Barnard, Benno – Dagboek van een landjonker
Atlas contact, 352 pagina´s
“Maar voor mystiek had ik geen aanleg, hoewel ik nog altijd geen ander woord heb gevonden om datgene aan te duiden waar ik nu al een jaar of veertig naar op zoek ben: mijn ziel”, schrijft Benno Barnard in zijn Dagboek van een landjonker. En als we nog verder inzoomen, dan zien we een schrijver die ervoor koos Nederland te verlaten om met een Amerikaanse vrouw op de taalgrens in België te gaan wonen, een agnost die lid is van de Anglicaanse kerk, een schrijver en dichter anno nu die in het echt met zijn buurman Joseph Roth gedurende het interbellum leeft en werkt in de dubbelmonarchie terwijl hij zich regelmatig realiseert eigenlijk een Brits onderdaan te zijn, “opgegroeid in het oude grensgebied van jodendom en christendom, een metafysische streek die ik als mijn intellectuele vaderland beschouw.”
Daarmee maak je het jezelf niet gemakkelijk in een snel digitaliserende wereld waarin het individuele geheugen het af moet leggen tegen het gemeenschappelijke en dus vrijwel geëgaliseerde geheugen dat internet heet, een wereld waar een nieuw soort esperanto lijkt te ontstaan dat vooral opvalt door ongekende taalslordigheid om over de toestand van de moraal nog maar te zwijgen. Het is in die wereld waarin Barnard overeind probeert te blijven en zijn boeken gaan over dat overeind blijven. Ik heb hem wel eens vaker vergeleken met W.G. Sebald die ogenschijnlijk zonder vooropgezet doel of plan schrijft over een plaats of persoon door de persoonlijke of lokale geschiedenis aan de vergetelheid en het verleden te ontrukken. De ‘petit histoire’ ontstijgt dan de anekdote en krijgt zo opeens zijn natuurlijke plaats in het grotere geheel. Zo’n benadering vraagt om oprechte belangstelling van de schrijver én diens lezer. Daarom is het lezerspubliek van zulke schrijvers doorgaans kleiner dan dat van romanciers. En zoals de Duitser Sebald in Engeland woonde, woont de Nederlands-Oostenrijks-Hongaarse Brit Barnard in België en dan loop je grote risico’s niet opgemerkt of gewoonweg veronachtzaamd te worden door de literaire kritiek.
Het belang van een schrijver laat zich gelukkig niet definiëren door de omvang van zijn publiek maar toch eerst en vooral door zijn thematiek en zijn schrijverschap, het metier. Welnu, schrijven kan Barnard, getuige – als volstrekt willekeurig voorbeeld – de volgende zin: “Mijn moeder was afkomstig uit een welgesteld Rotterdams milieu. De passage van de Luftwaffe in het jaar 1940 vergruizelde haar behaaglijk om zijn as draaiende wereld, waarvan Duitse dienstmeisjes het mechanisme smeerden – nu werd de tijd niet langer gedood met Schubert en tennislessen, maar doodde de tijd zelf.” Maar ik zou ook kunnen wijzen op de talloze aforismen waarvan Barnard zich bedient, zoals: “Tegen het licht van de rede danst het stof van de geschiedenis” of “Gelukkig de mens bij wie de verbindingsweg tussen hart en verstand zo kronkelig is als een bergpad.”
Wie na wil denken over hoe wij onze samenleving vormgeven, hoe wij ons tot elkaar willen verhouden, hoe wij ons vaderland zien in relatie tot onze buurlanden, wie zich een mening wil vormen over Europa en de verschillende culturen die daar gehuisvest en geworteld zijn zou zich niet mogen beperken tot politieke oneliners of populistische prietpraat. Wie het leven een klein beetje serieus neemt verdiept zich ten minste een klein beetje in onze geschiedenis(sen) en legt zijn oor te luister bij anderen die het leven evenzo serieus nemen, ongeacht tot welke konklusies ze komen. Dat is het grote belang van schrijvers als Sebald en Barnard, Roth en Márai. En een schrijver die oprechte belangstelling, studiezin en nieuwsgierigheid paart aan vakmanschap en liefde voor de taal komt tot fraai werk. Barnard is zo’n schrijver. Zijn taalbeheersing is ongekend, hij steekt Jeroen Brouwers naar de kroon en dat doet mij deugd want we hebben dringend behoefte aan mensen met zo’n prachtige taalgevoeligheid en -beheersing. Jeroen Brouwers is, zelfs als hij een matig boek schrijft, een genot om te lezen, een stilist van niveau. Ik stel vast, en dat niet voor het eerst, dat Benno Barnard evenzeer een genot is om te lezen. Maar behalve als voortreffelijk stilist vind ik Barnard vooral vanwege zijn thematiek buitengewoon de moeite waard.
