Open brief aan Bart Fleuren

In de laatste Opinio van 2007, een van de betere edities overigens, zet Bart Fleuren (1985), afgestudeerd in filosofie, klassieke talen en wiskunde, Jezus in tegen de platheid. Wat mij telkens weer frappeert is dat academisch gevormde geesten vaker dan wenselijk is weinig werk maken van bewijslast wanneer ze een stelling inzake hun particuliere geloof verdedigen. Vind ik het al vreemd dat een academicus volhardt in een op religie gebaseerde ethiek en moraal, erger(lijk) wordt het wanneer ze in hun verdedigingsrede de academische standaard nogal eens verlaten. Bart Fleuren bevindt zich in het gezelschap van Lee Harris, Roger Scruton en Antoine Bodar, om slechts enkelen hiervan te noemen. Een bont gezelschap dat vooral opvalt door de stelling dat er zonder het christendom geen moraal, zelfs geen cultuur of beschaving zou bestaan.

Zo beweert Fleuren zonder ook maar de geringste adstructie dat tolerantie niet door John Locke werd uitgevonden maar voortvloeit uit Christus’s gebod tot naastenliefde; dat de mensenrechten niet zijn uitgevonden in de Verlichting maar voortborduren op de christelijke natuurrechttraditie; idem dito wat betreft het grondbeginsel van de moderne rechtsstaat. En alsof dat nog niet genoeg is, vindt Fleuren het niet noodzakelijk de (veronder)stelling te onderbouwen dat “de kans klein is dat deze zaken zonder het christendom kunnen voortbestaan”.

De context waarin hij zijn persoonlijk geloof plaatst is die van het brallend en lallend studentendom: “Op zondagochtend ga ik daarom veel liever ter communie in de Latijnse mis, dan dat ik met een alcoholvergiftiging aan de gracht wakker word”. Bodar zal hier zeker instemmend knikken maar het is diep treurig dat een academicus op zo jonge leeftijd reeds tot dit soort neoconservatieve prietpraat in staat is. Begrijp mij niet verkeerd, ik heb er totaal geen probleem mee dat Bart Fleuren een gelovig mens is. Dat staat eenieder vrij. Maar dat een student filosofie tijdens de colleges over Spinoza niet zit op te letten en vervolgens over de Verlichting allerlei onzin mag verkopen, dat is stuitend. Selectief winkelen in de filosofie gebeurt maar al te vaak maar is een zichzelf respecterend academicus onwaardig.

Mij is nooit duidelijk geworden hoe iemand die waarheidsclaim en dogma’s accepteert, zichzelf ooit met recht en reden filosoof mag noemen. “Zonder geloof in een transcendente verankering van de mensenrechten zal niet de rechtvaardigheid maar de gemakzucht zegevieren” luidt niettemin de zoveelste oneliner van Fleuren. Maar ook hier wordt niets onderbouwd. Veel liever lees ik dan het aan de column van Fleuren gepaarde artikel van A.Th. van Deursen waarin hij vaststelt dat “het christendom niet langer een fundament is van de westerse cultuur”. Maar ook hij sluit zijn artikel af met de verzuchting: “Het is de vraag of in tijden van crisis een samenbindende en bezielende invloed kan uitgaan van een levensideaal dat zijn hoogste waarden vindt in een vrije seksuele moraal en een onbeperkt recht tot kwetsen. Maar ik zie niet goed hoe die crisis dan nog te verhelpen zou zijn”.

Beide scribenten plaatsen hun christendom tegenover een karikatuur: de zich klem zuipende student van Fleuren is de zich suf neukende beledigende vrijdenker van van Deursen. Een versimpeling van de werkelijkheid die we heden ten dage vaker aantreffen maar daarmee wordt die werkelijkheid geen recht gedaan. De stelling dat een godgeloof ipso facto tot een moraal leidt, lijkt onbetwistbaar. Maar de stelling dat een moraal zonder godgeloof niet zou kunnen bestaan, is op zuiver academische gronden onhoudbaar. Ik ben uit katholieke ouders geboren en grotendeels opgevoed door priesters maar heb als adolescent zonder hevige innerlijke strijd de rationele konklusie getrokken dat een godgeloof voor mij geen houdbare positie was. Sedertdien leef ik als een seculier wezen, een vrijdenker en ondanks de beweringen van Fleuren en van Deursen beschouw ik mijzelf als een man van moraal en ethiek. Ik voldoe noch aan de karikatuur van Fleuren, noch aan die van van Deursen.

Maar ongetwijfeld zal Fleuren ook mijn persoonlijke moraal als een wapenfeit van het christendom weten te presenteren.

 

Enno Nuy (1950)

Januari 2008