Balcombe, Jonathan – Het geheime leven van vissen

Meulenhoff, 285 pagina’s

Eerder verdiepte ik me in de wereld van de planten, de insecten en de geologie. En ik aarzelde geen moment toen ik dit boek van bioloog en etholoog Jonathan Balcombe tegenkwam. Vissen zijn collectief de meest uitgebuite dieren op aarde. Jaarlijks worden er tussen een en 2,7 biljoen vissen gevangen en bij een gemiddelde van 15 cm is dat achter elkaar meer dan twee maal de afstand tussen de aarde en de zon. Er zijn 33.249 soorten in 564 families en 64 ordes beschreven. Vissen maken zestig procent uit van alle gewervelde soorten op aarde. Waar homo sapiens twee miljoen jaar bestaat, waren de vissen er al vijftig keer langer dan wij. De vraag die voor Balcombe centraal staat in dit boek is: waarom hebben wij de neiging om vissen buiten ons morele engagement te houden? Vissen zouden koelbloedig zijn (wat niet waar is), vissen zouden primitief zijn (wat niet klopt), vissen zouden geen pijn kunnen ervaren (wat aantoonbaar onjuist is) Maar wij mensen hebben wel meer vooroordelen die met de werkelijkheid niets van doen hebben. Zelfs dinosauriërs waren sociale dieren die voor hun jongen zorgden en communicatiemethoden kenden, minstens zo complex als die van moderne reptielen.

Waarnemen, horen en ruiken

Vissen zoals zeepaardjes en puitalen hebben twee gezichtsvelden, hun beide ogen kunnen tegelijkertijd veel meer waarnemen dan bijvoorbeeld wij mensen. Hoe gaan deze dieren daar mee om? En wat te denken van jonge schollen die aan beide zijden van het lichaam een oog hebben maar op latere leeftijd migreert dat ene oog naar de andere zijde. In een tijdsbestek van maar vijf dagen! Sommige vissen hebben vier ogen; met twee daarvan kijken ze naar boven en zien dan tijdig hun natuurlijke vijanden of andere bedreigingen terwijl ze met de naar beneden gerichte ogen hun prooi kunnen detecteren. Zwaardvissen kunnen hun ogen tot wel 20 graden boven de watertemperatuur verwarmen zodat ze ook in donker en koud water maximaal kunnen zien. In zijn algemeenheid kun je zeggen dat vissen over visuele vermogens beschikken die de onze ver overtreffen.

Vissen hebben veel meer manieren om geluid voort te brengen (zonder over een strottenhoofd te beschikken) dan welke andere groep gewervelde dieren ook. Maar vissen hebben geen oren. Water is een uitstekende geluidsdrager en vissen ken tal van manieren om signalen op te pikken en te interpreteren. Ook kunnen vissen veel beter horen en geluiden lokaliseren dan wij mensen. Vissen maken geluiden vooral om sociale redenen en daarnaast voor migratie en het vermijden van roofdieren. En het reukvermogen van vissen is ronduit verbluffend, ruim tienduizend maal beter dan dat van de mens. Vissen gebruiken vooral chemische prikkels om voedsel te vinden, een partner te zoeken, gevaar te onderscheiden en de weg naar huis te vinden. Een rode zalm van garnalenextract ruiken bij een concentratie van een deel op 100 miljoen delen water! Een vis hoeft niet de geur van verschillende roofdieren te onthouden en hoeft alleen maar te herkennen welke vis jouw soortgenoten heeft opgegeten. Vissen hebben daarnaast meer smaakpapillen dan welk ander dier ook.

Navigeren, voelen en elektriciteit

Het navigatievermogen van vissen is ongekend. Ze maken gebruik van geur, geomagnetisme en gezichtsvermogen. Zalm heeft het veruit beste ingebouwde GPS-systeem in de hele natuur. Vissen kennen electroreceptie, het passieve gebruik van elektrische informatie. Dit komt verder alleen nog voor bij vogelbekdieren, mierenegels, kakkerlakken en bijen. Sommige beenvissen, zoals de sidderaal, kunnen elektrische schokken van 600 volt uitdelen. Maar in de meeste gevallen worden elektrische orgaan ontladingen (EOO’s) gebruikt om ter communiceren. Tapirvissen kunnen zo informatie uitwisselen over soort, geslacht, grootte, plaats, afstand, samenwerking en seksuele bereidheid. Ze herkennen elkaar aan de EOO’s en kennen ook een systeem van storingsvermijding als het risico van verwarring dreigt te ontstaan. Het nadeel hiervan is overigens wel dat sommige roofdieren mee kunnen luisteren en zo hun prooi heel gemakkelijk kunnen vinden.
Ook aanrakingen vinden vissen belangrijk en vooral aangenaam en sommige vissen blijken zelfs graag te zonnebaden.

Pijn

Pijn kunnen voelen is niet iets onbeduidends. Het vereist bewuste ervaring. Als gewervelde dieren hebben vissen hetzelfde fundamentele lichaamsstelsel als zoogdieren, waaronder een ruggengraat, een reeks zintuigen en een perifeer zenuwstelsel dat door de hersenen wordt aangestuurd. Uit alle beschikbare wetenschappelijke feiten kan men afleiden dat vissen bewustzijn hebben. Maar er zijn ook wetenschappers die vissen een bewustzijn ontzeggen omdat ze niet over een neocortex beschikken. Dit is echt een onzinnig argument. Bij vogels is aangetoond dat ze een bewustzijn hebben maar ook vogels hebben net als vissen geen neocortex. Sterker nog: bewustzijn is vermoedelijk zelfs het eerst ontstaan in vissen omdat vissen de eerste gewervelde dieren waren, omdat ze al 100 miljoen jaar aan het evolueren waren voordat de voorzaten van de huidige zoogdieren en vogels voet aan land zetten, en omdat die voorouders veel baat zouden hebben gehad bij een zekere mate van slimheid tegen de tijd dat ze een compleet nieuw terrein gingen koloniseren. Uit tal van experimenten is inmiddels onomstotelijk vast komen te staan dat vissen pijn ervaren. Ook de American Veterinary Medical Association heeft zich nu achter dit standpunt geschaard.

Denken

De straalvinnige grondel onthoudt alle zandkuiltjes in een strand door er met vloed één keer overheen te zwemmen zodat hij bij eb van het ene naar het andere kuiltje kan springen. Zij kunnen dus mentale kaarten maken en die voortreffelijk onthouden. Dat is een bepaalde vorm van intelligentie. Vissen hebben een uitzonderlijk goed geheugen. Maar voor je iets kunt onthouden, moet je het eerst weten. Vissen kennen tal van leervormen zoals non-associatief leren, habituatie, sensitisatie, conditionering, vermijdingsgedrag etc. Ze zijn vooral sterk in observerend leren, de jongeren doen de ouders na door goed te kijken.

Vissen blijken creatief te zijn, verschillende strategieën te kunnen ontwikkelen en ook gereedschap te kunnen gebruiken als dat nodig is voor voedselvoorziening (overigens is het maar een beperkte groep vissen die daadwerkelijk gereedschap gebruikt) Kijk op YouTube eens naar de verbluffende jachttechnieken van de schuttersvis. Dat gedrag is overigens niet aangeboren en elke schuttersvis moet het van zijn ouders leren en zien te perfectioneren. In een experiment met vissen en verschillende apensoorten, bleken vissen veel sneller te leren dan de zoogdieren. Wetenschappers concluderen: “De hoogontwikkelde beslissingen die poetslipvissen met betrekking tot voedselvergaring laten zien doen andere soorten met grotere en complexere hersenen hen niet zo makkelijk na.”

Aquaria illustreren wat de wetenschap aantoont: vissen hebben een sociaal leven. Ze kunnen niet alleen elkaar herkennen maar ook mensen met wie ze geregeld worden geconfronteerd. Vissen reageren op elkaars belevingen. En een van de meest complexe samenlevingssystemen in de natuur is wel die van de poetser-cliëntsymbiose bij vissen. En genot speelt daarbij en grote rol. Ook gaan nogal wat vissoorten gezamenlijk op jacht en ze werken nauw met elkaar samen nadat ze elkaar tot de jacht hebben uitgenodigd. Deze samenwerking beperkt zich niet tot soortgenoten maar komt ook voor tussen vissen van verschillende soorten. Kortom, indien daartoe uitgenodigd of gedwongen, blijkt een vis in staat tot slim en flexibel gedrag. Balcombe: “De belangrijkste conclusie die we kunnen trekken uit deze aspecten van wat een vis weet, is dat vissen individuen zijn met hersenen en een geheugen, in staat om te plannen, om anderen te herkennen, uitgerust met een instinct en in staat om ervaringen te leren. In sommige gevallen hebben vissen cultuur. Ze vertonen ook deugdzaamheid bij samenwerkende relaties zowel binnen de eigen soort als daarbuiten.”

Seks en voortplanting

Vissen hebben net zo veel verschillende soorten voortplantingsgedrag en -strategieën als alle andere gewervelden samen. En er zijn tientallen vissoorten die de geslachtsgrenzen overschrijden, men noemt dit gonochorisme. Ook zijn er vissoorten die zichzelf kunnen bevruchten en dat is een handige eigenschap in de donkere diepzee waar je weinig andere soortgenoten tegenkomt.  Ongeveer een op de vier vissoorten kent een of andere vorm van zorg voor het nageslacht. Een heel apart maar bepaald niet uitzonderlijk fenomeen is het muilbroeden: ouders nemen hun jongen in de bek om ze te vervoeren en te beschermen tegen roofdieren. Bij 70 procent van de tweeduizend bekende soorten dient de bek als kinderdagverblijf. Deze vorm van bescherming gaat zelfs zo ver dat de visouder zelf afziet van voedselinname. Al het voedsel gaat direct naar het jonge nageslacht.  Kortom, een vis is een individu met een persoonlijkheid en relaties. Hij of zij kan vooruitdenken en leren, waarnemen in innoveren, troosten en treiteren, en momenten ervaren van genot, angst, speelsheid, pijn en vreugde.