Alleen wanneer Barnard zich weer eens afzet tegen een modieuze verheerlijking van de Verlichting – “De Verlichting heeft teveel drammers gebaard, zelf door drammers gebaard zijnde” – vindt hij mij op zijn weg. In de ogen van Barnard is het trage sloopwerk aan het joods-christelijk gedachtengoed in de Verlichting begonnen en als hij het over drammers heeft komt gewoonlijk de naam Dawkins op de proppen, door hem steevast aangeduid als DNA-extremist. Barnard heeft niet veel op met godloochenaars, ofschoon hij zichzelf nadrukkelijk presenteert als agnost. Zonder verhalen, zonder mythologie, stelt Barnard, is de mens eenzaam en ontbeert hem de band met zijn voorvaderen. “Zonder verhalen bedreigt de wijsbegeerte ons leven” en dan zijn we plots aangeland bij Nietzsche en Kierkegaard. Maar de maatschappij is in de ogen van Barnard een sociaal contract tussen de doden, de levenden en de ongeborenen. Een contract is evenwel een dorre tekst terwijl we juist behoefte hebben aan verhalen die ons doen voelen hoe we wortelen in grond en geschiedenis. Dat nu, die behoefte toont juist de kracht van religie. Het is immers de religie die ons die verhalen over en van vroeger vertelt. Aldus Barnard.
Ik stel daar als voormalig katholiek, maar al sinds mijn puberteit seculier door het leven gaand tegenover dat ook ik behoefte heb aan verhalen en de mythologie daarbij niet schuw. Ik heb genoten en doe dat nog steeds van Odysseus en vele andere geschiedenissen uit de Griekse oudheid, de Belijdenissen van Augustinus zijn fascinerend om te lezen, zeker in die geweldige vertaling van Norbertus Teeuwen; en de recente verhalencyclus van Jon Kalman Stefansson is pure en prachtige moderne mythologie, indrukwekkend en ontroerend, schitterend geschreven ook. Ik wil hier maar mee zeggen dat ook de seculiere mens behoefte heeft of kan hebben aan verhalen en mythologie en niet met lege handen komt te staan omdat hij de godsidee vaarwel heeft gezegd.
Het lijkt erop dat Barnard het betreurt dat Darwin ooit scheep ging op de Beagle en weigert moraal als een evolutionair product te zien. Maar of de geschiedenis nu drammers of wijze lieden voortbracht, Karel de Grote of Hitler, feit is dat we ze niet meer kunnen uitwissen. Ze waren er en hebben hun sporen achter gelaten. Wie aantoonbaar toen een drammer was, diens navolgers in het heden kan men gevoeglijk van hetzelfde beschuldigen. Maar zo aantoonbaar is dat meestal niet. Augustinus moest niets hebben van nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid brengt mensen verder weg van god en dichterbij zaken waar de mens niets mee te maken heeft, aldus deze kerkvorst. Augustinus had liever niet gezien dat Darwin na ging denken over the origin of species. Maar dat deed hij nu juist wel en de uitkomst mag je dan onwelgevallig zijn maar kan niet meer ongedaan gemaakt worden. In dat opzicht is Barnard soms een Don Quichote maar mij stoort dat geenszins, ik lees hem graag en met buitengewoon veel genoegen. Ik scherp mijn mening gretig aan zijn slijpsteen. Of het nu om de evolutie, de mythologie of het zelfbeschikkingsrecht gaat.
Maar terug naar Europa waarover Barnard kernachtig de volgende opmerkingen plaatst: “Ik heb al vaker beweerd dat een zeker provincialisme noodzakelijk is, dat je Vlaming moet zijn om Europeaan te kunnen worden, dat er in een gezonde samenleving een evenwicht bestaat tussen het bijzondere en het universele – hoe gênant nog eens te moeten beweren dat het beste water uit twee delen waterstof en één deel zuurstof bestaat – en dat uitgerekend dit evenwicht binnen de Europese unie verstoord is, wat mede verklaart waarom de Europeanen zo nationalistisch stemmen”.
Nog zo’n kleinood waarop Barnard ons trakteert: “Een moslim is een reagens waarin een zekere dosis islam is gedruppeld. Maar welke stoffen mengen de omstandigheden daar weer doorheen? Ontploft het mengsel dan?” Ook een zeer fraaie formulering is de volgende: “De islam is aardrijkskunde; het judaïsme is geschiedenis. Verovering versus gedachtenis.” En een heerlijke opmerking betreft de schreeuwlelijk H.B. Corstius die iets tegen eindrijm schijnt te hebben. Barnard: “Vanwaar de vijandigheid jegens het eindrijm? Die heeft een eenvoudige fysiologische oorzaak: Corstius stottert. Hij produceert voortdurend zijn eigen eindrijm. Het drijft hem tot haat”.
Het is toch merkwaardig, schrijft Barnard, hoeveel zand er telkens weer voorhanden blijkt te zijn als iemand zijn kop in die substantie wenst te steken. En hij weet als geen ander dat die opmerking als een boomerang terugkeert. Als hij Darwin en Dawkins tegenkomt steekt hij zijn kop steevast in Oostenrijks-Hongaarse grond maar hij komt er ruiterlijk voor uit en in de tussentijd heeft hij wel weer een prachtig boek geschreven dat vanwege taal en thema tot het beste behoort wat er momenteel in ons taalgebied geschreven wordt.
Enno Nuy, januari 2014