Krijger, Etto – Slauerhoff in zelfbeelden
Uitgeverij Atlas, 2003, 191 pagina’s
Ik houd niet van letters
Er zijn dichters wien je veel, zo niet alles vergeeft. Slauerhoff is zo’n dichter, ik bewonder hem sinds ik kennis maakte met zijn werk en mijn bewondering steeg tot duizelingwekkende hoogten bij het lezen van die prachtige biografie van Wim Hazeu. Het verboden rijk had ik reeds gelezen toen, mij in verbazing en verwondering achterlatend. Wie was deze man, die zo prachtig schrijven kon over onthechting, die onweerstaanbare hang naar verbondenheid, het najagen van fantomen, de eindeloze droom, de onrust, het nergens thuiskomen, de vergetelheid….
Wij kennen allen de gevleugelde woorden “Alleen in mijn gedichten kan ik wonen..” of “Such is life in China”. En zonder voorbij te gaan aan het feit dat ook Slauerhoff niet ontkwam aan het destijds salonfähige antisemitisme, blijft hij toch mijn all time hero, tesaam met Achterberg. Maar Jan Jacob was de Nederlandse Baudelaire, de poète maudit . De dichter van het prachtige Fado:
Ben ik traag omdat ik droef ben,
Alles vergeefsch vind en veil,
Op aarde geen hoogre behoefte ken
Dan wat schaduw onder een zonnezeil?
Of ben ik droef omdat ik traag ben,
Nooit de wijde wereld inga,
Alleen Lisboa van bij de Taag ken
En ook daar voor niemand besta,
Liever doelloos in donkre stegen
Van de armoedige Mouraria loop?
Daar kom ik vele’als mijzelve tegen
Die leven zonder liefde, lust, hoop….
Etto Krijger heeft een heerlijke aanvulling geschreven op al hetgeen over Slauerhoff reeds werd gepubliceerd. En wel aan de hand van merendeels of toch zeker vermoedelijk door Slauerhoff op al zijn reizen zelf gemaakte foto’s. Een daarvan is een opname die Slauerhoff van de zee maakte, een opname die zo vanzelfsprekend bij “Slau” lijkt te horen. Een beeld dat serene rust lijkt uit te beelden, hoe welkom voor de onrustige geest die nergens een thuis vond; niet op zee, niet aan land, niet in Nederland waar ofwel de Hollandsche benepenheid ofwel de fiscus ofwel onwelkome familieverhoudingen het hem onmogelijk maakten er al te lang te verblijven. En als het niet om deze redenen was, dan was er wel sprake van een amoureuze verhouding die weer eens tot een moeizaam einde was gekomen. Of anders was het wel zijn lichamelijke constitutie, waaraan hij uiteindelijk ook stierf, uitgeteerd door malaria, astma en bronchitis en wie weet hoeveel andere aandoeningen.
Wat maakt dit werkje van Etto Krijger nu zo bijzonder? Ach voor de Slauerhoff bewonderaar kan er niet genoeg over deze schrijver/dichter gepubliceerd worden. Maar er is meer over te zeggen dan de blinde adoratie van de ware ‘fan’. In de eerste plaats heeft Krijger het logboek van Slauerhoff eens goed in beeld gebracht en zo leren we dat Slauerhoff in totaal drie jaar en 242 dagen op zee heeft doorgebracht, dat Spanje het meest bezochte land was en Parijs zijn meest bezochte stad. Hij verbleef vijftien dagen in Macao, drie dagen in Formosa, elf dagen in Japan, een dagdeel in Manilla, vier dagen in Swatow, drie dagen in Chinampo, een dag in Singapore, een dag in Chin Wan Tao, tien dagen en zes dagdelen in Amoy, 26 dagen in Shanghai, 29 dagen in Dairen, 41 dagen in Hong Kong, 47 dagen in Buenes Aires en het achterland van Argentinië en slechts enkele uren aan Salvador de Bahia, Rio de Janeiro en Montevideo. Wie al de verhalen, romans en gedichten van Slauerhoff leest, zou denken dat deze onrustige ziel alleen máár op reis was en in den vreemde verbleef. Krijger laat zien dat dat betrekkelijk is. Daartegenover zij opgemerkt dat Slauerhoff zeer jong stierf, op 38-jarige leeftijd. Zijn eerste reis als scheepsarts ving hij aan op 31 januari 1924. Twaalf jaar later – en meer dan drie daarvan bracht hij dus op zee door – was hij dood.
Wie het logboek leest en door het verzameld werk van Slauerhoff (door Nijgh & van Ditmar in twee prachtige banden uitgebracht) bladert, die staat versteld van de geweldige productiviteit van deze schrijver/dichter/wan-hopige. En daarbij bedenke men dat Slauerhoff voor communicatie vrijwel uitsluitend was aangewezen op de posterijen. Niet zelden verzond hij zijn verhalen en gedichten aan vrienden en beoogde uitgevers zonder dat hij zelf kopieën behield.