Vis op het droge

In het slothoofdstuk gaat Balcombe nader in op viskwekerijen, visvangst, bijvangst en de manier waarop wij mensen daarmee omgaan. Het is een onthutsend en ontmoedigend hoofdstuk. De totale visproductie bestaat voor 40 procent uit aquacultuur en voor 60 procent uit visserij.
Kweekbedden krijgen wilde vis te eten (voornamelijk menhaden) en vormen Zelf weer het maal van zeeluizen. Maar omdat kweekvissen zo dicht op elkaar leven, vormen hun kolonies een zeeluizenhemel die de kweekvissenhel produceert. Een sterfte van 10 tot 30 procent wordt als aanvaardbaar beschouwd. Men vermoedt dat zeeluizen verantwoordelijk zijn voor een sterftecijfer van wilde zalm aan de Canadese westkust van 80 procent! Dat heeft directe gevolgen voor beren, arenden en orka’s. En dan hebben we het nog niet eens over virale en bacteriële ziekten in viskwekerijen. De hoeveelheid afvalstoffen van één tilapiakwekerij in Nicaragua komt overeen met de ontlasting van 3,7 miljoen kippen. Schokkend is het relaas over de gevolgen van decompressie voor gevangen vis. Ik zal het hier niet verder uit de doeken doen, leest u het boek. En wat te denken van bijvangst: per dag 90 miljoen kilo! Tot bijvangst behoren alle zeven soorten schildpadden, albatrossen, Jan van Genten, Pijlstormvogels, dolfijn, walvis, levend koraal en talloze andere vissoorten. 580 duizend ton vis sterft per jaar in door vissers achtergelaten spooknetten.

Morele implicaties

Als een dier bewustzijn heeft, moet het worden opgenomen in de morele kring, aldus Vonne Lund et al. Balcombe voegt hier aan toe en daarmee komt hij terug op zijn vraag uit de eerste pagina’s: “ik denk dat onze vooroordelen ten aanzien van vissen vooral te verklaren zijn doordat we geen uitingen bij hen zien die we associëren met gevoelens. Door een gebrek aan stimuli die gewoonlijk onze sympathie opwekken, zijn we ongevoelig voor het lot van de vis. Bewustzijn – het vermogen om te voelen, pijn te lijden, vreugde te ervaren – is het fundament van de ethiek. Dat is wat je kwalificeert als lid van de morele gemeenschap”. Balcombe schreef een indrukwekkend en erudiet boek over levende wezens waar wij vrijwel nooit bij stilstaan. Fascinerend om te lezen hoe de wereld van het zwemmend dier eruit ziet. En schokkend om te lezen hoe wij mensen met vissen omgaan. Een buitengewoon goed geschreven boek bovendien. En uitstekend vertaald, dat mag ook gezegd zijn. Het geheime leven van vissen is een onvergetelijk mooi en indringend boek. Wie iets wil begrijpen van evolutie kan niet om dit werk heen.

Enno Nuy, oktober 2018




Leven en denken in een ongezond klimaat

Min of meer bij toeval stuitte ik op een tekst van Benno Barnard van 26 maart 2015 waarin hij een boek van arabist Hans Jansen aanbeveelt. De titel van het boek is nagenoeg dezelfde als de titel van de laudatio van Barnard: Waarom mag Israël niet bestaan in het Midden-Oosten? Eeuwige Jodenhaat. Deze laatste toevoeging ontbreekt in de titel van Hans Jansen. De laudatio is gepubliceerd op Vlaamse Vrienden van Israël, naar eigen zeggen het enige Vlaamse Zionistische blog op het Internet. Ik ben een groot liefhebber van de schrijver-dichter Benno Barnard maar als polemist – en dat is de positie die hij in deze tekst heeft gekozen – vind ik hem toch beduidend minder geslaagd. Deze tekst, u vindt hem gemakkelijk op Internet, is eigenlijk zeer on-Barnardiaans. We weten van hem dat hij zijn natuurlijke biotoop vond in het joods-christelijk gedachtegoed en dat Israël hem na aan het hart gaat. Hij is lyrisch over het boek van Hans Jansen die meer dan duizend pagina’s gebruikt om aan te tonen dat Israël omringd wordt door Jodenhaat. Ik heb daar zo’n dikke pil van Jansen niet voor nodig maar ik voeg er meteen aan toe dat dat wellicht ook komt doordat ik geen liefhebber van Hans Jansen ben. Ik beschouwde hem als een geletterde azijnpisser met een in zijn DNA gegroefd sentiment tegen alles wat men doorgaans als ‘links’ aanduidt. Dat is allemaal nog tot daar aan toe maar ik was benieuwd naar de argumentatie van Barnard die van acquit gaat met de vaststelling: “feit is dat er een krachtige Palestina-lobby bestaat, die gesteund wordt door de hersenen en de grote mond van linkse intellectuelen en de nog grotere mond van hier levende moslims”. En hij voegt daar dreigend aan toe: “Tegen al deze mensen zeg ik: ‘Bent u tegen Israël? Heel goed, maar dan kunnen wij geen vrienden zijn, ook al bent u ongetwijfeld intelligent genoeg om uw antisemitisme als antizionisme te camoufleren en dom genoeg om het zelf niet meer als Jodenhaat te herkennen’”. Ik ben aanzienlijk minder gecharmeerd van de joods-christelijke wortels van onze westerse levensbeschouwing dan Barnard, ik beschouw mijzelf als een gewoon mens en niet als een linkse intellectueel maar ik ben zeker begaan met het lot van de Palestijnen. Ik meen toch dat ik enkel op grond daarvan niet kan worden beschuldigd van een grote mond. Maar daar denkt Benno Barnard – hoe verontrustend – toch heel anders over. Het was de Tweede Wereldoorlog die uiteindelijk leidde tot de stichting van een Joodse staat op grondgebied waar sinds jaar en dag Palestijnen leefden. Het Westen trok een streep in het zand en kende het grondgebied dat niet toevalligerwijs samenviel met de op apocriefe boeken gebaseerde religieuze claim van de zich als het uitverkoren volk beschouwende joden toe aan de nog te stichten staat Israël. Er werden meer dan zevenhonderdduizend Palestijnen verdreven en waar de joden zichzelf de terugkeer uit de diaspora gunden, wordt de terugkeer van de oorspronkelijke Palestijnen naar hun voormalig land tot de dag van vandaag geweigerd. Het is mijn persoonlijke overtuiging dat het besluit tot het oprichten van de staat Israël in geopolitiek opzicht niet te vermijden was maar dat daar tegelijkertijd grote fouten bij zijn gemaakt. We kunnen nu niet anders dan een zekere status quo aanvaarden en de internationale gemeenschap heeft zich daarbij gecommitteerd aan de twee-staten-oplossing, met de grenzen van voor de zesdaagse oorlog in 1967 als uitgangspunt. Wat ik zag en zie is dat Israël zich aan geen enkele VN-resolutie iets gelegen laat liggen en daarbij kan rekenen op onvoorwaardelijke steun van het Westen, meer specifiek de Verenigde Staten en Europa. Israël wenst op geen enkele wijze mee te werken aan zo’n twee-staten-oplossing en creëert een onoplosbare situatie door een misdadig nederzettingen- en onteigeningsbeleid op Palestijns grondgebied. Een beleid dat ook in Israël zelf door diverse gerechtshoven als illegaal wordt aangemerkt. Israël beschouwt zichzelf als een democratie binnen een totalitaire Umwelt van Arabische dictaturen. Dat laatste klopt, de Arabische staten zijn zonder uitzondering alles behalve democratisch en dat komt omdat het islamitische staten zijn en we weten al heel erg lang dat islam en democratie niet van elkaar houden. Maar de eerste aanname dat Israël democratisch zou zijn is onjuist. Het epitheton democratisch geldt alleen voor joodse Israëliërs. Niet-joden worden consequent achtergesteld en genieten aanzienlijk minder burgerrechten dan de joodse Israëliërs. Wat mij betreft is Israël een theocratie, waarin orthodoxe joden in belangrijke mate de dienst uitmaken. Dat alles heeft weinig met democratie van doen. En intussen leven er op de Westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook geen Palestijnen meer die ooit vrede hebben gekend, wier bezittingen stelselmatig worden geroofd of vernietigd, wier land wordt onteigend en aan wie geen enkel maar dan ook werkelijk geen enkel perspectief op een normaal leven wordt geboden.

Zo ongeveer luidt mijn overtuiging, waarover ik lang en veel heb nagedacht, een overtuiging die ik uitstekend weet te beargumenteren en onderbouwen. En dan komt de door mij bewonderde Barnard mij vertellen dat ik een antisemiet ben omdát ik tegen Israël zou zijn? Dat hij geen vrienden met mij wil zijn zal ik wel te boven komen. Maar ik wens niet van antisemitisme beschuldigd te worden, waar ik dat aantoonbaar niét ben! En voor alle duidelijkheid: ik ben niet tegen Israël maar tegen de Israëlische politiek jegens de Palestijnen. “De grootste schok die Hans Jansen ons in zijn boek bereidt is deze: de extremistische visie van Hamas, Iran, Hezbollah, IS, de zelfmoordenaars….is die van een overweldigende meerderheid van de moslims”, schrijft Barnard. Welnu, de extremistische visie van Hamas en dezulken is ons natuurlijk allang bekend, ik heb er zelf jaren geleden al in niet mis te verstane bewoordingen over geschreven. Of de overgrote meerderheid van de moslims die denkbeelden daadwerkelijk ondersteunt weet ik niet maar we moeten ons daaromtrent niet al te veel illusies maken. Het islamitisch onderwijs lijkt niet bepaald doordrenkt van verdraagzaamheid jegens andersdenkenden. Het probleem van de Israëlische nederzettingenpolitiek weet Hans Jansen vervolgens soepeltjes te omzeilen door te benadrukken dat het Israëlisch-Palestijns conflict geen grensconflict is maar een onverzoenlijke godsdienstoorlog. Tja, mij ontgaat de ratio achter deze argumentatie, ze is aantoonbaar onjuist, impliciet onlogisch en niet vol te houden. Barnard beschouwt Israël als het ideologische front tegen het moslimfundamentalisme en alleen al daarom – meent hij – verdient Israël onvoorwaardelijk onze steun. Het is zijn goed recht om de wereld op deze wijze te beschouwen, zoals het mijn goed recht is daar toch net even anders over te denken. En dan komt Barnard plots met een merkwaardige argumentatie, als hij schrijft: “Niet alleen de oikofobie, de uit vage onlustgevoelens geboren afkeer van de eigen beschaving, maar ook de psychologie heeft onze beschaving ondermijnd. Van de psychologie mag je met een beschuldigende vinger naar je ouders wijzen, maar niet naar een vijand. Vijanden zijn mensen die zelf door hun ouders zijn misvormd en hen treft dus geen schuld”. Hij laat het bij deze beweringen en doet geen enkele poging om deze uitspraken te onderbouwen en zo blijft het wat het is: klinkklare nonsens! Die oikofobie zijn we al eerder tegengekomen en wel bij de mentaal getroebleerde aartsconservatief en Europa-hater Thierry Baudet die er zelfs een heel boek over schreef. Ik vraag me af wie bij wie te biecht ging.

