Pfeijffer, Ilja Leonard – Grand Hotel Europa

image_pdfDit artikel downloadenimage_printDit artikel uitprinten

Uitgeverij De Arbeiderspers, 547 pagina’s

 

Ik hoorde lovende woorden over La Superba, maar nam nooit het besluit dat boek te gaan lezen. Ik lees niet veel fictie meer, behalve van een paar schrijvers over wier boeken ik geen recensies hoef te lezen – ik koop hun boeken ongezien – zoals in willekeurige volgorde Martin Walser, Jón Kalman Stefánsson of Benno Barnard. Maar toen ik Pfeijffer in een boekenprogramma iets zag vertellen over zijn roman Grand Hotel Europa nam ik een kloek besluit en kocht die lijvige pil.

Heel even dacht ik ‘oh als dat maar goed gaat’ toen ik op pagina 12 las dat de asielzoeker Abdul die als piccolo werkte in het hotel, op de vraag van de schrijver of mijnheer Montebello wellicht de conciërge was, antwoordde: “Hij haat dat woord, al bevalt de etymologie ervan hem wel”. Het leek mij niet erg waarschijnlijk dat een vluchteling die rechtstreeks uit de woestijn naar Europa was getrokken, het woord ‘etymologie’ zou bezigen, ook al had hij – zoals later zou blijken – na zijn aankomst in het hotel wel de complete Aeneas gelezen.

Maar al snel besefte ik een prachtige roman aangeschaft te hebben van een schrijver die de taal beheerst ofschoon ik me voor kan stellen dat niet iedereen gecharmeerd is van zijn hier en daar wat archaïsch taalgebruik. Ik ben er echter een liefhebber van. Daar komt bij dat Pfeijffer grossiert in prachtige taalvondsten. Wat te denken van “Wie zich niet alles herinnert wat hij wil vergeten, loopt het risico dat hij bepaalde zaken vergeet te vergeten” of “Er is geen bestemming zonder duidelijkheid over de herkomst en geen toekomst zonder een leesbare versie van het verleden”. En als de schrijver in Venetië rondloopt merkt hij op: “Hier was de tijd blijven zweven in melancholie en heimwee naar de droom van een schaduw van een rinkelend verleden”.

Hoofdstuk drie begint met een lange zin die veertien regels beslaat, aan het einde waarvan ik de zinsopbouw allang ben kwijtgeraakt en onderwerp noch gezegde terug kan vinden. Maar voor ik me daar aan kan ergeren vervolgt de schrijver: “Niet in nieuwerwetse vluchtigheid wordt hier vertrouwen gesteld, maar in beproefde traagheid, die mij in de stemming brengt om lange zinnen te schrijven” en dan heeft hij mij weer helemaal voor zich gewonnen.

Grand Hotel Europa is een hotel van vergane glorie ergens in Italië waar de schrijver zijn intrek neemt na een verbroken liefdesgeschiedenis, althans, zo doet hij ons in eerste instantie geloven. Van die geschiedenis, noch van de zoektocht naar een van de laatste schilderijen van Caravaggio zal ik hier iets prijsgeven. Het centrale thema van deze roman is niet die liefdesgeschiedenis, noch die zoektocht. Nee, het centrale thema is het moderne massatoerisme en de gevolgen daarvan voor onze samenleving, meer specifiek voor het Avondland dat, laat dat duidelijk zijn, de boot gemist heeft en uit niets dan verleden bestaat zonder een toekomst te hebben. Pfeijfer blijkt een uitstekend essayist en hij heeft zijn onderwerp goed bestudeerd en hij toont ook de urgentie van dat onderwerp aan, we kunnen ons er niet aan  onttrekken. Wie echter niet in dit onderwerp geïnteresseerd is zal de passages over het massatoerisme al snel te uitvoerig vinden. Persoonlijk had ik daar geen last van , integendeel.