De grootste schat in dit boekje van Krijgers wordt evenwel gevormd door de bijeengebrachte citaten uit de brieven van Slauerhoff, brieven aan zijn uitgevers, collega-artsen, consuls, vriendinnen, geliefden en zo voorts. Als Slauerhoff liefhebber zou je wensen dat al zijn brieven eens integraal bezorgd werden. Ook al is hij in zijn brieven vaak slordig en maakt hij merkwaardige taalfouten (de derde persoon enkelvoud eindigt vaak op een –d) en tot mijn vreugde gebruikt ook hij – net als ikzelf – het onjuiste ‘unheimisch’ in plaats van ‘unheimlich’. Maar wat zou het. Zijn brieven, in ieder geval de citaten hier door Krijger bijeengebracht zijn heerlijk om te lezen en brengen de mens Slauerhoff wel heel dichtbij. En hij schrijft prachtige zinnen waarvan ik er enkele hier citeer:
“Maar eenmaal op zee is de verstandhouding met het land meestal een misverstand. En ik kom toch telkens weer op zee terecht”.
“Er is weinig te melden. Natuurlijk ook weer last ondanks neurosan. Het scheepsleven staat mij meer en meer tegen. Schotland is triest mistig, we liggen ver uit de wal. De kudde is naar de meren. Let maar niet op mijn gemopper, concludeer er alleen uit dat ik een atoom ben dat in geen chemische of physische verbinding past”.
“De finishing touch leggen komt weinig van, omdat mijn typewriter niet ideaal is en omdat ik eigenlijk het land heb aan schrijven ‘an sich’, ik weet niet waardoor, ik houd niet van letters”.
“Ook vind ik het een groot bezwaar zonder vrouw te gaan. Ik ben het alleen ronddolen hartelijk te moede. Ben ik gedoemd alleen te blijven – dan zal ik maar gaan varen, dan voel je het toch het minste en dan heb je lotgenooten!”.
In een afsluitend hoofdstuk gaat Etto Krijger dieper in op de haatliefde verhouding van Slauerhoff tot zijn geboorteland. Ergens schrijft hij dat hij wel in een Brabantsch dorpje wil wonen om er meteen achteraan te verzuchten: “maar ja, ik ben niet katholiek”. Ook Vlieland was hem uiterst dierbaar. De verhouding van Slauerhoff tot Nederland was complex, psychisch van aard enerzijds maar tegelijkertijd ook op heel pragmatische en materialistische gronden. Gedurende enige tijd is Slauerhoff woonachtig in Marokko waar hij zich als arts had gevestigd zonder er ooit tot een bloeiende praktijk te komen. Hij schrijft vanuit Marokkko een prachtige passage die ik hier in zijn geheel laat volgen: “En als de zon achter de westelijke heuvelen weer onderduikt, staan op de vier hoeken van de groene torens de witte gestalten van de muezzins, hun roepen is niet melodieus, het lijkt eerder op een lang aangehouden kreet van wanhoop. Misschien riepen ze ook anders toen de islam nog machtig was en de christenen ver en verdeeld. Maar er gaat een grote overreding uit van die stemmen, men heeft de neiging zich neer te buigen met het gelaat van het noorden afgewend en, om tenminste ook een gebed uit te spreken, Allah te danken dat men niet is in een zeker nevelig drassig land in het noorden waar de mensen niet ’s avonds naar de moskees gaan, maar naar huiskamers en elkaar allen door en door kennen”. Hoe zou deze rusteloze ziel zich hebben gevoeld anno 2004 in datzelfde drassige land? Wij weten het niet. Bij wijze van hommage, eindig ik hier met twee gedichten van deze grote poëet.
EENZAAM en grauw golft de zee,
Maar er varen nog andere schepen;
Eenzaam en geel dwaalt de maan
Door de zooveel grotere hemel.
Geen haven waarheen zij kan gaan,
De melkweg is ook al geen ree;
De aarde ziet haar minachtend aan,
Bij de sterren telt ze niet mee.
En uit dezelfde bundel ‘Al dwalend’
IK heb een bitter leed: ik ben niet de eerste,
Neen, velen zijn vóór mij gekomen
En vonden haar en hebben ’t allerteerste
Zonder verweer in hun bezit genomen.
Ik heb een zoete troost: ik ben de laatste.
Wie nog dorst naadren werd door mij vernield;
Ja, zelfs de spiegel die haar lijf weerkaatste
Brak ik: ’t kon zijn dat hij haar beeld behield.
Enno Nuy 2004