En alsof Barnard in het voorgaande nog niet duidelijk genoeg was, herhaalt hij zichzelf als hij schrijft: “Terug naar het antizionisme in het westen. Als je tegen Israël bent, ben je tegen de Joden, ook al weet je dat niet van jezelf. De alliantie met ‘alle joden aan het gas’ roepende moslims in onze straten tijdens de laatste Gaza-oorlog is natuurlijk vervelend voor linkse intellectuelen. Met het oog op dat probleem hanteren ze de semitisch-semantische methode: ze verklaren dat ze helemaal niet antisemitisch zijn maar enkel antizionistisch”. Niet alleen is dit ongelooflijke kletsika, het is ook onaanvaardbaar en beledigend. Ik ben dus een antisemiet zonder het zelf te weten, alleen maar omdat Benno Barnard dat vindt en hij vindt dat zonder er ooit ook maar met één woord met mij over van gedachten te hebben gewisseld. En hij beroept zich daarbij op Hans Jansen die volgens Barnard een meesterwerk zou hebben geschreven. Ik zal dat laatste nooit kunnen beamen omdat ik niet van plan ben het boek te gaan lezen. Ook zonder de pennenvrucht van azijnpisser Jansen ben ik allang overtuigd van de jodenhaat onder moslims. Maar wie een anti-Israël standpunt verwart met en gelijkstelt aan antisemitisme begeeft zich in een duistere wereld waar lieden als complotdenker Leon de Winter rondwaren. Is dit echt dezelfde Benno Barnard die zulke prachtige boeken schreef als Dichters van het Avondland, Uitgesteld paradijs, Een vage buitenlander, Eeuwrest, Dagboek van een landjonker en Mijn gedichtenschrift? Met deze laudatio schreef Barnard geen vlammend polemisch betoog maar een beroerd want in het geheel niet onderbouwd politiek pamflet waarin we niets terugvinden van zijn taalvirtuositeit en waarin hij ons wel confronteert met volstrekt ongefundeerde oordelen. Ik weet het, Barnard heeft niet veel op met de Verlichting maar ik zie de Europese cultuur, de Europese beschaving als een wereldbeschouwing die is gebaseerd op verdraagzaamheid en het solidariteitsbeginsel. Dat daar steeds minder van over blijft is een feit en ik zie dat met lede ogen aan. Dat nu ook Benno Barnard zich in dit strijdgewoel van zijn slechtste kant laat zien is zeer teleurstellend, to say the least. Nu zult u zeggen, ach dit is water onder de brug maar niets is minder waar. De Bezige Bij heeft een contract gesloten met Abou Jahjah en dat leidde tot een onmiddellijk protest van Leon de Winter, Jessica Durlacher, Theodor Holman en Marcel Möring. Deze voorvechters van het vrije woord willen voorkomen dat de Bezige Bij ook maar één letter van Jahjah uitgeeft omdat hij een boodschap lijkt te gaan verkondigen (zijn aangekondigde boek verschijnt pas later dit jaar) die hen onwelgevallig is.

Ook in deze discussie staan antizionisme en antisemitisme centraal. Ilja Leonard Pfeijffer schrijft een felle column in de NRC Next waarin hij de Winter een Holocaustheuger en een racist noemt waarop de Winter hem uitmaakt voor antizionist en vaststelt dat het monster weer is opgestaan: het antisemitisme is weer salonfähig geworden. Weinig verheffend allemaal en even weinig productief. Onthutsend is vooral de vaststelling dat de bijdrage van Nederlandse schrijvers aan een zeer belangwekkende discussie van een uiterst bedroevend allooi is. Als zij zich al bezondigen aan ernstige schendingen van de grondregels van een zuiver debat, wat mogen we dan van een maatschappelijke discussie verwachten? Het klimaat hier ten lande is zeer ongezond geworden.

Enno Nuy
mei 2016




De onoplosbare paradox die Israël heet

Inspiratie

Is er een regionaal conflict met een impact vergelijkbaar met die van het Israëlisch – Palestijns conflict? ’t Is maar de vraag of je dit conflict nog een regionaal conflict kunt noemen. Ofschoon er dezulken zij die er fijntjes op wijzen dat het onzinnig is zoveel drukte te maken om een lapje grond als de Gaza strook, immers veel kleiner nog dan onze kleinste provincie, Utrecht. Maar ziende blind zijn is een veel voorkomende karaktertrek. Het conflict tussen Israël en de Palestijnen is een bijzondere metafoor voor de steeds verder toenemende verwijdering tussen zoiets amorfs als “het westen” en de Arabische wereld, welke laatste niet synoniem is aan de internationale moslim gemeenschap. Ofschoon ook de radicale islam zich graag laat inspireren door het Israëlisch – Palestijns conflict en het als een van de pijlers van de jihad beschouwt. We lezen in de Volkskrant op 16 mei 2008: DUBAI – Osama bin Laden heeft vrijdag in een audioboodschap gezworen de strijd tegen Israël voort te zullen zetten. Hij verklaarde verder nooit Palestijns land te zullen opgeven. De boodschap komt op het moment dat Israël zijn zestigjarig bestaan viert. ‘We continueren, als God het toelaat, de strijd tegen Israël en zijn bondgenoten en zullen geen enkele centimeter van Palestina opgeven zolang er een ware moslim op de wereld is’, zei de leider van Al Qaida in een boodschap die op een islamistische website is verschenen. Bin Laden zei dat het Israëlisch-Palestijnse conflict de kern vormt van de strijd van de moslims met het Westen. Het vormde volgens hem tevens de inspiratie voor de negentien kapers die de aanslagen op 11 september 2001 op New York en Washington pleegden.

Naïef

Kritiek op Israël raakt vrijwel te allen tijde en overal aan de open zenuw van de joodse wereldgemeenschap: antisemitisme. Voor eenieder die in dit artikel een vorm van meer of minder latent antisemitisme wil ontwaren ware het beter hier niet verder te lezen. Met hen ga ik niet in discussie. Niet zelden wordt eraan gerefereerd dat het Joodse vraagstuk en in de slipstream daarvan de Israëlische staat een dermate complexe historie kent, dat leken zich van een oordeel zouden moeten onthouden en dat meepraten alleen is voorbehouden aan diegenen die een gedegen studie van de onderhavige materie achter de rug hebben. Ik stel daar tegenover dat een moderne betrokken burger de plicht heeft – aan zichzelf en zijn nageslacht – zich wel degelijk een oordeel te vormen over deze open etterende wond in de moderne wereldgemeenschap. Het Israëlisch – Palestijns conflict wordt immers in mijn achtertuin uitgevochten. Jarenlang heb ik met verbijstering kennis genomen van zelfmoordaanslagen in het Midden-Oosten zonder me te realiseren dat het slechts een kwestie van tijd was dat deze aanslagen zich ook naar ons deel van de wereld van de wereld zouden verplaatsen. Over naïveteit gesproken!

Apocalyps

Naast de beschuldiging van antisemitisme is het betrekken van de Holocaust in deze controverse een vaak toegepaste ingreep om iedere discussie dood te slaan. De Holocaust is te groot en te kolossaal voor het menselijk brein, de impact ervan laat zich nauwelijks vangen in een beeld dat ook maar in de verste verten recht zou kunnen doen aan die zesmiljoenvoudige werkelijkheid. De Holocaust is het universum van de perversie. De Apocalyps van de wandelende jood, voor eeuwig van rust en thuis verstoken als straf voor het doden van de zoon van god. Het zijn niet de minsten die hier de weg kwijt raken zoals bijvoorbeeld de Britse conservatief filosoof Roger Scruton die in de Opinio van 20 07-2007 het door Nietzsche geconstateerde ressentiment – het Christendom als uiting van de slavenmoraal, de moraal van diegenen die niet in de eerste plaats naar maatschappelijk succes streven, maar die vooral een afkeer hebben van het succes van anderen – wil vervangen door de interpretatie van de Duitse filosoof Max Scheler: het ressentiment in moderne samenlevingen bestaat niet dankzij maar ondanks het Christelijk geloof en de belangrijkste oorzaak is niet de religie maar de obsessieve fixatie op de dingen van deze wereld die mensen jaloers maakt op hun buren en die hen daarom van hun eigendommen wil beroven. Scheler’s argument onderstreept nog eens – stelt Scruton – de fundamentele vraag waarom wij vaak eerder afgunst dan vreugde voelen bij het zien van goede dingen die anderen bezitten. Dit fenomeen kan leiden tot gevoelens van minachting en vernedering en in uiterste instantie tot geweld. Dat geweld, zegt Scruton, dienen we in zekere zin toe te staan, “het moet af en toe de vrije loop worden gelaten en dat is de functie van de zondebok, het slachtoffer, degene die wordt buitengesloten en de collectieve schuld op zijn schouders draagt. Door zijn dood bevrijdt de zondebok ons van onze opgekropte woede, en hij stelt ons opnieuw in staat om op goede voet met onze naasten te kunnen leven. Daarom wordt hij met geweld gedood en wordt hij na zijn dood als redder vereerd.” Ja, dit staat er allemaal echt. Scruton vindt het zelf ook allemaal gewaagd maar niettemin neigt hij ertoe te geloven dat de Christelijke evangeliën ons een tegengif bieden tegen het potentieel rampzalig menselijk falen: de vergeving van hen die jou haten. Moet ik in dit verband nogmaals refereren aan de Wandelende Jood en de Holocaust?

De paradox

Een thuisland voor een eeuwenlang vervolgd volk op de plaats waar zich door dit volk vereerde heiligdommen bevinden. Wie zou er bezwaar tegen kunnen maken? Met de verklaring van Balfour in 1917 werd het fundament gelegd voor een Joodse staat. De verklaring luidt als volgt: Het gaat natuurlijk om “nothing shall be done which may prejudice the civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine”. In 1948 is er van deze zinsnede echter niets meer terug te vinden en daarmee draagt de ontstaansgeschiedenis van Israël van meet af aan de kiem van haar eigen mislukking in zich.

