alle omstandigheden even helder hoeven te zijn. Met name wanneer twee sterren op elkaar botsen is de helderheid geen maat meer voor afstanden. Daarmee zou het bewijs voor donkere energie op losse schroeven komen te staan. De versnelde uitdijing is hiermee (nog) niet van tafel maar de theorie ‘versnelde uitdijing’, niet die van de uitdijing zelf, is hiermee wel aan twijfel onderhevig.