Maar voor ik daar dieper op inga, kom ik nog een paar mooie zinnen en taalvondsten tegen. Bijvoorbeeld over Abdul die niet van het verleden houdt waarop de schrijver opmerkt: “Voor hem is de mens herkenbaar aan zijn gezicht, en dat gezicht is gekeerd in de richting waarheen hij gaat en niet naar de plek waar hij vandaan komt”. En een fraai aforisme is de volgende: “Als de ene hand de andere wast, worden ze beide schoon”. De eerlijkheid gebiedt hier op te merken dat Pfeijffer af en toe ook lelijke zinnen schrijft – waarvan verderop een sprekend voorbeeld – maar een kniesoor die daarover struikelt. Hoewel, er zijn adjectieven die je niet in de overtreffende trap zou mogen gebruiken want geef toe: ‘ambitieuste’ klinkt voor geen meter. Ik zou hier altijd voor ‘meest ambitieuze’ hebben gekozen maar wellicht is dat een kwestie van smaak.

Terug naar de schrijver als chroniqueur van het heden: “Het is een verleidelijke gedachte dat de oplossing voor de problemen van vandaag gelegen is in het terugdraaien van de klokken naar een dag dat die problemen nog niet bestonden. Dat is de lokroep van het rechts populisme, dat in de kern van de zaak nostalgisch is”.  Pfeijffer legt naar mijn mening terecht de vinger op de zere plek: waar de moderne burger de hele wereld over zwerft om maar authenticiteit te kunnen beleven of gewoon vooral simpel vertier te zoeken, moet diezelfde burger niets hebben van medemensen die andere oorden opzoeken op de vlucht voor terreur of armoede. “Toeristen aan de Middellandse Zee zwemmen in een massagraf”, merkt hij op. Daar is geen speld tussen te krijgen.

Toerisme dus: wat Europa de wereld te bieden heeft, schrijft Pfeijfer, is zijn verleden. Verderop zal hij schrijven dat er zoveel verleden in Europa is dat er helemaal geen plek meer is voor een toekomst en dat het oude continent is voorbestemd om het recreatiegebied van de rest van de wereld te worden. Iedereen die geregeld de krant leest zal zich realiseren dat de schrijver hier bepaald niet overdrijft. Steden als Barcelona, Venetië en Amsterdam zijn inmiddels volstrekt onbegaanbaar geworden, no go area’s net als Giethoorn overigens. En wanneer de schrijver een gemeenteambtenaar uit de hoofdstad interviewt over het fenomeen Airbnb biedt hij ons een uitstekend zicht op een ontwikkeling die inderdaad slechts is ingegeven door hyperkapitalisme en waar niets goeds van komt. Ook laat hij overtuigend zien dat het neoliberalisme van onze tijd geen passend antwoord heeft op de hieruit voortvloeiende problemen. Wij hebben onze ziel verkocht aan de markt. En we herinneren ons schrijvers als Harari die overtuigend liet zien dat wij geen consumenten meer zijn maar producten zijn geworden, maar dit terzijde.

Zeer lezenswaard zijn de gesprekken die de aan liefdesverdriet lijdende schrijver voert met de oude wetenschapper en filosoof Patelski. Zo merkt de schrijver op dat “De Grieken (is) het lot van een openbaring bespaard gebleven. Hun religie en mythen zijn nooit vastgelegd in een gezaghebbend heilig boek. Daardoor zijn de fundamenten van hun geloof altijd vatbaar gebleven voor discussie. Wanneer het dictaat van een god ontbreekt, is het geen heiligschennis zelf na te denken. Dat is de geboorte van de Griekse filosofie”. Prachtig geformuleerd hoor, zulke zinnen lees ik met graagte twee of drie keer.

En in diezelfde discussie merkt Patelski even schitterend geformuleerd op: “Maar ik denk dat het niet moeilijk is een onderscheid te maken tussen defensieve nostalgie, die zich manifesteert in het verlangen om terug te keren naar de middeleeuwen, toen koene ridders in naam van het kruis ongelovigen afslachtten, en historisch realisme, dat beseft dat de enige hoop voor de toekomst voor Europa is gelegen in verregaande integratie, federalisering en eenheid, en dat de komst van jeugdige, sterke, veerkrachtige immigranten een geschenk is voor het oude, vergrijsde continent in plaats van een bedreiging”. Ik hoor het weerwoord van populisten en neoliberalen al klinken maar ik zal hier in deze boekbespreking geen nieuwe discussie starten. Ik lees liever met gretigheid nog eens de woorden van Patelski.