Kind van foute ouders

Historicus, journalist en docent aan de Hogeschool van Utrecht Chris van der Heijden stelt in zijn boek annex essay ‘Israel een onherstelbare vergissing’ dat de stichting van de staat Israël een grote vergissing is geweest. Het essay gaat voornamelijk in op de historie van het gebied dat wij nu Israël noemen. Hij zegt niet alleen dat stichting van de staat Israël een vergissing is, maar ook dat deze vergissing onherstelbaar is. Volgens Van der Heijden ligt de beginfout bij de Europeanen en de Verenigde Naties, die meenden de wereld naar hun hand te kunnen zetten. Zij hebben te makkelijk gedacht over de complexe situatie in het gebied. De beginfout ligt – aldus van der Heijden – niet bij de zionisten, die probeerden voor zichzelf een plek te vinden. Aan de andere kant hebben de joden wel schuld, omdat ze geen oog hadden voor de Arabische lotgenoten. Het is volgens hem verbazingwekkend dat de joodse bevolking van Israël niet inziet dat zij de Palestijnen heeft behandeld en nog steeds behandelt zoals zijzelf 2000 jaar lang behandeld is.

In een reactie op gregoriusnekschot.nl reageert historica Traudl de Jonge als volgt: “De intocht van islamitisch geïnspireerde medemensen heeft grote gevolgen gehad voor Nederland, zoveel is zeker. Één van de gevolgen is de wederopstanding van het antisemitisme. Hadden we al openlijke antisemieten als Gretta Duisenberg en Dries van Agt, nu komt daar grote denker Chris van der Heijden nog eens bij. Onze Chris heeft namelijk een boek geschreven waarin hij Israël een ‘onherstelbare vergissing’ noemt. Alstublieft. Chris doet al jarenlang zijn best de NSB te rehabiliteren, waarschijnlijk omdat zijn ouders tot over hun oren in de NSB zaten. De regelrechte aanval op de staat Israël komt dus niet uit de lucht vallen. Punt is: tot voor kort zou iemand met een vergelijkbaar foute achtergrond als Chris van der Heijden het wel uit zijn/haar hoofd laten kritiek te spuien op Israël. Met steun in de rug echter van de islamitisch geïnspireerde medemens en linkse warhoofden, durft hij het nu wel aan. Bereid u voor op meer grote denkers als Chris van der Heijden. Het wachten is op lieden die – ik noem maar wat – het discrimineren van homo’s, vrouwen en ongelovigen gaan goedpraten”.

Deze Traudl de Jonge afficheert zich als historica en zou werken bij het niet bestaande Stutterheim del Ferro Instituut te Amsterdam. Zijn of haar naam is ontleend aan Traudl Junge, de beroemd geworden secretaresse van Hitler. Deze “historica” valt slechts op door ongenuanceerd en ordinair gescheld. Feit is dat de lezing van van der Heijden door andere wetenschappers onomwonden wordt gedeeld. En gelukkig zijn zij niet zo bevooroordeeld en onsmakelijk dat ze iemand menen te moeten afserveren omdat diens ouders zich voor de verkeerde zaak inspanden.

Nieuwe Historici

Israëlisch historicus en jarenlang academisch directeur van Givat Haviva, een Joods-Arabisch centrum voor vrede, Ilan Pappé (1954) wordt gezien als een van de ‘nieuwe historici’ , een klein groepje Israëlische academici die sinds de jaren tachtig de officiële lezing van de gebeurtenissen rond de totstandkoming van de staat Israël bestrijdt. Zij legden bloot hoe destijds 700.000 Palestijnen zo ’n zestig jaar geleden verdreven werden en deden uitgebreid onderzoek naar onrechtmatige onteigeningen en vernietiging van Arabisch-Palestijns bezit – meer dan vierhonderd Arabische dorpen werden met de grond gelijk gemaakt – en ze bestreden het verhaal dat de Arabieren in die dagen een goed uitgedokterd plan hadden om Israël te vernietigen. In een uitgebreid interview met de Volkskrant van 10 mei 2008 stelt hij: “ Ik kom uit een Joods-Duitse familie die bijna helemaal is uitgemoord in de Holocaust. Ik heb het morele recht om kritisch naar Israël te kijken. () Hoe konden Joodse soldaten in 1948 mannen, vrouwen en kinderen op vrachtwagens zetten en afvoeren. Hoe konden ze mensen verjagen, afslachten, vrouwen verkrachten, hoe konden ze, drie jaar na de Holocaust” . Pappé bepleit één staat Israël, voor Joden en Arabieren. Het einde van de zionistische gedachte. Hij gelooft dat de meeste Palestijnen, ook degenen die op Hamas hebben gestemd, nog steeds vrede willen met de Joodse gemeenschap, maar natuurlijk – stelt hij – denken steeds meer van hen aan wraak. En evenals Eran Yashiv wijst hij erop dat als de bezetting nog 10 tot 15 jaar langer duurt, de volgende generatie Palestijnen alleen nog wraak en vergelding na zal streven. “We hebben niet veel tijd meer”, aldus Ilan Pappé.

Noodzakelijk kwaad

Ook een andere vertegenwoordiger van de Nieuwe Historici, Benny Morris – Morris gebruikt het ’transfer’ denken, in de jaren voorafgaand aan de oorlog om te verklaren dat ‘de zionistische leiders, onder leiding van David Ben-Goerion, geneigd waren om het proces [van de exodus] zachtjes aan te moedigen, af en toe met behulp van uitzettingen’ – heeft later gesteld dat er sprake was van etnische zuivering, en hij beschrijft deze als “noodzakelijk” voor de vestiging van een Joodse staat. In 2004 verklaarde hij: “Er zijn omstandigheden in de geschiedenis die etnische zuivering rechtvaardigen. Ik weet dat deze term in de 21e eeuw volkomen negatief gebruikt wordt, maar als de keuze is tussen etnische zuivering en genocide –de vernietiging van je volk – geef ik de voorkeur aan etnische zuivering. Dat was de situatie. Dat is wat het zionisme voor zich zag. Een Joodse staat zou er niet gekomen zijn zonder het verdrijven van 700.000 Palestijnen. Daarom was het noodzakelijk hen te verdrijven. Het was nodig het binnenland te zuiveren en de grensgebieden te zuiveren en de belangrijkste wegen te zuiveren. Het was nodig de dorpen te zuiveren van waaruit onze konvooien en onze nederzettingen beschoten werden”. In de loop van de tijd echter heeft Morris zijn standpunten enigszins gematigd en stelde onder meer dat er geen vooropgezet plan was voor de verdrijving van Palestijnse Arabieren maar dat dit een logisch gevolg van de oorlog was.

Beeld en zelfbeeld

Hoe we het ook bezien, feit is dat meer dan zevenhonderdduizend Palestijnen plaats moesten maken voor nieuwkomers die een historisch religieuze claim op hun land legden. Feit is ook dat de Palestijnen en andere Arabieren van verdrijving of ethnic cleansing spreken. Feit is voorts dat Israël sinds meer dan veertig jaar het 1967-territorium bezet houdt en dat maar liefst 85 procent van de Palestijnse bevolking jonger is dan 40 jaar en dus geboren is in een bezet land. Avi Shlaim, hoogleraar internationale betrekkingen aan de universiteit van Oxford formuleert het als volgt: “Een enkele uitzondering daargelaten blijven Israëliërs zichzelf niet zien als de agressors, laat staan als koloniale heersers, maar als de onschuldige slachtoffers van Palestijns geweld. Hoe sterker Israëliërs zich bedreigd voelen, des te meer vallen ze terug op een simplistisch en door het eigenbelang gekleurde blik op het verleden, en des te intoleranter worden ze tegenover afwijkende meningen. () Xenofobische en zelfingenomen nationale verhalen wakkeren dit tragische, eeuwenoude conflict alleen maar aan en verlengen het. Een complexer en eerlijker begrip van het verleden is daarom essentieel willen we op zijn minst de mogelijkheid voor verzoening en vreedzame samenleving in de toekomst behouden”

We zijn al te laat

In een artikel in de International Herald Tribune gaat Eran Yashiv, verbonden aan de universiteit van Tel Aviv en het Center for Economic Performance van de Lodon School of Economics nader in op de onmogelijkheid van een vrede tussen Israel en de Palestijnen. Hij wijst met name op de demografische ontwikkelingen in combinatie met feed back mechanismes zoals materiële en geestelijke steun vanuit de radicale islam en een sterk toenemende werkloosheid onder een steeds groter wordende populatie. “Tenslotte zullen – stelt Yashiv – als de huidige demografische trends doorzetten, in het gebied tussen de Middellandse Zee en de Jordaan de Arabieren in de meerderheid zijn. Dan is de tweestaten oplossing niet meer haalbaar, doordat de aanwezigheid van Arabieren in Israël en van Joodse kolonisten op de Westoever het onmogelijk maakt om nog heldere grenzen te trekken”. Met andere woorden: Israël heeft geen tijd meer te verliezen en moet uit puur lijfsbehoud zo spoedig mogelijk tot een vergelijk zien te komen met de haar omringende en haar zo vijandige Arabische wereld. Dat is ook wat voormalig president van de Verenigde Staten Jimmy Carter bedoelt en ik ben het daar volgaarne mee eens. En dat is geen domheid of antisemitisme.

