Nicolson, Adam – De zee is niet van water
Leven tussen de getijden
atlas contact, 344 pagina’s
Adam Nicolson kende ik van zijn prachtig boek over de Schotse Shiant Eilanden, gelegen tussen de Schotse westkust en de Outer Hebrides onder de titel Zeezicht. Van dat boek heb ik zozeer genoten dat aanschaf van zijn jongste publicatie, dit De zee is niet van water, volkomen vanzelfsprekend was.
Op de tweede pagina is sprake van prelapsarische gelukzaligheid en ik vraag me af hoeveel mensen dat woord kennen. Ik in ieder geval niet, maar gelukkig is het woord voorzien van een voetnoot. Die echter niet de betekenis ervan onthult. Voor uw en mijn informatie: het woord betekent betrekking hebbend op wat zich voor de zondeval afspeelde.
In dit boek richt Nicolson zich op wat er precies gebeurt met planten en dieren tussen de getijden. Hij bestudeert de zogenaamde getijdepoelen die ontstaan nadat het grote water zich heeft teruggetrokken.
Nicolson: “Het is nog nooit eb geweest zonder dat er vloed op volgde. Laagtij is slechts hoogtij dat ligt te wachten”. Nicolson vroeg en kreeg toestemming om zelf getijdepoelen te graven (de kuststrook valt onder de jurisdictie van de overheid) om aldaar specifiek onderzoek te kunnen doen. “Het menselijke, het planetaire en het dierlijke werken op elkaar in en zijn met elkaar verstrengeld in de realiteit van de kust”.
Nicolson begint met het fabelachtig leven van de zandvlo. Niet alleen weet het diertje, dat niet uit mag drogen maar ook niet onder water kan leven en dat ook niet te warm mag worden, perfect zijn routes te vinden omdat hij let op nat en droog maar ook omdat hij precies weet hoe hij moet reageren op de zon en de maan. De zandvlo vreet alles op wat het op het strand tegenkomt, ook menselijk afval helaas. Een door zandvlooien vermalen plastic tasje wordt omgezet in circa 1,75 miljoen stukjes microplastic!
Als Nicolson schrijft “… en ik zag dingen die 200 miljoen jaar niet waren gezien” realiseer ik me dat ik zelf ik ook graag door gebieden loop waar ik kan denken: daar, daarboven heeft vast nog nooit een mens voet gezet. En dat geeft dan een gevoel van eindeloos ontzag voor de ongenaakbare natuur.
In Garnaal schrijft Nicolson: “Dat is het vreemde filosofische raadsel van de garnaal in de getijdepoel. Hij heeft vaardigheden en gewoonten. Hij gedraagt zich consistent, als een dier met begrip. Hij kan zijn omgeving waarnemen en daar naar toe gaan waar het leven beter en veiliger is. Hij erkent zijn meerderen en zijn plaats in een hiërarchie. Hij kiest op minstens twee neurale niveaus. Is hij een machine? Of heeft hij een eigen wezen? Is een garnaal meer zoals ik of zoals mijn telefoon?”
Sommige wetenschappers zijn ervan overtuigd dat ongewervelden, zoals garnalen, zich bewust zijn van de wereld en dat een organisme dat over dat bewust-zijn beschikt dat op een bepaalde manier voelt”. Ook Darwin konkludeerde op basis van al zijn onderzoekingen dat dieren, ook de lagere diersoorten, over gevoel beschikken.
De Franse wetenschapper Fossat toonde experimenteel aan dat rivierkreeften over herinnering beschikten en zich bezorgd toonden in specifieke dreigingssituaties. Om zich zorgen te kunnen maken moet het dier een besef van verstrijkende tijd hebben. En in die zin beschikt ook een rivierkreeft over verbeeldingskracht en neemt het dier besluiten ook op basis van wat het vreest.
Veel zeedieren waaronder alikruiken zijn afhankelijk van chemische zintuigen waarmee ze hun vijanden opmerken. Zo kunnen ze urine van roofdieren proeven of ruiken maar ze weten ook wanneer een soortgenoot pijn lijdt. Door de teloorgang van de kabeljauw namen de garnalen, kreeften en krabben in aantal toe. Een zure zee maakt alikruiken kwetsbaar voor predatie door krabben omdat de schelp van de alikruik door de zuurtegraad niet groeit en niet steviger wordt. Gevolg hiervan is een domino-effect: meer krabben, minder alikruiken, een dichtere algengroei en verstoring van het hele kustecosysteem.
In het hoofdstuk Krab maken we vooral kennis met de strandkrab die over intuïtieve rekenvaardigheid blijkt te beschikken en die kan meten, die een gevoel blijkt te hebben voor de verhouding tussen het prooidier de mossel en de eigen schaarlengte. Als een schaar van een krab beschadigd raakt, kan een krab hem zelf afbreken, waarna er uiteindelijk een nieuwe schaar aangroeit. Dat kunnen overigens alleen de jongere krabben. Krabben kunnen wel tien jaar oud worden.
