Storm, Arie – Het horrortheater van de Nederlandse literatuur

Prometheus, 190 pagina’s

Ik kwam Arie Storm tegen in het VPRO Boeken programma van Edzard Mik. Ik had niet eerder van de man gehoord. De schrijver werd zeer welwillend bejegend door de presentator maar over de inhoud van zijn jongste boek werd ik weinig gewaar. Maar omdat het een boek over de Nederlandse literatuur betrof, besloot ik de gok te wagen en bestelde dit boek waarvan de uitgever op de achterflap vermeldt:  “Het Horrortheater van de Nederlandse literatuur is een hartstochtelijk, vaak geestig, maar soms ook woedend essay in de vorm van een gloedvolle roman. Scherp, geniaal en scandaleus”.

Storm begint dit ‘essay’ met een fikse dosis eigendunk en pedante zelfhulde om vervolgens allemaal namen van auteurs over me uit te strooien waar ik nog nooit van gehoord had: J. Hillis Miller, Monica Ali, Tom McCarthy, Wayne C. Booth, Terry Eagleton, Pauline Slot, Robbert Welagen enzovoort. Mijn hemel, wat heb ik allemaal niet gemist?!

Je begint welwillend aan zo’n boek maar al vanaf pagina 9 begint het geschrijf van Arie Storm mij tegen te staan. Wat moet ik met al die Britten en Amerikanen? Is het daar zoveel beter dan hier? En voor ik het weet raak ik verstrikt in het deconstructivisme en als ik het goed begrijp betekent dat ‘dat je in een literaire tekst een betekenis zoekt, die je daarna verwerpt en vervangt door een volgende. Enzovoort.’ Als ik op zo’n manier mijn boeken moet lezen zou mijn bibliotheek heel wat minder volumineus zijn. Maar wat een baarlijke nonsens wordt hier gedebiteerd! En om het geheel een definitief cachet te geven laat Storm er de volgende woorden van een literatuurprofessor op volgen: “Men zou kunnen stellen dat deconstructivisme het sprekend, schrijvend, en zelfs lezend menselijk individu iedere illusie van autonomie ontneemt”. Ik zou zeggen: laat die professor lekker verder spelen maar val mij niet lastig met zulke kletsika.

Arie Storm beschouwt de jaren tachtig als de hoogtijdagen van de vaderlandse literatuur en brengt ons Jacq Firmin Vogelaar in herinnering. Laat ik die nou toevallig wel gelezen hebben destijds: er was geen touw aan vast te knopen. Nog steeds niet trouwens. En passant laat Storm ons nog weten dat Gerrit Komrij zou hebben gezegd dat alle grote kunstenaars homoseksueel zijn. En ik begreep dat Arie zich daar wel in kon vinden. Grotere lariekoek is natuurlijk niet denkbaar.

Arie Storm hinkt in dit boek voortdurend op twee gedachten: is hij nou schrijver of recensent? Als schrijver plaatst hij zichzelf temidden van allemaal tweederangs collega’s, kennelijk om zichzelf wat op te poetsen. En als recensent verzet hij zich hevig tegen internetrecensenten waarbij hij godbetert  steun zoekt bij weer een mij onbekende Amerikaan of Brit – Nicholas Lezard – die durft te beweren dat de professionele recensent slimmer en belezener is dan de gewone lezer en alleen de professionele recensent kan het nieuwe, het experimentele en het onverwachte op waarde schatten. Iedere adstructie ontbreekt en die wordt door Arie Storm ook niet nodig geacht. Jaja, die Lezard, dat is me er eentje!

En weer passeren allerlei mij onbekende, in het Engels schrijvende lieden de revue. Dit boek ging toch over de Nederlandse literatuur? Wat moet ik met al die slimme Amerikanen of Britten, ben ik minder slim omdat ik hen nooit las noch ooit iets van hen zal lezen? Arie Storm sluit deze episode af met het volgende decreet: “Niets is vanzelfsprekend in de literatuur, veel heeft te maken met techniek, en dan is er plotseling het wonder dat de hele zaak van de grond komt. Om daar met verstand over te kunnen schrijven, moet je er je vak van hebben gemaakt”. Aldus de broodnijd vrezende Arie Storm, de ijdeltuit en onzinbraker. Die nog een toegift voor ons heeft: de literair criticus is de aangewezen persoon om uit te leggen wat echt is en wat niet. Ik word niet goed.