Joodse democratie

Salomon Bouman constateert in een artikel in de NRC van donderdag 8 mei (waarin ook het artikel van voornoemde Eran Yashiv te vinden is) dat de wederzijdse haat tussen Joden en Arabieren momenteel groter en dieper is dan ooit tevoren in de geschiedenis en hij voegt hier nog het volgende aan toe: “De Israëlische democratie heeft echter twee grote lacunes, Israël kent geen scheiding van kerk en staat en definieert zich als een joodse democratie. Als gevolg daarvan is de vraag “wie is jood?” nog steeds niet opgelost, omdat het orthodoxe religieuze gezag vasthoudt aan de Talmoedische opvatting dat het joodzijn uitsluitend door de moeder kan worden doorgegeven. Voor naar schatting driehonderdduizend immigranten uit de vroegere Sovjet Unie die halachisch niet-jood zijn, brengt dat grote problemen met zich mee. Omdat Israël geen burgerlijk huwelijk kent, kunnen zij in Israël niet trouwen. Geboorte, huwelijk en dood vallen binnen de competentie van de rabbijnen.” En voorts: “Dat Israël zich als een ‘joodse democratie’ definieert heeft ook negatieve gevolgen voor de verhouding tussen de Joodse meerderheid en de grote (20%) Israëlisch-Palestijnse minderheid. De Israëlische Palestijnen kunnen zich niet identificeren met een land waarvan de vlag een David-ster is en met het zionistische volkslied Hatikwa, de hoop”

Een streep in het zand

De staat Israël werd gecreëerd door een streep in het zand te trekken. We moeten zestig jaar na dato echter vaststellen dat dat wel wat zorgvuldiger had gekund. Men kan zich te hoop lopen tegen historici als van der Heijden of Ilan Pappé, men mag voorbij gaan aan de behartenswaardige woorden van Eran Yashiv of de journalistieke waarnemingen van een gerespecteerd correspondent als Salomon Bouman maar wat niet geoorloofd is, is hun geluid af te doen met de beschuldiging van antisemitisme. Dat is een ultieme vorm van onzindelijk denken. Het gaat immers niet om de zegslieden of de boodschappers, het gaat om de achterliggende waarheid en de daaraan ten grondslag liggende feiten. En natuurlijk lenen ook feiten zich voor meer dan slechts één zaligmakende interpretatie maar bij wie je je oor ook te luister legt, de grootste gemene deler van al hun lezingen en studies is steeds dat er geen tijd meer te verliezen is. Het afschermen van grondgebied op basis van op zijn zachtst gezegd discutabele historischreligieuze claims is nog tot daar aan toe. Geen weldenkend mens is nog bereid de redelijkheid en rechtvaardigheid van een Joodse staat te ontkennen. Maar anderzijds mag, nee moet van Joden verlangd worden dat zij begrip en oog hebben voor de gevolgen van het verdrijven van bevolkingsgroepen uit hun huizen en hun land. Een staat voor Joden en Palestijnen is kennelijk niet haalbaar, niet alleen omdat Palestijnen dat zouden weigeren, ook het feit dat Israël een Joodse democratie is maakt een dergelijke oplossing volstrekt onmogelijk. Israël heeft er werkelijk alle belang bij zich terug te trekken achter de 1967 grenzen en met de grootst mogelijke spoed mee te werken aan de realisering van een Palestijnse staat. En dat gaat alleen maar lukken wanneer men zich realiseert dat onderhandelen met de vijand, ook met Hamas, de enige manier is om een duurzame vrede in de regio te bereiken.

Eén aspect dient op zijn minst nog genoemd te worden en dat betreft de geopolitieke verhoudingen. Dit is niet de plaats voor tal van speculaties maar men dient zich in gemoede af te vragen of de grootmachten Amerika en Iran voldoende baat hebben bij een duurzame vrede tussen Israël en de Palestijnen. Ik vrees van niet. Des te meer reden voor de beide strijdende partijen om hun geschil zo snel mogelijk te beslechten. Dat vraagt van beide kanten gevoel voor verhoudingen, een open oog voor het verleden, oneindig veel gezond verstand en nog veel meer moed. Wij mensen zijn slechts gewone stervelingen, in het Midden Oosten, de bakermat van de moderne beschaving en de geboortegrond van de wereldreligies laat de mens zich in zijn slechtst denkbare verschijningsvorm zien.

Enno Nuy
Mei 2008

Bronnen

Chris van der Heijden, ‘Israël, een onherstelbare vergissing’, UItgeverij Contact, ISBN: 9789 02542 8365
Traudl de Jonge, zie www.gregoriusnekschot.nl
http://nl.wikipedia.org/wiki/Balfour-verklaring
“Ik bepleit een culturele boycot van Israël’ interview met Ilan Pappé – Volkskrant van 10 mei 2008
Donkere wolken boven Joodse democratie – Salomon Bouman – Volkskrant van 8 mei 2008
http://nl.wikipedia.org/wiki/Palestijnse_vluchtelingenprobleem
Israël moet eerlijker naar verleden – Avi Shlaim NRC 14 mei 2008
Audioboodschap Bin Laden – Volkskrant 16 mei 2008




Abou Jahjah, Dyab – Pleidooi voor radicalisering

Abou Jahjah, Dyab – Pleidooi voor radicalisering

De Bezige Bij, 146 pagina´s

Er was voorafgaand aan de publicatie veel te doen over dit boekje. Een paar schrijvers meenden dat het niet uitgegeven mocht worden door hun uitgever. Schrijvers die zich tegen het vrije woord verzetten, snapt u het nog? Nu is het pamflet dat pleit voor radicalisering dan eindelijk verschenen – want natuurlijk zwichtte de uitgever niet voor een paar idioten – en we kunnen alleen maar konkluderen dat het sop de kool niet waard was. Jahjah is bekend geworden door de Arabisch-Europese Liga, een organisatie die inmiddels alweer ter ziele is. De AEL verzette zich tegen gedwongen assimilatie en bepleitte integratie op basis van de eigen identiteit. Laten we het erop houden dat de AEL vooral de emancipatie van moslims in de westerse samenleving dichterbij wilde brengen. Wat hun programma problematisch maakte was de steun aan het ontmantelen van de staat Israël en zeker toen de AEL flirtte met Hamas en Hezbollah en cartoons over de holocaust op hun website plaatste in reactie op de roemruchte Deense cartoons, raakte de organisatie besmet met een min of meer latent en diffuus antisemitisme. Erg populair is de AEL nooit geworden, ze haalde bij verkiezingen ooit eens 1,4 procent van de regionale stemmen. Abou Jahjah liet zich met name in Zomergasten 2016 kennen als een gepassioneerd spreker, die inmiddels afstand had genomen van Hamas en Hezbollah en zich vooral bezig zei te houden met het nieuwe burgerschap dat door radicalisering tot een nieuwe, vrijere samenleving zou moeten leiden. In zijn nu gepubliceerde manifest legt hij zijn visie omstandiger uit. Marcel Möring, een van de criticasters voordat het boek gepubliceerd werd, ziet in het boek vooral oude linkse wijn in nieuwe modieuze zakken en concludeert dat “dit pleidooi in ieder geval niet het soort proza is waarvoor iemand De Bezige Bij gedag hoeft te zeggen”.

Ik heb het boek gelezen en kom aan het einde tot de konklusie dat ik niet veel wijzer ben geworden. Want juist als het erop aankomt dat de schrijver ons na de analyse uitlegt welk pad we zouden moeten bewandelen om ons doel te bereiken laat hij het volledig afweten en verzandt hij in vage beelden waar niets concreets uit af te leiden valt. De analyse is in grote lijnen wel duidelijk. Abou Jahjah onderscheidt twee soorten radicalisering, een constructieve en een destructieve soort. Hij schetst hoe de gevestigde macht per definitie allergisch is voor alles wat radicaal is, zelfs wanneer het om een in essentie constructieve houding gaat. De occupy-beweging werd algauw geframed als een linkse anarcho beweging, een van de manieren om een kritische beweging verdacht te maken en buiten de orde te plaatsen. De radicalisering van jonge moslims die zich laten verleiden door het fascistoïde gedachtengoed van moslimfundamentalisten als IS ziet Abou Jahjah vooral als een destructieve radicalisering.

Opvallend is dat voor Abou Jahjah het begrip ‘macht’ centraal staat in zijn denken. ‘Macht’ als een bijna neomarxistisch substituut voor ‘kapitaal’. Hij stelt de macht vaak voor als was het een handelend subject maar dat levert in de praktijk geen bruikbare metafoor op. Macht speelt immers een rol in iedere intermenselijke relatie. Dat kan tot spraakverearring leiden, bijvoorbeeld wanneer Abou Jahjah schrijft dat “beschaving niet zozeer het product van macht is, maar van de voortdurende rebellie ertegen, door toe-eigening ervan of door innovatie”. Er valt wel wat af te dingen op deze grote-stappen-snel-thuis-waarneming.

Hoe het ook zij, ook Abou Jahjah beschouwt “de democratie ondanks haar tekortkomingen als een grootse verworvenheid van de beschaving. Democratie, met haar scheiding van machten, haar mensenrechten en algemeen  kiesrecht was niet een keuze van de macht, maar een concessie die de macht moest doen aan de krachten van het constructief radicalisme”. Ik kan op zich wel leven met deze samenvatting van de Franse revolutie en de Verlichting, zolang we ons maar realiseren dat er meer woorden gebruikt moeten worden om de werkelijkheid recht te doen.

Dezelfde bedenkingen komen op wanneer Abou Jahjah het heeft over de rol van ideologie en crises in het ontstaan van massabewegingen en radicalisme. Laten we, in navolging van Dijsselbloem, vaststellen dat de financiële crisis van 2008 en de jaren daarna bepalend is geweest voor de toenemende populariteit van populisten, dan zien we meteen dat radicalisme misschien voort kan vloeien uit een crisis maar dat het lastig is dat proces te duiden in termen van radicalisme. Abou Jahjah lost dit vraagstuk op door een onderscheid te maken tussen het xenofobe nationalisme en protectionisme van antiglobalistische populisten en de constructieve radicalen anderzijds. De eerste groep herken ik wel, de tweede niet.

In dit betoog over constructief en destructief radicalisme beschouwt Abou Jahjah het zionisme als destructief radicalisme omdat “het een desolaat land van Palestina maakte en in plaats daarvan een utopisch project wilde vormgeven waarin geweld en onderdrukking niet geschuwd werden. De utopie van een veilig land voor de joden, die een dystopie en een nachtmerrie bleek voor het Palestijnse volk. Maar zionisme is het kind van het Europees antisemitisme, en een reactie tegen het vernederen, het vervolgen en het uitroeien van Europese joden door de eeuwen heen. De trieste ironie van dit alles is dat het zionisme, als ideologie en als gewelddadig koloniaal project, nu een van de redenen is waarom veel Arabieren voor andere vormen van radicalisme kiezen”. Abou Jahjah doet hier alsof het antisemitisme door Europa is uitgevonden en met de stichting van de staat Israël naar het Midden Oosten is geëxporteerd maar die voorstelling van zaken lijkt mij flagrant in strijd met de werkelijkheid. Abou Jahjah kent een grote rol toe aan internet en suggereert dat internet van invloed is op de vorming van een middenklasse-identiteit en van een politiek bewustzijn, maar ook op de opleving van activisme op het gebied van patriottisme en anti-corruptie. Daar zijn zeker voorbeelden van te vinden maar naar mijn mening gaat Abou jahjah te ver als hij schrijft dat internet het speelveld is van de mondiale realiteit en daarom een belangrijke rol vervult bij de vorming van een klassenbewustzijn.