Schaaldieren blijken een metamorfose te ondergaan! Plankton, de Zoea, blijkt de larve van schaaldieren, de krab te zijn. Op dezelfde wijze blijken ook zeepokken uit een metamorfose van plankton te ontstaan.
Een vrouwtjeskrab die vijf jaar seksueel actief is brengt bijna drie miljoen bevruchte eitjes voort. Een oester produceert wel vijftien tot honderdvijftien miljoen nakomelingen, terwijl zeesterren elk paarseizoen een slordige tweehonderd miljoen spermatozoa naar buiten pompen. Het overgrote deel van al die nakomelingen sneuvelt natuurlijk en dient vooral als voedsel voor roofdieren.
Aan de hand van het leven van de zeeanemoon – en de details moet u zelf lezen, beslist meer dan de moeite waard! – konkludeert Nicolson: “Er bestaat geen onderscheid tussen leven en bewustzijn. Bewustzijn is het onderscheid tussen wat leeft en wat niet, zodat denken, die aanzwellende en weer wegebbende bewustzijnsstroom, het medium is van het bestaan”.
Buitengewoon interessant is het verhaal van de Amerikaanse wetenschapper en onderzoeker Bob Paine (1933-2016) die aantoonde dat predatie het leven niet aantastte maar juist zorgde voor een veel grotere variatie van levensvormen. En dit geldt voor elk willekeurig ecosysteem. Niets is stabiel en, naar Heraclitus, alles hangt met alles samen.
Heerlijk is het hoofdstuk Getijde waarin Nicolson het denken over de tijden doorheen de geschiedenis beschrijft. Nu kennen we de kracht van de zwaartekracht en de maan die aan de aarde trekt. De afremmende kracht van het getij in ondiepe wateren laat de aarde steeds langzamer draaien, 2 tot 2,5 milliseconde per eeuw. 500 Miljoen jaar geleden draaide de aarde veel sneller en kende een jaar nog 415 dagen. Er komt een tijd dat alles kalm wordt en de zee voor eeuwig stilstaat.
In het derde en laatste deel van dit verrukkelijke boek gaat het over de invloed van mensen, de impact van homo sapiens. Aan het einde van het Mesolithicum, circa 4000 vóór Christus., vormde overbevissing al een probleem, schrijft Nicolson. In het neolithicum namen mensen dieren mee, de eerste schapen op St. Kilda kwamen uit Syrië en Palestina en de herten op de Hebriden hadden geen genetische band met de herten uit Schotland of Noorwegen. (Waarom bestaat er eigenlijk xenofobie? Ook de meeste van onze planten en bomen zijn exoten) En de genetische oorsprong van honden ligt waarschijnlijk in Nepal of Mongolië. Hoe het ook zij, voedsel uit zee werd niet meer gegeten, tenzij de mensen daartoe genoodzaakt werden door slechte oogsten op het land.
In het voorlaatste hoofdstuk maakt Nicolson het mij een stuk moeilijker hem te volgen als hij zowel Steiner als Heidegger aanhaalt om te betogen dat de menselijke soort roofbouw pleegt in plaats van ‘ te zorgen voor’. Heb ik Heidegger nodig om me te realiseren dat ook ander dan het menselijk leven autonomie bezit? Moet ik werkelijk terugvallen op Heidegger om me te realiseren dat “de natuur echt meer is dan een bron die we leeg kunnen halen met behulp van onze op ons ego gefixeerde technologieën?” Ook op Rudolf Steiner valt het nodige aan te merken maar daar ga ik hier niet verder op in.
In het laatste hoofdstuk van dit door Nico Groen uitstekend vertaalde boek is sprake van een ‘macneiceaanse’ cirkel. Geen idee wat dat is, het begrip wordt niet toegelicht in een noot en ook de vertaler laat ons in het ongewisse. In het leven van de mens staat wederkerigheid centraal: we geven om te krijgen, als we iets krijgen weten we dat we iets terug moeten geven, offeren is doden om ervoor te zorgen dat leven en voedsel beschikbaar blijven. Nicolson: “Offeren is verandering en wederkeer erkennen, is erkennen dat de aard der werkelijkheid is als de getijden”.
En dan luidt de slotzin van dit ondanks Steiner en Heidegger heerlijk boek: “De kern van het zijn is de wisselwerking, en het geven en nemen van rust en rumoer is de ziel van het leven”. Maar niet dan nadat de schrijver opmerkte: “De zee is niet van water, noch een medium om in te zwemmen, maar een wereld om langszij te komen, om mee te zijn op andere dan roofzuchtige manieren.
Enno Nuy
Oktober 2022