In de zoektocht naar de laatste Caravaggio komt de schrijver terecht op Malta en daar is het al niet anders dan elders in Europa en ook hier weet Pfeijffer dat prachtig te verwoorden: “Het eiland, dat voor de helft lijkt te bestaan uit een kerkhof, leeft, voor zover het leeft, in het verleden. Het enige wat het nog kan verkopen, is zijn rijke historie. Daarom wil het bezoekers aantrekken die komen voor het verleden, en moet het bezoekers weren die op zoek zijn naar een toekomst. De suggestie dat het eiland hiermee een metafoor is voor Europa als geheel, zal ik aan de lezer overlaten”. En zo zijn we aangeland bij het thema migratie. Patelski zegt daarover het volgende: “Sinds we op twee benen staan, zijn we gaan lopen. Vanuit onze wieg in Afrika hebben we de continenten bevolkt. Wie denkt dat hij de huidige migratie vanuit Afrika kan stoppen, kent de wanhoop van de migranten niet. Wie bereid is zijn leven op het spel te zetten, laat zich door niets tegenhouden. (–) Wanneer we uit paniek of uit een misplaatst superioriteitsgevoel weigeren de immigrantenstroom op een intelligente manier in te zetten voor onze maatschappij, zullen we worden overspoeld op een manier die potentieel rampzalig is. Wanneer we dat wel doen, wordt het probleem van de migratie een oplossing. Europa vergrijst. Elke ochtend zie ik daar overtuigender bewijs van in de spiegel. Met ons huidig demografisch profiel zullen wij onze gezondheidszorg en pensioenen onmogelijk op peil kunnen houden. Zonder migratie is het lastig zich een toekomst voor Europa voor te stellen”. Opnieuw hoor ik het neoliberaal en populistisch weerwoord aan komen galmen.

Nog even terug naar minder geslaagde zinnen. Natuurlijk kan een boek niet bestaan uit een verzameling prachtige metaforen en aforismen. Het schijnt dat Jacques Bloem en Victor van Vriesland uren konden converseren in de vorm van literaire citaten maar of daar een werkelijk navolgbaar gesprek uit voortvloeide vertelt de overlevering niet. In deze roman komen een paar seksscènes voor die de wenkbrauwen wel eens doen fronsen. Ik zeg dat niet uit preutsheid, ik stoor me niet aan zulke taferelen en ik kan ook niet ontkennen dat ze functioneel (kunnen) zijn maar als de schrijver ons laat weten: “…om mij ongehinderd uitzicht te gunnen op haar kutje, dat was kaalgeschoren als het kutje van een meisje” vraag ik me toch af waar zijn gevoel voor mooie taal of prachtige taalvondsten is gebleven. Dit had beter gekund of denkt u er anders over? En nu we het toch over seks hebben: de schrijver doet het geregeld voorkomen alsof de vrouwen hem overkomen maar wij weten wel beter. De schrijver weet namelijk heus wel met welk imponeergedrag hij de meeste kans maakt op een nieuwe sekstrofee in zijn ongetwijfeld memorabele verzameling.

Hij nam zijn intrek in een hotel dat je zou kunnen kenschetsen als vergane glorie, de beste metafoor voor het verhaal dat hij wil vertellen over Europa en toerisme, tot de nieuwe Chinese eigenaar het roer stevig omgooit. En hij nam zijn intrek hier om een deel van zijn verleden af te kunnen sluiten. En u weet het inmiddels, wie zich niet alles herinnert wat hij wil vergeten, loopt het risico dat hij bepaalde zaken vergeet te vergeten. Niet zo de schrijver die zich onder eigen naam en gedaante in deze roman ten tonele voert. In de laatste pagina’s komen alle verhaallijnen samen en werkt Pfeijfer toe naar een fraai slot aan deze prachtige roman. Nog een klein puntje van kritiek: Pfeijfer is van oorsprong classicus en dat moge hem sieren maar hij zou de lezer een dienst hebben bewezen als hij zijn latijnse citaten van een keurige vertaling had voorzien.

Maar ook daar gaan we niet ingewikkeld over doen. Pfeijfer schreef met dit Grand Hotel Europa een heerlijke roman, vol van mooi taalgebruik en taalvondsten, met bij tijd en wijle hilarische ontwikkelingen en tevens voorzien van een geloofwaardig en mooi plot en dat alles rondom een thema dat behalve interessant ook buitengewoon actueel is. Een – of je het ermee eens bent of niet – heldere analyse van het Europa anno nu. Stof tot nadenken, voor iedereen.

 

Enno Nuy

Februari 2019

 

2019-03-05T14:05:47+00:00