Vervolgens komt hij tot een globale stratificatie van de wereldbevolking die hij onderverdeelt in globals ($50 tot $200 per dag, circa 6 procent uitmakend), semiglobals ($20 tot $50 per dag, 9 procent), protoglobals ($10 tot $20 per dag, 13 procent), locals (56 procent) en protolocals (15 procent). De wereldelite beslaat circa 1 procent. Deze stratificatie komt grotendeels wel overeen met die uit andere economische analyses. Abou Jahjah ziet vooral de protoglobals als potentieel bedreigend voor ‘de macht’, daar zit dus het radicaliseringskapitaal. Kennis wordt heel snel verspreid, met name uiteraard door internet. Veel sneller dan macht en kapitaal. Dus, zegt Abou Jahjah, cultureel integreert het systeem mensen veel sneller dan structureel en economisch. En daarin ziet hij ook de grootste bron van conflicten in de moderne tijd: hoe meer mensen cultureel geïntegreerd in het systeem raken, hoe meer ze zullen worden geconfronteerd met hun sociale uitsluiting en hoe minder gelukkig ze zullen worden. En precies op die gevoelswereld spelen de populisten in. Tot zover in grote lijnen de analyse van Abou Jahjah. Zoals ik al zei, het meest interessante is de vraag of er een derde weg is naast de keuze voor globalisering of nationalisme. Abou Jahjah kiest voor regime change op mondiaal niveau en dat is behoorlijk ambitieus. Hij vestigt zijn hoop op de mondiale middenklasse die met haar opkomende cultura franca de entiteit is die het meeste potentieel heeft om de natiestaat te overvleugelen en een mondiaal subject te worden. En het zijndus de protoglobals die het verzet tegen de macht moeten leiden. Hier haak ik af. Ik zie geen beweging ontstaan die natiestaten kan overstijgen. De tegenkrachten zullen altijd groter zijn en ook de middenklasse, hoe bevlogen ook, zal de natiestaat niet op willen geven. Zeker in het huidige tijdsgewricht is het volkseigene, de eigen cultuur allesbepalend voor het gevoel van welvaart en veiligheid van de burger. Zeker momenteel is of komt het roer grote delen van de wereld in handen van de protectionisten en nationalisten, de populisten en… Afin, Abou Jahjah ziet een toekomst weggelegd voor wat hij de commons noemt, gemeenschappelijke structuren als tegengif voor de heersende macht. Airbnb of Uber lijkt hij als voorbeelden van zulke commons te zien maar hij ziet over het hoofd dat het daarbij om gewone bedrijven gaat die inderdaad dwars ingaan tegen de bestaande economische orde maar wel geleid worden door hyperkapitalisten die helemaal niets van regulering moeten hebben en bij uitstek deel uit willen maken van de bestaande machtsstructuren om hun positie daar te consolideren en verstevigen. Maar Abou Jahjah houdt vol dat de commons, welke dat ook mogen zijn, zich politiek moeten gaan manifesteren zodat er een diffuse vorm van volkssoevereiniteit ontstaat. Dus waar hij eerder nog de democratie prees is die nu opeens geheel verdwenen en hoe de nieuwe volkssoevereiniteit eruit moet komen te zien laat hij geheel in het ongewisse. Misschien verkeert Abou Jahjah teveel temidden van jonge kosmopolitische stedelingen, van wie inderdaad overal ter wereld een verfrissende invloed uit kan gaan. Je vindt hen vooral in de grote metropolen. Vooralsnog echter is er niets wat erop duidt dat zij de voorhoede vormen van een nieuwe samenleving met een nieuw elan. Kijk eens naar Engeland waar de Brexit voorkomen had kunnen worden als de jongere generaties massaal gebruik hadden gemaakt van hun democratisch stemrecht. Ze verkozen het thuis te blijven maar niet omdat ze commons aan het vormen waren die vorm en inhoud moeten gaan geven aan de nieuwe wereld. Het ontbrak hen aan een narratief voor het wenden van enige steven.

Enno Nuy
december 2016




Nir Baram – Een land zonder grenzen

Nir Baram – Een land zonder grenzen

De Bezige Bij, 258 pagina´s

Al in het eerste hoofdstuk van dit boek stelt de Israëlische schrijver Nir Baram vast dat de meerderheid van de Israëlische samenleving, ook die van de vredestichters, niet bereid is om 1948 vanuit Palestijns perspectief te zien. En in zijn nawoord haalt hij de toenmalige Israëlische premier Ehoud Barak aan die na het mislukken van het Camp David overleg opmerkte: “Ik kwam hier om over 1967 te praten en Arafat had het over 1948”. Een zin die als geen andere het fundamentele onbegrip tussen beide zijden van dit conflict blootlegt, aldus Nir Baram, die een jaar lang door Westelijke Jordaanoever en Jeruzalem trok om met Palestijnen en joden te praten over hun schijnbaar onoplosbare conflict. En tussen die beide passages lezen we van een Palestijn die zegt “Als wij geen lawaai maken in de wereld en er geen terrorisme is, zijn we lucht voor de Israëli’s”. En: “Twee staten zullen er niet komen, één staat is een ramp en eenzijdige terugtrekkingen leiden tot niets”. Wat opvalt is dat er evenzovele scenario’s als Israëli’s lijken te zijn. Een van hen geeft als ideaalbeeld de volgende criteria voor een definitieve oplossing: Ieder moet een volledig staatsburger zijn van de staat onder wiens autoriteit hij valt en die zijn lot bestiert; niemand wordt zijn huis uitgejaagd; Israël is een joodse en democratische staat; geen vreemde heerschappij, westelijk van de Jordaan. Waarop Baram antwoordt: “Jouw criteria zijn onmogelijk. Als het één staat wordt, is het onmogelijk te stellen dat die voor altijd joods en democratisch is, twee staten wil je niet en waar zullen de Palestijnen dan volwaardige burgers zijn?” Een Palestijn zegt dat hij de joden met liefde zou hebben opgevangen als ze als vluchteling waren gekomen in de jaren veertig, “maar jullie zijn gekomen met heel veel macht, inclusief de internationale. Ik weet dat er een boel slimme joden met een goed hart zijn maar ze moeten begrijpen dat de Palestijn de prijs heeft betaald voor jullie verleden”. En hij is niet de enige Palestijn die van mening is dat de joden gewoon terug moeten keren naar waar ze vandaan kwamen, terug naar Europa of Amerika. Weer een ander zegt: “Kijk, we haten de joden niet, jullie hebben die haat tegen de joden gecreëerd doordat jullie de joden toegang hebben verleend tot de Al-Aqsa en ze Mohammed vervloeken. Waarom worden ze niet gestraft? Waarom mag ik niet naar de Klaagmuur wandelen, zoals jullie wel naar Al-Aqsa mogen?”

Opmerkelijk maar tegelijk schokkend vond ik het hoofdstuk over Sara Eliasj, die natuurkunde en wetenschapsfilosofie studeerde en in de Knesset verkozen hoopt te worden als lid van de rechts nationalistische partij van Bennet. Ondanks haar academische achtergrond zegt ze: “Ik geloof niet dat er zoiets bestaat als een Palestijns volk. Volgens mij is dat een uitvinding van ons. De differentiatie in de Arabische wereld rechtvaardigt niet nog een staat. De joden zijn een volk, dat is duidelijk, met een historische continuïteit en daarom heeft het een eigen land nodig. Ik heb het gevoel dat ik een ethische rechtvaardiging nodig heb om hier te wonen, ik wil ethisch handelen, ik ben hier nu met mijn hele joodse geschiedenis, en wat betreft de Palestijnen: in Jordanië bestaat zestig procent van de bevolking uit Palestijnen, dus wat stelt Jordanië helemaal voor? En als er een oplossing moet komen voor het grondgebied, dan heb je Jordanië”.

In een volgend hoofdstuk komen vooral jonge studenten aan het woord en dan wordt de toon van het boek ronduit verontrustend. Een van hen merkt op: “Twee volkeren zijn verbonden met dezelfde grond en het enige wat wij willen is dat ze hier opdonderen”. Zij geloven in de messianistische opvatting dat de joden het recht hebben op terugkeer naar het land dat hun god hen beloofde en zelfs de seculiere joden die niet geloven dat er vandaag nog een god is, zouden bereid zijn te zweren die die hier ooit wel heeft rondgezworven en het land aan het volk van Israël heeft gegeven. Deze studenten geloven oprecht dat ze moreler zijn dan goj. “Wij hebben meer verplichtingen, meer verantwoordelijkheden aan iets groters”. Nee, van deze jonge studenten hoeven we niets te verwachten als het erom gaat het conflict tussen joden en Palestijnen op te lossen.

Interessant is het hoofdstuk waarin Baram een leraar aan een jeshive aan het woord laat, Jaäcov Nagan, die ondanks dat hij een fundamentalistische interpretatie van het jood zijn aanhangt wel degelijk mogelijkheden ziet om met de Palestijnen op gelijkwaardige voet samen te leven in één staat. Hij noemt dat religieuze vrede die zou moeten steunen op vijf principes: tegen geweld, de religieuze plicht om in vrede met je buren te leven, islam en jodendom geloven in dezelfde god, joden en Arabieren hebben gelijke burgerrechten en tot slot de erkenning dat ook de Palestijnen een religieuze en historische band hebben met het Heilige Land.

Anderen bepleiten weer het ideaal van ‘Twee staten, één thuisland’ en ook Nir Baram neigt naar deze oplossing. Laat de Palestijnen en joden wonen waar ze nu wonen, ook de kolonisten, maar beide groeperingen vallen onder ofwel de Palestijnse, ofwel de joodse staat. Het motto is ‘wij zijn hier en zij zijn hier’. Veel Palestijnen maakt het niet uit, twee staten of één staat, als er maar een einde komt aan de bezetting en de rechteloosheid. Maar veel joden hebben totaal geen belangstelling voor het lot van de Palestijnen. Zoals blijkt uit het hoofdstuk waarin Tir’el Cohen aan het woord komt. Een jonge joodse activiste die met een aanstekelijk elan tal van initiatieven neemt om haar doel te bereiken. Als Nir Baram haar vraagt welke rechten de Palestijnen hebben die daar wonen zegt ze: “De enige plek waar ik ze ontmoet, is op de wegen, en dat ligt gevoelig, dat verloopt niet altijd prettig, ieder ongeluk kan tot een nationale kwestie uitgroeien. Maar het antwoord is simpelweg: ik geloof dat het Volk van Israël recht heeft op het land. Ik heb het nodig te weten welk grondgebied aan mij toebehoort. Ik heb weinig begrip voor de Palestijnse kant en ga niet doen alsof ik hun ambities analyseer. Eerlijk gezegd kom ik die vraag nooit tegen”. En prompt verlies je alle sympathie die ze in dit hoofdstuk wel degelijk had opgebouwd.