Als de schrijver Storm zich op pagina 98 langs de voordeur van de woning van Renate Dorrestein op de stoep laat zakken omdat hij zich opeens realiseert dat zijn schrijverscarrière in het slop is geraakt, meent hij daar aan toe te moeten voegen: “daar had ik geen vaginaal glijmiddel bij nodig”. Hoe ranzig wilt u het hebben? Wat is dit voor een lul? En vervolgens komt de ‘schrijver’ met een vileine beschrijving van het vermeend ‘burgerlijke’ interieur van Dorrestein’s woning. Dat maakt me wel heel erg nieuwsgierig naar de deprimerende inrichting van het huis van de mislukte schrijver zelf. En, u begrijpt het al, de schrijver vindt Dorrestein maar een tweederangs schrijfster.

De enige passages in dit boek waar ik me zonder morren in kan vinden hebben betrekking op Tommy ‘er-gaat-geen-dag-voorbij-dat-ik-niet-aan-de-tweede-wereldoorlog-denk’ Wieringa. Maar daar houdt het dan ook echt wel mee op. Inmiddels is Storm een beetje op gang gekomen en komen we steeds meer Nederlandse literatoren tegen die door hem genadeloos worden afgeserveerd. Hij gooit een kwartje in zichzelf en loopt vervolgens helemaal leeg. Maar argumentatie of onderbouwing is niet echt aan Arie Storm besteed. Al die schrijvers zijn tweede- of derderangs en dat allemaal alleen maar omdat Arie Storm er zelf nog steeds niet in is geslaagd een leesbaar boek af te scheiden. Wat een larmoyante klaagzang is dit, werkelijk een zeldzaam slecht boek. Arie Storm kan beter een echt vak gaan leren, een schrijver wordt hij nooit. Vergetelheid is zijn lot!

Op pagina 138 begrijp ik opeens waarom Edzard Mik de schrijver zo poeslief en kritiekloos bejegende: schrijver blijkt een liefhebber van het proza van Mik te zijn.  Op pagina 145 gaat Storm helemaal los als hij de boekenweek beschrijft als “het feest van de boekennazi’s, de mensen met een zwak moreel kompas, de pr-fundamentalisten, de strijd tegen de elite, het vieren van de wansmaak en het oplichten van de consument”. Heerlijk om in je eigen nest te schijten Arie Storm, opgelucht?

Dan schrijft Storm dat de roman voor hem dé manier is om in zijn geest terecht te komen. Maar, beste Arie, dat is zeker na dit boek, deze onvoorstelbare prul gelezen te hebben wel het allerlaatste wat ik nog zou ambiëren. Op pagina 170 noemt Storm tien schrijvers die hij de moeite waard vindt. Zes daarvan schrijven in het Engels, een in het Frans en dan zijn er nog drie – Gerard Reve, Frans Kellendonk en Willem Melchior – die in het Nederlands schrijven of vooral schreven. De meesten ken ik niet maar wat echt belangrijk is weet Arie wel te vermelden: ze zijn allemaal homoseksueel. Maar net zo min als Arie in staat is om aan te geven waarom hij schrijvers afserveert (nogmaals, met uitzondering van Tommy Wieringa, daarin ben ik het geheel met hem eens), is hij bij machte ons te vertellen waarom hij die homoschrijvers wél apprecieert, behalve dan die ene mededeling dat ze je met fijnzinnig proza weten in te spinnen. Tja, dat klinkt toch ook niet bijster wetenschappelijk verantwoord. En tot slot lezen we in een apart hoofdstuk waarom ook vertalers voor geen meter deugen, kleinzieliger volk zul je, als je Arie moet geloven, niet aantreffen. Aantoonbaar onjuist allemaal maar eigenwijs als ik ben laat ik hier verdere adstructie ook maar achterwege.

En dan eindelijk, ik ben inmiddels op pagina 182 (van de 190) aangeland, lezen we waar dit allemaal door komt: Arie Storm heeft een verschrikkelijke moeder. Had dit nou op pagina 3 geschreven Arie, dan was dit hele verschrikkelijke boek niet nodig geweest.

Zoals ik reeds aangaf heeft de uitgever de euvele moed dit broddelwerkje te betitelen als een “soms ook woedend essay in de vorm van een gloedvolle roman”. Wat is er nou precies ‘roman’ aan dit boekje? Heb ik vroeger niet goed opgelet? Als ik me heel welwillend opstel tegenover Arie Storm zou ik zeggen dat dit een poging tot polemiek is. Jammerlijk mislukt maar wel een poging tot polemiek. Ik vermoed dat Arie Storm heimelijk verlammend jaloers is op Jeroen Brouwers, de grote stilist en polemist uit onze hedendaagse Nederlandse literatuur. Arie Storm kan echter nog niet in diens schaduw staan. Zelden las ik zo’n hopeloos slecht boek. Arie Storm is geen schrijver, hoogstens een broodschrijver en een ijdeltuit bovendien. Hij heeft mij voorgoed van hem genezen.

 

Enno Nuy, juni 2019