Baram konkludeert dat een oplossing eerst mogelijk is wanneer de joden zich eerst afvragen wat er in 1948 nu echt is gebeurd. De werkelijkheid van vandaag kan niet meer worden teruggedraaid maar de Palestijnen hebben er in zijn ogen recht op dat zo objectief mogelijk wordt onderzocht wat zich destijds voltrokken heeft. En ook zou er over schadevergoedingen gesproken moeten worden. Maar in het Israël van vandaag is die discussie volstrekt onmogelijk, stelt hij vast: “Een overweldigende meerderheid van de Israëlische instellingen is erop ingesteld joden boven nietjoden te verkiezen en de bezetting fijn te slijpen”. Van één ding is hij overtuigd: het scheidingsmodel tussen joden en Palestijnen is in geografisch, demografisch en politiek opzicht achterhaald. De vraag is welk politiek model dat scheidingsmodel kan vervangen maar welke oplossingsrichting men ook kiest, een vreedzame oplossing is slechts die die erkent dat joden en niet-joden in alles gelijk zijn.

Een droevig stemmend boek dat laat zien hoe ongelooflijk complex dit conflict is geworden. De uitgangspunten waar Nir Baram in gelooft lijken zo ver af te staan van de politieke werkelijkheid van vandaag. Je zou hopen dat meer Israëlische joden de moed zouden hebben met deze schrijver mee te denken maar de passages over de jonge joodse studenten stemt ronduit wanhopig. Dank aan de god die mijn wieg elders plaatste.

Enno Nuy
februari 2017




Baker, John A. – De slechtvalk

John A. Baker – De slechtvalk

Atlas, 224 pagina´s

John A. Baker doorkruiste de bossen en velden van oktober tot april, de zomerbossen meed hij. Vanaf 1965 wijdde hij zich geheel aan de slechtvalk en schreef het gelijknamige boek, dat sindsdien wereldwijd wordt beschouwd als de referentie voor het natuurboek. En het is een fascinerend boek geworden, enig in zijn soort. In de eerste bijna veertig bladzijden van het boek biedt Baker de lezer de belangrijkste wetenswaardigheden van de slechtvalk. Zoals het gegeven dat de slechtvalk andere vogels tijdens de vlucht kan vangen en doden, tijdens de vlucht snelheden van meer dan 90 km per uur bereikt en tijdens een aanval op zijn prooi zelfs meer dan 160 km. Op internet is sprake van slechtvalken die meer dan 350 km per uur halen en wordt de slechtvalk als het snelste dier op aarde beschreven.

De slechtvalk baadt zich dagelijks, bij voorkeur in stromend helder water om zich van luis en ander ongedierte te ontdoen. Ze kunnen vogels doden die twee maal zo zwaar zijn als zijzelf. De slechtvalk is een meester in het ‘bidden’, het doodstil in de lucht hangen alvorens een aanval, vaak van zeer grote hoogte wordt ingezet. Niet elke prooi wordt meteen geaasd, soms keert de slechtvalk pas na enkele uren terug om een gedode prooi te verorberen.

“Vlees van in de steek gelaten prooien voorziet mede in het levensonderhoud van vossen, ratten, hermelijnen, wezels, kraaien, torenvalken, meeuwen, zwervers en zigeuners”, aldus Baker. Een slechtvalk kan een onderscheid maken tussen een ongewapende man en een man met een geweer. De slechtvalk overmeestert zijn prooi meer door gebruik te maken van zwakheid van de prooi dan van eigen superieure kracht. Voor een vogel, aldus Baker, bestaan er maar twee soorten vogels: zijn eigen soort en gevaarlijke vogels, andere bestaan eenvoudig niet. De Laatste 180 bladzijden van dit prachtige boek bestaat uit dagboekaantekeningen waarin Baker ongelooflijk fraaie beschrijvingen van de natuur en dan met name de biotoop van de jagende slechtvalk, optekent. Ik ken geen ander voorbeeld van een schrijver die in staat is de natuur op zoveel verschillende beeldende manieren te schilderen. Het is een genot om te lezen. Nergens, maar dan ook nergens komt Baker zelf aan de orde, niets komen we te weten van zijn persoonlijke leven of gedachten. De enige gedachten die hij met ons deelt zijn gedachten aan de natuur en de slechtvalk. De lezer snelt met hem voort, door de bossen en moerassen, over het wad en de heuvelruggen en neemt waar door de ogen en de verrekijker van Baker wat hem in dichterlijke en bloemrijke taal wordt voorgeschoteld. En al doende komen we veel te weten over het dagelijkse leven van de slechtvalk. Fascinerend is dan ook het moment waarop Baker op slechts enkele meters afstand tegenover de slechtvalk komt te staan en minstens even spannend is de beschrijving van de ontmoeting met een bosuil.

Een enkele keer beschrijft Baker de invloed van de mens op fauna en flora. “Wij zijn moordenaars. Wij stinken naar de dood. Wij dragen die met ons mee. De dood hangt om ons heen als een kleed van rijp, wij kunnen het niet afrukken”. Is het vreemd dat alle dieren doodsbang zijn voor de mens, van wie hij niets goeds te verwachten heeft?

Een zeer opmerkelijk boek!

Enno Nuy
oktober 2014




Augustinus – Belijdenissen

Norbertus Teeuwen (1910-1973) wist in 1951 zijn belangstelling voor de ordegeschiedenis en spiritualiteit te concretiseren in de oprichting van het Augustijns Historisch Instituut, dat zijn zetel heeft in het augustijnenklooster Sint-Thomas van Villanova te Heverlee. De oorsprong van het Instituut ligt in de redactie en de publicatie van het tijdschrift Augustiniana. In korte tijd groeide het tijdschrift uit tot een leidinggevend orgaan inzake de studie van het leven, denken en werken van Augustinus, de ordegeschiedenis, de leer van augustijnse auteurs en van het jansenisme. Augustiniana is een wetenschappelijk tijdschrift en heeft een wereldwijde verspreiding met bijdragen in diverse talen. Sinds 2001 heeft B. Bruning de leiding van zowel het Instituut als het tijdschrift overgenomen van T.J. van Bavel.

Deze pater Bernard Bruning heeft een bloemlezing uit de Belijdenissen van Augustinus samengesteld welke zomaar als pdf op internet is te vinden. Buitengewoon leerzaam maar vooral ook uiterst leesbaar, deze bloemlezing. Augustinus laat zich kennen als een groot stilist en de vertaling van pater Bruning mag er zijn. Prachtige en bloemrijke taal, doorspekt met tal van aforismen en heerlijke beeldspraak.

En om dan maar meteen met de grootste wrevel in huis te vallen: de Belijdenissen van Augustinus zijn feitelijk een lange aanbidding van God. De eerste zin luidt: “Groot zijt Gij, Heer, en ten zeerste lovenswaardig! Groot is uw macht en uw wijsheid heeft geen getal”. (Ps. 47,1; 95,4; 144,3). En de eerste zin van God is mysterie luidt: “Wat zijt Gij dan, vraag ik, mijn God? Ja, wat anders dan God de Heer? Want wie is de Heer behalve de Heer? Of wie God behalve onze God? (Ps. 17,32) Gij hoogste, voortreffelijkste, machtigste, almachtigste, barmhartigste en rechtvaardigste, de meest verborgene en de meest aanwezige, schoonste en sterkste, vast en ongrijpbaar, onveranderlijk en alles veranderend, nooit nieuw, nooit oud, alles vernieuwend en de hovaardigen oud makend zonder dat zij het weten (Job 9,5), steeds handelend, steeds rustend, vergarend en niet ontberend, dragend en vervullend en beschermend, scheppend en voedend en voltooiend”; en zo voorts, en zo voorts. Augustinus ontpopt zich hier als de onderdanige uitvinder van de overtreffende trap.

In Waar begint het leven? Vraagt Augustinus zich af of hij ook voor zijn geboorte al bestond: “…zeg mij of mijn eerste kindertijd al een vervolg was op een reeds gestorven levenstijd. Op die levenstijd misschien, die ik in de schoot van mijn moeder heb doorgebracht? () Maar daar nog voor, mijn heerlijkheid, mijn God, wat is er toen geweest?” Maar hoe jong de boreling ook is, het draagt het kwaad al in zich: “Wat was toen dus mijn zonde? Was het soms, dat ik begerig schreide naar de moederborst?” En verderop schrijft hij: “Zo zien wij, dat de zwakheid van de ledematen van de wiegenkinderen onschadelijk en onschuldig is, de ziel van kinderen niet. Ik heb zelf eens een baby gezien en meegemaakt die jaloers was: hij praatte nog niet en toch bekeek hij het kind dat samen met hem gezoogd werd, met een verbitterde blik uit een bleek gezicht”.

Een beetje moeilijk vindt Augustinus deze kwestie wel als hij zich afvraagt: “En als ik dan in ongerechtigheid ben ontvangen en mijn moeder mij in zonden gevoed heeft in haar schoot (Ps. 50,7), waar – bid ik u, mijn God – waar, Heer, waar of wanneer ben ik, uw dienaar (Ps. 115,16) dan vrij van schuld geweest?” Geen tijd voor twijfel evenwel, want Augustinus sluit deze passage af met : “Maar goed, ik laat die tijd rusten. Wat heb ik trouwens nog te maken met een tijd waar ik geen sporen meer van kan vatten?” Als Augustinus zijn jaren als adolescent beschrijft, doet hij dat in nauwelijks verhullende taal en in ieder geval op een buitengewoon bloemrijke wijze. Heerlijk om te lezen maar onrustbarend als je het tot je door laat dringen: “Het bleef niet alleen bij de verhouding van ziel tot ziel, zover als het stralend pad van de vriendschap gaat, maar uit de modder van de vleselijke begeerlijkheid en uit het hete welwater van de manbaarheid walmden dampen op, die mijn hart omwolkten en verduisterden, zodat het onderscheid tussen de onvertroebeldheid van de liefde en de nevelfloersen van de wellust teloorging”. Geef toe, dit is prachtige taal maar in plaats van onbekommerd van liefde en verliefdheid en van seksualiteit te genieten, ziet Augustinus in arren moede toe hoe hij zich niet aan begeerte en wellust weet te onttrekken en bij voortduring gehinderd wordt door het beeld als bezaten al deze genietingen uitsluitend een duivels karakter.

Ook van nieuwsgierigheid moet hij niet veel hebben: “De nieuwsgierigheid schijnt belust te zijn op het verkrijgen van weten, terwijl toch gij over alles het hoogste weten bezit. Ja, zelfs de onwetendheid en de domheid gaan noch schuil achter de naam ‘eenvoud’ en ‘onschuld’: dat komt omdat er niets eenvoudigers te vinden is dan gij”.

Al spoedig vertrekt Augustinus naar Carthago maar ook daar “Overal om mij heen rumoerden, als een kokende ketel, de onterende liefdes”. En: “Liefhebben en liefde ontvangen was mijn vreugde, vooral wanneer ik ook van het lichaam genoot van wie mij liefhad. Zo kwam het, dat ik de bronader van de vriendschap besmeurde met het vuil van de begeerlijkheid en haar stralend wit verduisterde met wat er opwolkte uit de onderwereld van de wellust”.

Daar in Carthago kwam de negentienjarige Augustinus in aanraking met de Hortensius van Cicero, “om zijn taal door vrijwel iedereen bewonderd, om zijn inborst niet zozeer” en die kennismaking leidde uiteindelijk tot een ommekeer in zijn leven. Maar eerst nog ontmoette hij de Manicheeërs en dan volgt weer zulke prachtige taal als: “En zo kwam het dat ik belandde bij hoogmoedig uit het lood geslagen lieden, door en door vleselijk en praatziek, in wier mond de strikken van de duivel waren uitgezet en een vogellijm, die was samengesteld met bijmenging van de letterklanken van uw naam en de naam van de Heer Jezus Christus en van de Paracleet, onze Trooster, de Heilige Geest. Deze namen voerden zij altijd in de mond, maar het kwam niet verder dan klank en tonggedruis: hun hart was leeg aan waarheid”. Schitterend, en wat een prachtige vondst, dit ‘tonggedruis’! Nog zo’n prachtige zin bevat het aforisme: “het kwaad (is) enkel maar een derving
van het goede”.

In deze jaren leefde Augustinus samen met een concubine, “als buit opgespoord door mijn zwervende, van wijsheid verstoken hartstocht”. Hier stond dan tegenover dat hij haar wel trouw bleef. Het is in die jaren dat de beste vriend van Augustinus aan ziekte komt te overlijden, aanleiding voor zeer fraaie bespiegelingen over vriendschap, tranen en verdriet. En de uiterste consequentie van dit alles is dat Augustinus besluit naar Rome te vertrekken, ook al moet hij daarvoor zijn moeder – die hem ongaarne zag vertrekken – beliegen en bedriegen. Dan al beschouwt hij dit besluit niet als een uiting van de vrije wil: “In werkelijkheid echter waart gij het, mijn hoop en mijn deel in het land van de levenden (Ps. 141,6), die mij mijn plaats op aarde deed verwisselen met het oog op het heil van mijn ziel”.

Even vat hij met zijn Romeinse vrienden het plan op een leefgemeenschap te vormen door het gezamenlijk vergaarde kapitaal bijeen te leggen maar dat plan stuit al gauw op tal van praktische zaken, zoals de vraag of ook de vrouwen daar toegelaten zouden moeten worden. Zijn Afrikaanse concubine verlaat hem, hun zoon bij hem achterlatend. Dat wil zeggen: Augustinus wilde trouwen en zijn concubine was een onoverkomelijk beletsel. Hij schrijft dan wel dat zij van zijn zijde werd weggerukt maar het heeft er alle schijn van dat hij haar de deur heeft uit gezet. Ook al had deze volgeling van Epicurus nog weinig op met het geloof en God, hij was bang voor de dood en voor het komend oordeel. Langzaam maar zeker vond deze jongeling zijn weg naar zijn Heer. En steeds minder genoegen in de aardse geneugten. Augustinus leert dat de vreugde groter is na de moeite, een zegevierend veldheer zou zonder strijd niet gezegevierd hebben, “verloofde bruiden worden niet op staande voet ten huwelijk gegeven: de echtgenoot, zo vreest men, zou geen waarde hechten aan de vrouw die hem zo maar is gebracht”.

Eerst evenwel moest Augustinus een enorme innerlijke strijd uitvechten, tegen de wellust en de begeerte, tegen de oude vriendinnen en het “ingeprente slechte had meer macht (over hem) dan het ongewende goede”. En in de apotheose van deze zelfstrijd laat Augustinus zich gaan in een onstuitbare tranenvloed tot hij de woorden hoort: “Neem en lees!” En als hij op dat moment het boek van de apostel openslaat, leest hij: “Niet in brasserij en dronkenschap, niet in slaapkamers en oneerbaarheden, niet in twist en na-ijver, maar trekt de Heer Jezus Christus aan en vertroetelt niet het vlees in begeerlijkheid” (Rom. 13,13).

En zo wordt Augustinus, meer dan 12 jaar nadat hij Cicero las, bekeerd tot het Katholieke Christendom. Het negende boek van zijn Belijdenissen is een eerbetoon aan zijn moeder die gebukt ging onder een opvliegend echtgenoot maar uiteindelijk iedereen in haar omgeving tot het ware geloof wist te brengen tot zij op zesenvijftigjarige leeftijd aan een korte ziekte overlijdt.

Als Augustinus in boek X het geheugen beschrijft, heeft hij het vooral over het collectieve geheugen, alles wat in hem opgeslagen ligt en waar hij toegang heeft, ook zonder er zelf ooit geweest te zijn. Daar liggen ook de noties van geluk, waar ieder mens naar op zoek is. Ieder mens wil toch gelukkig zijn, want geluk brengt vreugde. Maar het ware geluk is alleen weggelegd voor hen die hun vreugde aan God willen ontlenen, stelt Augustinus want God is het geheugen…..

In de laatste drie boeken van zijn Belijdenissen citeert Augustinus, zo lijkt het, steeds vaker en uitgebreider uit de Heilige Schrift, de taal blijft fraai maar steeds minder te verteren voor wie met een god weinig of niets op heeft. “Wie zo praten hebben nog geen begrip van u, o wijsheid van God” (Ef. 3.10). “Alle tijden zijn door u gemaakt en voor alle tijden zijt gij, en er is nooit een tijd geweest dat er geen tijd was”. En: “Er is namelijk in de ziel een soort drietal – elders dan in de ziel zie ik het niet – bestaande uit de volgende dingen: de tegenwoordige herinnering van het verleden, de tegenwoordige aanschouwing van het tegenwoordige en de tegenwoordige verwachting van het toekomstige”.

Een oplossing voor het raadsel van de tijd vindt Augustinus niet en ook de schepping uit het niets blijkt moeilijk te verklaren. En ook de vele interpretaties van de Heilige Schrift is een zaak die oplossing behoeft. Augustinus vraagt zich af, vraagt God hoe het toch komt dat iedereen kennelijk het zijne kan lezen in wat geschreven staat en hij komt tot de slotsom: “Hij (Mozes) heeft bij het schrijven van die woorden zonder meer alles bedoeld en gedacht wat wij er (aan) waarheid in kunnen vinden, en daarenboven nog alles wat wij er niet of nog niet in hebben kunnen vinden en wat er toch te vinden was”.

In boek XI 35,55 lezen we: “De weetzucht is de drijfveer bij sensationele vertoningen, bij het doordringen in de verborgenheden der natuur, bij het verzoeken van God door tekenen en wonderen van hem te verlangen, die niet gewenst worden voor iets heilzaams, maar louter om ze mee te maken (spiritisme)”.

Bij Dawkins is te lezen: “Augustinus heeft (dat) goed begrepen toen hij zei: “Er bestaat nog een andere vorm van verleiding, die nog gevaarlijker is. En dat is de ziekte van de nieuwsgierigheid. Het is die ziekte die ons aanzet tot pogingen om de geheimen van de natuur te onthullen;  geheimen die ons bevattingsvermogen te boven gaan, die ons niets kunnen opleveren en die de mens beter niet zou kennen””. (Geciteerd in Freeman 2002).

“Wij zien, dat het aanschijn van de aarde opgeluisterd wordt met de dieren van het land, en we zien dat de mens, naar uw beeld en gelijkenis gemaakt, over al de niet redelijke levende wezens gesteld wordt, juist vanwege uw beeld en gelijkenis, dat wil zeggen: de kracht van zijn rede en verstand. En zoals in de ziel van de mens iets is dat bedenkt en regeert en iets anders dat daaraan onderworpen wordt om te gehoorzamen, zo is er ook in het lichamelijke een vrouw gemaakt voor de man, en dat is zo gebeurd, dat die vrouw weliswaar in haar geest een gelijke natuur ten aanzien van het redelijk verstand had, maar dat ze toch dor haar lichamelijke geslacht aan het mannelijk geslacht werd onderworpen, op dezelfde wijze als de aandrift tot handelen onderworpen wordt om door het redelijke denken bevrucht te worden met de schranderheid, die juist doet handelen. Wij zien deze dingen, die zowel één voor één goed als alle tezamen zeer goed zijn”.

Wat jammer dat Augustinus eerder leefde dan Charles Darwin. Maar Augustinus kwam ter wereld en stierf in de toenmalige gekerstende West-Romeinse provincie Africa, tegenwoordig noordoost Algerije en noord-Tunesië. Hij werd geboren in het provinciestadje Thagaste (het tegenwoordige Souk-Ahras) als zoon van een heidense (niet-christelijke) vader en een vrome christelijke moeder die Monica heette. Hij overleed in Hippo Regius (het tegenwoordige Annaba), waar hij van 396 tot zijn dood op 28 augustus 430 bisschop was.

Bronnen
Richard Dawkins – The God delusion

http://www.osabel.be/pdf/belijdenissen.pdf
http://www.osabel.be/NL/onderzoek_l.php?mark=bibliotheken
www.ru.nl/aspx/download.aspx?File=/contents/pages/11730/vanoort.pdf
http://nl.wikipedia.org/wiki/Augustinus_van_Hippo

Enno Nuy
Juli 2008